Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 5.1912

DOI Heft:
Nr. 3
DOI Artikel:
Gelder, H. E. van: Een Haagsche Museumquaestie, [2]
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19801#0121

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
EEN HAAGSCHE MUSEUMQUAESTIE.
IE

Naar aanleiding van het aftreden van den heer Frederiks als directeur van het
Haagsche Museum van Kunstnijverheid werden in dit Bulletin en elders de verhoudingen
aan dat Museum besproken. De Bulletin-redactie achtte het gewenscht, de gewisselde stukken
in extenso op te nemen, met eene korte toelichting van een der redactieleden (zie Bulletin 1911,
blz. 247—297). In den loop dier gedachtenwisseling was van de zijde van het Bestuur
van het Museum het denkbeeld geopperd, de juistheid van verschillende, ten nadeele van
zijn optreden geduide beweringen ten onderzoek te geven aan eene Commissie, te benoemen
door het Bestuur van den N. Oudheidkundigen Bond. Het officiëele verzoek om dit te doen
bereikte het Bestuur van de zijde van een der debaters, den heer Kalf, die echter niet
alleen deze beweringen, maar het geheele geval aan de beoordeeling der commissie wenschte
onderworpen te zien. Dit was ook het standpunt, waarop het Dag. Bestuur van den N. O. B.
zich meende te moeten plaatsen, volkomen in overeenstemming met het door ondergeteekende
tot slot van zijn vorig artikel geschrevene : de algemeene kant der zaak moest naar voren
gebracht worden, wilde ze méér vrucht afwerpen dan van persoonlijk geharrewar te ver-
wachten valt. Trouwens reeds in de opmerkingen van ondergeteekende op blz. 218 van
het Bulletin, die de polemiek aan den gang hadden gebracht, was louter die algemeene
kant ter sprake gekomen. Er werd dus gepoogd de behandeling door eene commissie
mogelijk te maken en de heeren dr. A. Pit, dr. D. F. Scheurleer en dr. W. Vogelsang
werden bereid gevonden, eventueel als leden dier commissie op te treden. Zij verbonden
aan die bereidverklaring de voorwaarde, dat beide partijen hunne instemming zouden
betoonen met hun optreden en zich vereenigen zouden met de vraagpunten, welke aan
de commissie zouden worden voorgelegd en waaromtrent eerst tusschen de genoemde
heeren en het Dag. Bestuur overleg was gepleegd.

Tengevolge daarvan verzond de ondergeteekende als secretaris van den N. O. B.
op 1 Dec. 1911 den hier volgenden brief aan elk van beide partijen:

WelEd. He er (en) !

1 Dec. 1911.

Aan : Het Bestuur van het N. Museum v. K.,
Den Heer J. A. Frederiks.

Wij kunnen U mededeelen, dat wij erin geslaagd zijn de heeren: dr. A. Pit,
dr. D. F. Scheurleer en prof. dr. W. Vogelsang bereid te vinden eene commissie te
vormen als bedoeld in het Ingezonden Stuk van mr. Vlielander Hein. Wij hebben —
in overleg met deze heeren — hun de volgende vragen voorgelegd:

I. Hoe moet in het algemeen de verhouding geregeld wezen tusschen de eigenaren
van openbare verzamelingen (of hunne vertegenwoordigers) eenerzijds en de directeuren
dier verzamelingen anderzijds?

109
 
Annotationen