Gespecificeerde archeologische verwachting
Op basis van het archeologisch bureauonderzoek heeft het plangebied een hoge verwachting op het voorkomen van archeologische resten daterend vanaf de Late-IJzertijd. In de perioden vóór de Late-IJzertijd heeft het plan gebied voor langere tijd binnen het zeegat van het Oer-IJ gelegen. Dit zeer dynamische gebied, bestaande uit geulen en zandplaten, bood geen kansen voor bewoning. Pas hooguit in de periode van de Late-IJzertijd (periode van 200-12 voor Chr.) dan wel later, gedurende de Vroeg-Romeinse tijd (periode 12 voor Chr. - 200 na Chr.) kwam het plangebied op de binnenduinrand van de zogeheten ‘Oude Duinen’ te liggen. Juist deze overgangszone/grenszone vormde geschikte bewoningslocaties voor Landbouwers, waarbij de zandgronden geschikt waren als akkerland, terwijl de waterrijke getijde-/veengronden geschikt waren voor het houden van vee (natuurlijke graslandgebied, hoge biodiversiteit). In de Vroege-Middeleeuwen, vanaf circa 800 na Chr., zijn hoge kustduinen (Jonge Duinen) ontstaan en is er waarschijnlijk ook binnen het plangebied een pakket Jong Duinzand gesedimenteerd. De eerste melding van de nederzetting Bakkum (‘Bacchem’) in de historische bronnen dateert van 980 n. Chr.. Hier werd in elk geval al gewoond vanaf het einde van de Vroege-Middeleeuwen. Geraadpleegd historisch kaartmateriaal laat zien dat aan het begin van de tweede helft van de 18e eeuw het plangebied onbebouwd was, maar vermoedelijk wel deel uitmaakte van een perceel bouwland/akkerland. Aan dit gebruik veranderde weinig tot aan het einde van de 20e eeuw. In de omgeving van het plangebied zijn tijdens eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek nederzettingssporen aangetroffen die dateren uit de Late-IJzertijd, de Romeinse tijd en de Middeleeuwen.
Resultaten inventariserend veldonderzoek
De resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase direct gecombineerd met de karterende fase) laten een vrij uniforme bodemopbouw zien. Er is sprake van een zogenaamde zanderijgrond, waarbij door het gebruik als akkerland een humeus akkerdek is ontstaan tot circa 60/70 cm -mv. Vooral kenmerkend voor de agrarische bewerking is de gevlektheid van het onderste deel van dit pakket, waarbij humeus zand is opgemengd met zand van de C-horizont. Met een scherpe overgang betreft de onverstoorde bodem direct de C-horizont, in de vorm van lichtgrijs tot grijs gekleurd, ongeoxideerd zand gezien met daarin talrijke schelpfragmentjes. Tot een diepte van minimaal 190 (westelijke deel) tot maximaal 220 cm -mv (oostelijke deel) gaat het waarschijnlijk om Jong Duinzand van de Formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Schoorl. Hieronder is een begraven natuurlijke bodem (Ab-horizont) aanwezig. Waarschijnlijk is deze bodem gevormd in de top van het pakket Oud Duinzand, behorend tot het Laagpakket van Zandvoort. Het betreft verder een ontwikkelde bodem in een voorheen vrij natte context (strandvlakte), met alleen de vorming van een humusrijke minerale bovenlaag (beperkte afbraak van organische stof). Vanaf 210/240 cm -mv is weer grijs gekleurd, kalkrijk, zeer fijn zand met fijne schelpfragmentjes aanwezig (Cr-horizont).
Antropogeen materiaal is alleen aangetroffen in de top/huidige bouwvoor van agrarisch bewerkte zanderijgronden en bestaat uit enkel wat 19e-/20e-eeuwse insluitsels. Deze resten zijn vanuit archeologisch oogpunt niet relevant. Onder de huidige bouwvoor/agrarisch bewerkte zanderijgrond zijn in géén van de boringen archeologische resten aangetroffen. Er zijn verder geen relevante archeologische indicatoren aangetroffen, ook niet in de begraven bodem in de top van het Oude Duinzand. Zelfs houtskooldeeltjes ontbreken volledig. Daarnaast zijn er binnen een diepte van 3 m -mv geen lagen aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van een oude antropogene bodemhorizonten (oude akkerlagen/cultuurlagen).
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er op basis van de resultaten van het booronderzoek er geen aanwijzing zijn om nog restanten van een archeologische vindplaats binnen het plangebied te verwachten. Er zijn dus geen gevolgen voor de voorgenomen bodemingrepen. De hoge verwachting voor de perioden vanaf de Late-IJzertijd kan bijgesteld worden naar een lage verwachting. Er is er geen duidelijke aanleiding meer om de aanwezigheid van een archeologische vindplaats in het plangebied nog te vermoeden.
Advies
Op grond van het ontbreken van aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische waarden adviseert Econsultancy om, ten aanzien van de geplande bodemingrepen, in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ), geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden.
Er is geprobeerd een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethode. De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig worden uitgesloten. Mochten tijdens de graafwerkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, dan dient hiervan melding te worden gemaakt conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).
Date Accepted: 25-11-2021
Date Accepted: 2021-11-25