Bij het onderzoek zijn bouwresten aangetroffen die behoren tot recentelijk afgebrande en gesloopte houten garages. Daarnaast zijn muurresten en heipalen aanwezig van steenbouw uit de 19e eeuw. Er zijn geen sporen van oudere bebouwing aangetroffen.
Op de onderzoekslocatie zijn terpophogingslagen aanwezig met een dikte van circa 2,5 m. De bovenste 0,5 tot 1 m is verstoord door recente bebouwing. Hieronder bevinden zich kleilagen die variëren in humus- en zandgehalte. Naar onder toe wordt de bijmenging met veen groter. Via een mestachtige laag gaan de terplagen over in de natuurlijke veenondergrond. Van de veenondergrond bestaat de top uit kleiig veen. In de bovenste 1,2 m van het ophogingspakket zijn uitbraaksleuven van muren aanwezig die mogelijk met de 19e eeuwse bebouwing van het terrein te maken hebben. Deze muren staan op heipalen van naaldhout. Op dit niveau zijn ook poeren aanwezig die zijn gefundeerd zijn op slieten. Vermoedelijk behoren deze poeren tot de recentste bebouwing, die uit een lichte houtbouw bestond.
Het vondstmateriaal dat bij het onderzoek is aangetroffen stamt vooral uit de 18e en 19e eeuw. Het gaat hierbij om roodbakkend, geglazuurd aardewerk. Daarnaast is veel bouwpuin aanwezig evenals mortelresten. Op het niveau van het onderste vlak is aardewerk aangetroffen dat uit de vroege 17e eeuw stamt.
De onderzoekslocatie is vermoedelijk lang onbebouwd gebleven en behoorde tot de randzone van de terp van de Oostzijderkerk. Na de eerste ophoging van het terrein is een noordzuid gerichte sloot door de terp gegraven. Deze sloot is nu opgevuld met grijs zand met schelpenresten. Dit kan er op wijzen dat de sloot is dichtgeslibd, aangezien dit zand verder niet in de terplagen voorkomt. De sloot zou dan nog in open verbinding gestaan hebben met de Zaan en van voor de dam in de Zaan dateren. Vermoedelijk heeft in de 17e eeuw een verdere ophoging van de terp plaatsgevonden, gelet op de diepte waarop het 17e eeuwse aardewerk is gevonden. Hierna is de terp geleidelijk opgehoogd waarbij bouwafval van de omringende steenbouw met de terpgrond vermengd raakte. Vermoedelijk is het onderzoeksgebied pas aan het eind van de 18e -/begin van de 19e eeuw bebouwd. De ondergrond van de terp bestaat uit veen waarvan de top als gevolg van oxidatie door ontwatering is verdwenen. Een C14-datering van het veen geeft aan dat dit uit de 10e eeuw stamt.
Gezien de conclusies en van het uitgevoerde onderzoek, waarbij de goed bewaarde basis van de terp van Oostzaanderdam is aangetroffen, bevelen wij aan om in de omgeving van het onderzoeksgebied geen bodemingrepen uit te voeren. Indien dit toch noodzakelijk is bevelen wij aan om vooraf archeologisch onderzoek uit te voeren zodat sporen van de oude bebouwing van Oostzaanderdam en de bodemopbouw van de terp gedocumenteerd kunnen worden.