In opdracht van de gemeente Wijk bij Duurstede heeft RAAP in december 2018 een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied Trechtweg 10 te Cothen in de gemeente Wijk bij Duurstede. Een deel van het plangebied valt in een bekend archeologisch terrein gemaand ‘De Dam’. Het onderzoek vond plaats in het kader van een omgevingsvergunning.
In het plangebied liggen resten van bewoning uit de periode IJzertijd tot en met Vroege Middeleeuwen direct onder de bouwvoor, die met een gemiddelde dikte van 55 cm varieert tussen 40 en 80 cm. De dichtst bebouwde kern van de bewoning ligt op een oost-west verlopende hogere rug in het landschap. In de lager gelegen delen van het landschap is meer verspreide bebouwing te verwachten met een lagere spoor- en vondstdichtheid en eventueel resten van graven of andere off-site fenomenen. Daarnaast kunnen restgeulen aanwezig zijn met eventueel een eigen set archeologische resten. Het archeologische niveau, waaronder wellicht de top van de cultuurlaag, is deels opgenomen in de bouwvoor en dus deels verstoord. Verwacht wordt dat een deel van de cultuurlaag en de daaronder gelegen sporen nog bewaard zijn. De conservering is naar verwachting goed.
De archeologische resten in het plangebied worden bedreigd door de voorgenomen gravende bodemingrepen, die overigens vrij minimaal lijken te zijn, afgaande op de voorlopige plannen. Daarom wordt geadviseerd om de plannen zodanig aan te passen dat verstoring door vergraving wordt voorkomen dan wel beperkt. Dat kan door gravende ingrepen die dieper gaan dan 50 cm te concentreren in de lagere delen van het landschap, buiten de kern van de verwachte nederzetting op de hoger gelegen oost-west verlopende rug in het landschap. Dit zal schade aan het bodemarchief niet voorkomen, maar gezien de verwachte lagere spoor- en vondstdichtheid in kwantitatieve zin wel beperken. Verwacht wordt dat het bodemarchief in de hogere delen van het landschap en die in de lagere ook een kwalitatief verschil zullen vertonen, waardoor eventuele ingrepen ook een ander type schade zullen aanrichten in kwalitatieve zin. Dit kan niet eenvoudig gekwantificeerd worden op basis van alleen een bureauonderzoek.
Ingrepen, ondieper gegraven dan 50 cm zullen naar verwachting geen behoudenswaardige archeologische resten verstoren, maar vrijwel zeker wel tot vondsten kunnen leiden. Eventueel kan het ophogen van het terrein met maximaal 50 cm de mogelijkheid creëren om ingrepen dieper dan 50 cm alsnog mogelijk te maken zonder noemenswaardige schade aan het bodemarchief. Dit laatste advies gaat uit van het gebruik van zand en een maximale toename van de belasting van de ondergrond met 10kN/m². Een lichter ophoogmateriaal kan hogere ophogingen mogelijk maken.
Daar waar gegraven ingrepen dieper dan het huidige maaiveld onvermijdelijk zijn, wordt aanbevolen de graafwerkzaamheden archeologisch te laten begeleiden, gezien de naar verwachting geringe omvang van de ingrepen. Funderingspalen gaan dieper dan de hiervoor beschreven 50 cm en ophoging zal gezien de lengte ervan ook geen oplossing zijn. Aangezien de totale verstoring als gevolg van de geplande funderingspalen slechts ongeveer een halve promille bedraagt, wordt ten aanzien van dit type ingreep verder geen advies tot verder archeologisch onderzoek of civieltechnische maatregelen verbonden.
Ten aanzien van onderhoud, reparatie, vervanging en sloop van het bouwresultaat kan als aanbeveling gelden om de funderingspalen zodanig uit te voeren dat de palen in de toekomst hergebruikt kunnen worden. Funderingen en opgaand muurwerk wordt bij voorkeur zo uitgevoerd dat sloop mogelijk is zonder extra vergraving. Sleuven voor kabels en leidingen worden bij voorkeur zo uitgevoerd en van de omringende bodem gescheiden dat een herbruikbare kabel- en leidingsleuf ontstaat waarbinnen onderhoud, reparatie, vervanging en sloop mogelijk is zonder extra verstoring te veroorzaken. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren door een afscheidingsmateriaal te gebruiken op de bodem en langs de wanden van de sleuf dat stevig genoeg is om accidentele vergraving buiten de sleuf tegen te houden en permeabel genoeg om geen invloed op grondwater en grondwaterstroming te hebben. Een dergelijke sleuf kan ook zodanig worden uitgevoerd dat extra kabels en leidingen in een later stadium kunnen worden bijgelegd.