Close
Home
Collections
Login
USC Login
Register
0
Selected
Invert selection
Deselect all
Deselect all
Click here to refresh results
Click here to refresh results
USC
/
Digital Library
/
Pentecostal and Charismatic Research Archive
/
Hollenweger Center, Amsterdam, Netherlands
/
Golden sheaves, vol. 20 [sic, i.e. 23], no. 07 (1951 July)
(USC DC Other)
Golden sheaves, vol. 20 [sic, i.e. 23], no. 07 (1951 July)
PDF
Download
Share
Open document
Flip pages
Contact Us
Contact Us
Copy asset link
Request this asset
Transcript (if available)
Content
20e Jaargang No. 7 — Juli 1951.
Evangelisatie-maandblad. Uitgave van:
»De Pinksterzending. (Oetoesan Pantekosta).
f'Abonnementsprijs: f 1.— p. m. — f 3.— p. kwart.
Bedactie en Administratie voor
NEDERLAND en N. GUINEA
Zr. M. A. Alt, Manokwari N. O.
Administratie voor INDONESIË: Br. S. Stefanus,
Krembangan Barat 55 - Telef. N. 53 - Surabaja.
Druk. H. van Ingen — Surabaja 2700 ex. Verg. No. 8776c.
LC
Ylooit alleen^
'k Ben niet alleen, al moet ik door de velden,
Op 't eenzaam pad, waar 's vijands strikken staan;
'k Weet mij omringd door meer dan duizend helden.
En bovenal: 'k Mag met mijn Heiland gaan.
'k Ben niet alleen, als soms de stormen woeden,
En 't donker wordt, zodat 'k geen ster aanschouw;
Toch ben 'k gerust. God zal Zijn kind behoeden,
Hij waakt voor mij. 'k Ben zeker van Zijn trouw.
»
'k Ben niet alleen, al schijnt dit soms te wezen,
In moeite en zorg; of als de pijn mij kwelt,
Hij is bij mij. Dies heb ik niets te vrezen.
Hij is de Heer, Die ook de grenzen stelt.
'k Ben niet alleen, ook als straks alle banden,
Gebroken zijn, en 'k moet door 't donker graf;
Ook dan is 't licht en zie 'k de trouwe handen
Tot hulp gereed. Hij weert de dood mij af.
Neen, nooit alleen ! Heeds hier deel ik Zijn leven,
Dat Hij mij gaf, omdat Hij mij bemint;
En straks, door een ontelb're schaar omgeven,
Zijn heerlijkheid, omdat ik ben ZIJN KIND.
ZIE OP JEZUS
1 = g 4/4 Tabernacle Revivalist No. 182.
5 -
5
3
1
Zie
f i
it
3
1
5
1
vrien
kent
liefde
hei-
. 5
."2
. 2
. 7
u
de
te
gen-
4
2
5
5
Leef
4
2
2
5
al
3
1
5
1
op,
tt
y
3
1
5
1
dlijk
al
en
lig
5
1
3
6
. . 2*
..1
..4 *
..1
naar't
4
T
4
1
en
uw
geÂ
en
4*
1
2
2
troost en
won - der
voor uw i
dom moogl
6
4
5
5
uit
3
1
3
5
uw
5
3
5
5
ge-
2 .
7 .
4 .
?•
smart,
3 .
1 .
5 .
1 .
aan-
tr
"
5
1
3
1
zacht
nood !
duld!
rein.
5 .
7 .
2 .
5 •
iracht
groot.
schuld.
: zijn.
4 .
2 .
5 .
5 -
na,
2
7
4
5
Geef
2* 3 .
1 1 .
4* 5 .
1 1 .
ge- zicht
n n
5
5
3
1
3
1
5
1
Ver- tel
Uw tra-
Uw zon-
Ver- trouw
. 0
. 0
. 0
. 0
4
2
5
1
van
»
"
. . 2*
.."I
.Té*
..1
Hem
nen
den
' dat
5 .
3 .
5 .
1 .
Je-
ii
3 .
1 .
5 .
1 .
al
wist
wil
gij
KOOR : 3
3 4
1 2
5 4
1 1
stort u
3 4
1 2
5 6
1 4
Hem
ge-
5
3
3
1
in
3
1
5
5
heel
1
5
1
Zie
4
2
4
1
die •
2
7
4
5
uw
4
2
2*
1
4*
1
uw
Hij
Hij
met
5
3
5
1
op
3
1
5
1
srloed
1
1
3
1
hart
3
1
5
1
zus
>>
IJ
3 .
1 .
5 ".
1 .
zorg
van
gans
al
4
2
5
1
tot
5
5
3
1
Ja
• •
• •
.
3
1
5
1
Zo
Hij
Vol
Zo
4
2
~5
1
en
de
ver-
uw
3 .
1 .
5 .
1 .
Hem,
3
1
5
1
zie
•
2
7
4
5
2
7
4
5
vriend'lijk
kent
liefde
hei-
5 .
3 .
5 .
7 .
droe-
0 -
ge-
zon-
2
7
4
5
rust
5
3
5
1
op
al
en
lig
4
2
5
7
fe-
3
1
3
5
in 't
4
2
5
1
tot
3
1
3
5
4
2
2
5
en zacht !
uw
geÂ
en
3
1
5
1
nis
gen
ven
den
4
2
2
5
nood !
duld;
rein.
3
1
5
1
5
7
4
5
<*•••
Zo
Hij
Vol
Zo
2
7
5
2
Hij schenkt *j
In
Hij
Zijn
3
1
3
5
kost-baar
3 .
1 .
5 .
1 .
Hem,
2
7
4
5
lief- ,
boet- **
ei- -
2 .
7 .
4 .
5 .
Bloedt
3
1
3
5
Hij draagt
M. A.A.
Een van de laatste predikingen van Zr. Alt te
Surabaja.
Voorgelezen wordt 1 Korinthe 3: 10—15.
Geliefden in de Here Jezus Christus.
Wij willen heden tot u spreken over „De
Rechterstoel van Christus" een hoogst beÂ
langrijk en ernstig onderwerp dat veel te
weinig in christelijke gemeenten belicht
wordt. Sommigen van u zullen zich afvragen :
„Bestaat er dan toch nog een rechterstoel ?
Zijn onze zonden dan niet vergeven en uitÂ
gewist door 't Bloed des Heren; heeft de
Vader ze ons niet allen kwijtgescholden om
Christus' wille ?"
Wel, ere zij de Naam van Jezus, Hij heeft
onze zonden (d.w.z. van de gelovigen) volÂ
komen geboet op 't kruis. Er bestaat voor
ons geen oordeel meer over de zonden, want
Christus de Heer is voor ons geoordeeld op
Golgotha. De straf die ons de vrede aanbrengt
was op Hem. Voor Gods kinderen is 't oorÂ
deel over de zonden opgeheven (1 Petrus 3 :
18 ; 1 Johannes 1: 9).
Er zal echter een oordeel zijn over onze
werken. Onmiddellijk na de opname der GeÂ
meente (1 Thess. 4: 13—18) zullen de geloÂ
vigen voor Christus' rechterstoel geplaatst
worden. Daar zullen Zijn ogen als een vlam
vuurs door onze werken gaan (Openb. 1: 14)
en iedere daad die het stempel Gods niet
draagt zal verteerd worden. Onze werken
zullen geoordeeld worden naar het hoogste
gebod : Hebt God lief bovenal en de naaste
als uzelven, dus-naar de maatstaf der liefde !
Onze z.g.n. goede werken, die door eigenÂ
belang, hoogmoed, ijdelheid of geldzucht
gedreven werden (1 Kor. 3 : 15) zullen door
dat heilig vuur verbrand worden, zodat wij
met ledige handen voor de troon komen te
staan. Hoe ontzettend, nietwaar ?
Een type hiervan vinden wij duidelijk
afgebeeld in de geschiedenis van Lot. Hij
zelf werd weliswaar gered, doch al zijn have
en goederen kwamen om in de vlammen. In
1 Petrus 4 : 18 lezen wij dat de gelovige nauÂ
welijks zalig wordt (d.w.z. uitsluitend door
't geloof in 's Heilands verzoenend Bloed
kan hij behouden worden — doch wanneer
hij geen enkel werk heeft gedaan dat de toets
van Gods heiligheid kan doorstaan, is er
behalve zijn redding geen enkele beloning
voor hem weggelegd).
Het oordeel over de werken voor Christus'
rechterstoel gaat dus om 't loon hiernamaals.
Onze plaats in 't Duizendjarig Rijk en op de
Nieuwe aarde zal zijn in overeenstemming
met onze trouw hier beneden.
Let dus wel: er bestaat voor Gods kindeÂ
ren hier boven geen oordeel meer over hun
zonden. Dezen zijn door de Here God, om
Christus' wil, in de diepte der zee geworpen
— er is ook geen vagevuur, waar de gestorven
vromen hun zonden moeten uitboeten — ze
behoeven ook niet te verschijnen voor de
grote witte troon (dat „laatste oordeel" is
slechts voor de godlozen) — neen, de geloÂ
vigen zullen onderzocht worden op hun werÂ
ken, of deze in liefde tot God en de naaste, of
uit zelfzucht gedaan zijn. (Romeinen 14:
10 „Zij zullen allen voor de rechterstoel van
Christus gesteld worden" en 2 Korinthe 5 :
10 „Wij allen moeten geopenbaard worden
voor de rechterstoel van Christus". Ps. 62:
13 „Gij zult een iegelijk vergelden naar zijn
werk". Men vergelijke ook Jeremia 32 : 19
„Hij zal ons geven naar de vrucht onzer hanÂ
delingen) .
Daar, voor de heilige rechterstoel van
Christus zal een totale ontsluiering plaats
hebben van onszelf. Zij die in 't aardse leven
een masker hebben gedragen, zullen zich
thans ontmaskerd zien voor 's Heren AanÂ
gezicht. Daar valt niets meer te verbloemen
en niets meer te omzeilen. We zullen ons-
zelven zien, geheel zoals we zijn. De Heer zal
niet in de eerste plaats vragen hoeveel gij
gedaan hebt, maar wat gij in verhouding tot
uw kunnen verricht hebt. Niet de kwantiÂ
teit, maar de kwaliteit zal gelden.
Al onze werken als vrucht des H. Geestes
in ons, zullen lof hebben bij God (1 Kor.
4: 5). Alles wat wij deden uit liefde tot JeÂ
zus en de naaste zal beloond worden. Onze
gedachten en voornemens zullen volgens
1 Kor. 4 : 5 in het licht gebracht en beloond
of afgekeurd worden naarmate zij goede of
kwade daden voortgebracht hebben.
De apostel Paulus drukt zich in zijn brief
(1 Kor. 3 : 10—15) zeer duidelijk uit. Hij
zegt dat er geen ander fondament gelegd
kan worden (in ons hart) dan hetgeen door
Christus is gewrocht —• ja, dat fondament
is Christus Zelve. En een ieder moet toezien
hoe hij daarop bouwt. Of men op dat fonÂ
dament bouwt met goud, zilver, kostbare
stenen, hout, hooi of stoppelen — de hoeÂ
danigheid van ieders werk zal blijken. Want
de grote dag (van Christus' wederkomst) zal
het uitwijzen, omdat deze zich met vuur
openbaart, en hoedanig ieders werk is, het
vuur zal het op de proef stellen. Indien het
bouwwerk, dat iemand optrok, de vuurproef
zal doorstaan, zal hij loon ontvangen — inÂ
dien zijn werk verbranden zal, zal hij daarÂ
voor boeten, maar zelf zal hij gered worden,
doch als uit een brand"
Voor de rechterstoel van Christus wordt
dus niet beslist over ons eeuwig lot (want de
bekeerde gelovige is ingegaan uit genade tot
het eeuwige leven) maar over onze werken
en het daarmee verbonden loon. Gods kind
komt niet in de verdoemenis, maar veel van
onze z.g.n. goede werken waarop we ons zo
verhieven, zal opgaan in rook. In 1 Cor. 11 :
31, 32 waarschuwt Paulus de christenen :
„Indien ge uzelven oordeelt zult ge niet met
de wereld veroordeeld worden." Daarom
behoren wij onszelven gedurig te beproeven.
Hoevele predikers of getuigen van het
Evangelie zoeken reeds loon hier op aarde —
eer, geld, roem, sympathie, vleitaal en andere
ijdele vruchten — ze hebben reeds hun kwiÂ
tantie van de mensen hier beneden ontvangen
hun hemels loon is weg. Hoevele christenen
doen hun goede werken om van de mensen
gezien te worden, om lof in te oogsten, terÂ
wijl de Heer ons toch geleerd heeft: Laat
uw linkerhand niet weten wat uw rechter
doet.
O, die rechterstoel van Christus ! Wat zal
daar onnoemelijk veel voor den dag komen,
wat geen sterveling van ons weet ! Hoe dringt
ons deze gedachte om trouw en eerlijk Gods
weg te gaan los van de eigenliefde, en verÂ
vult met de liefde van Jezus.
Wat zijn er veel christenen, die steeds maar
blijven voortgaan met zondigen — ze meÂ
nen dat de genade een vrijbrief is voor hun
kwaad. O, men kan niet straffeloos spelen
met de zonde—bij de rechterstoel van ChrisÂ
tus zal 't blijken dat het wederstaan van de
H. Geest, ontzettende gevolgen met zich
sleept. Niet dat de bekeerde ziel verloren
zal gaan, maar wel zal de mate van haar eeuÂ
wige heerlijkheid afhangen van haar gehoorÂ
zaamheid aan Christus tijdens haar aardse
bestaan.
Tot de Olympische spelen in Griekenland
werden alleen zij toegelaten, die 10 maanden
lang in training waren geweest. Paulus geÂ
bruikt met voorliefde het beeld van de wedÂ
loper voor zijn prediking. „Weet gij niet, dat
die in de renbaan lopen, allen wel lopen, maar
dat één de prijs ontvangt ? Loopt alzo dat
gij die moogt verkrijgen.
O mijn geliefden, ik heb mijzelven dikÂ
wijls afgevraagd: is mijn leven wel zo'n
race ? Heb ik mijzelf genoeg uitgestreept, is
iedere belemmering om voort te ijlen naar
de eindpaal wel uit mijn leven weggenomen ?
De wereld verwacht van ons dat wij betere
mensen zullen zijn dan zij. Geloof en moÂ
raliteit gaan samen. Beiden moeten onwrikÂ
baar zijn als een rots. Broeders en Zusters,
wat ook uw geestelijk leven tot een hindernis
mag zijn, werp 't weg.
Laat ons beslist en blijmoedig lopen de
loopbaan die ons voorgesteld is, als ziende
den Onzienlijke. Ginds nevens de eindpaal
staat Hij, onze dierbare Heer, met de krans
der ere in de hand. Voor wie zal de prijs zijn ?
Mijn geliefden wat bouwen wij op 't fonÂ
dament des Heren ? Goud, zilver, of stroo en
stoppelen ? De dag van 's Heren wederkomst
zal het verklaren. Laten wij afleggen de werÂ
ken der duisternis en aandoen de wapenen
des lichts.
Hoe vreselijk wanneer Jezus' stem straks
zal spreken tot onze sidderende ziel: (Ofenb.
3 : 2) „Ik heb uw werken niet vol bevonden
voor God". Behouden, ja, als door vuur,
maar al onze werken waarop we zo hoÂ
vaardig waren in dit leven, verbrand —
verbrand door 't Vuur des H. Geestes ! De
apostel Johannes (2 Joh. vs. 8) vermaant
ook zijn gemeente: „Ziet toe voor uzelven
i*ji
"t^ j
W (ia
'i r
1SÉ
S^VWfMI
(Elfrfsteltjta
M^rg|
amfaraatte
door E. L. CORBET.
\
Iemand gaf eens aan zijn knecht opdracht
naar de markt te gaan om het beste ding te
kopen, dat hij daar kon vinden. De knecht
kwam terug met een tong, die bereids geÂ
kookt werd en gegeten. Op een andere dag
zond die heer zijn knecht wederom naar de
markt, doch nu om het slechtste te kopen wat
daar verkocht werd. Tot zijn grote verbazing
dat wij niet verliezen hetgeen wij gearbeid
hebben, maar een vol loon mogen ontvangen.
O, dat wij ernst maakten met ons leven !
Hoe ontzettend zal 't voor menig christen
zijn, wanneer hij straks moet aanschouwen
dat zijn kroon (of krans) aan een ander wordt
gegeven die beter was dan hij.
Daar bij Christus rechterstoel zullen ook
lieflijker tonelen plaatshebben. Zij die onÂ
recht leden zullen gerechtvaardigd worden
in tegenwoordigheid van hun broeders. Stille
weldoeners, eenvoudige zusters, rechtschapen
broeders, zullen hun loon ontvangen, zij,
die in stilheid tot grote zegen waren.
Geen scheuring onder de kinderen Gods
zal voor die rechterstoel kunnen blijven beÂ
staan, daar de een de ander volkomen zal
begrijpen en ieder misverstand in de liefde
zal worden opgelost. Daar ontvangen wij
ook een nieuwe naam (Openb. 2: 13) een
naam, die het mysterie van ons eigen innerÂ
lijk leven zal ontsluieren. Die naam zal uitÂ
drukken wat wij in wezen eigenlijk zijn, wat
wij in Christus bereikt hebben.
Moge God de Here ons de ogen openen
voor de heerlijkheid die ons wacht en ons
getrouwer doen zijn in handel en wandel.
Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft
gehoord, hetgeen God bereid heeft,' dien die
Hem liefhebben. Amen.
1 April 1951. M. A. A.
kwam de knecht terug wederom een tong
met zich medebrengende. ,,Wat betekent
dit", vroeg de meester, ,,een paar dagen geÂ
leden gebood ik je het beste wat op de markt
te verkrijgen was te kopen en nu het slechtÂ
ste, en beide keren breng je mij een tong."
De knecht antwoordde : „Daar is niets beters
en ook niets slechter."
Welke wonderlijke eigenschappen heeft
toch de tong. Wij kunnen ermede zegenen en
helen, doch ook vervloeken en wonden.
Lees maar Jak. 3 Eiken dag worden wij geÂ
oordeeld door onze woorden en de grote dag
zal komen, dat wij uit onze woorden veroorÂ
deeld worden (Matth. 12: 34—-37).
Conversatie is een kunst; zij kan met beÂ
drevenheid geschieden, doch ook op een
plompe wijze, talentvol doch ook dom. DaarÂ
om moeten Christenen er bijzonder op letten
hoe hun conversatie is met anderen. Wij zulÂ
len enkele kwaliteiten, welke de conversatie
van een kind van God karakterizeren, in
beschouwing nemen.
1. Zelfbeheersing.
Lees de geschiedenis van de zalving van
koning Saul in 1 Sam. 10: 24—27. De kinÂ
deren Belials waren jaloers op Saul en daarom
zeiden zij minachtend : „Wat zou deze ons
verlossen ?" Zij verachtten hem en toonden
dit openlijk door hem geen geschenken te
brengen. Saul kon door hun woorden en
houding verzocht worden tot zelfbeklag of
zelfmedelijden ; hij kon ook toornig worden
en hen van scherpe repliek dienen. Doch Saul
koos de wijste partij : ,,hij was als doof".
Laten deze woorden het motto zijn van de
kinderen Gods bij dergelijke gevallen.
Wat is een bron van moeilijkheden bij
vele jonge mensen ? Zij openen te veel hun
mond en plaatsen daar geen wacht voor.
Lees Spr. 18 : 6—7 en 21: 23. Uit de mond
5
van een dwaas vloeit niets anders dan een
stroom van nutteloze woorden. De verstandiÂ
ge man daarentegen wikt en weegt zijne
woorden alvorens ze uit te spreken en daarom
is hij niet geneigd veel te spreken. Met goudÂ
geld zijn wij niet zo royaal in het uitgeven
als met kopergeld.
Betekent dit, dat wij steeds als een graf
moeten zwijgen ? Neen, natuurlijk niet. Het
betekent, dat wij in onze conversatie duideÂ
lijk, nuttig en stichtend moeten zijn. Zie
Kol. 4: 6.
2. Hoffelijkheid.
Een goed Christen vermijdt zijn spreken
te kruiden met sarcasme of spot. „Daar is
een, die woorden als steken van een zwaard
onbedachtelijk uitspreekt", zegt Spr. 12:
18. Sommige mensen spreken woorden uit
als dolksteken ; zij kerven daarmede de een,
wonden de andere, en breken de beenderen
van een derde. Er zijn woorden, die snijden
en doden, die als steken zijn van een zwaard.
Smadelijke woorden grieven het gemoed van
hen tot wie zij gericht zijn, doorvlijmen hun
het hart; laster zal als een zwaard de eer
wonden van hen, van wie gesproken is, en
misschien wel ongeneeslijk; fluisteringen
en boze vermoedens zullen als een zwaard
de banden der liefde en vriendschap doorÂ
snijden en scheiding maken tussen hen, die
elkander het dierbaarste waren.
Een zekere jonge man vroeg waarom de
groep met welke hij wandelde zo kort aanÂ
gebonden was tegenover hem. Het antwoord
luidde : „De oorzaak ligt niet bij hen, maar
bij uzelven. Gelijke oorzaken hebben gelijke
gevolgen ; indien uw taal hoffelijk is, uw
houding vriendelijk en uwe handelingen onÂ
zelfzuchtig, dan zullen zij hun houding teÂ
genover u voorzeker veranderen." Over het
algemeen houden mensen niet van hen, die
zij vrezen, en zij vrezen diegenen, die hen
vernederen!. -
3. Oprechtheid.
Een waarachtig Christen waardeert eerÂ
lijke beoordeling, doch hij mijdt valse en
vleiende woorden. Zie Spr. 29: 5 ; 20: 19 ;
26: 28 ; Job 32: 21; Spr. 12:13 ; 24: 24 ;
28: 23. Vleierij komt voort uit het verlangen
te mogen behagen en om bestraffing te mijÂ
den. Het kan ook gebruikt worden om boosÂ
heid te camoufleren (Matth. 22: 16—18).
„Prijs op de lippen, boosheid in het hart",
zegt men weleens.
Het is heel wat beter geslepen te worden
met scherpe maar eerlijke kritiek, dan beÂ
smeerd te worden met honigzoete compliÂ
menten.
4. Waarheidsliefde.
Lees Spr. 12 : 19; Ef. 4 : 25 ; Lev. 19 :
11 / Spr. 12 : 22.
Hoe dikwijls bevatten onze woorden een
leugen; wij menen dan, dat een voordelige
leugen beter is dan een nadelige waarheid.
Een leugen is een verklaring, gegeven met
het doel om te misleiden of om een verkeerde
indruk te geven. Misschien vraagt gij : „Kan
een leugen bij zekere gevallen niet gerechtÂ
vaardigd worden ?" Met andere woorden :
„Bestaat er zo iets van een witte leugen ?"
Wel, bestaat er schoon slijk, reine ontucht, of
heilige zinnelijkheid ? Immers neen. Lees
het lot dat alle leugenaars wacht in Openb.
21: 8, zowel de grove leugenaars als de verÂ
fijnde.
5. Naastenliefde.
Lees Ps. 34: 13—14. Hoevele reputaties
zijn niet geruïneerd en goede namen verÂ
woest door boosaardige praatjes. Hij die
zegt: „Gij zult niet doden", beveelt evenÂ
eens : „Gij zult gene valse getuigenis spreken
tegen uwe naaste." Hoe vaak wordt dit
negende gebod niet overtreden. Door lasÂ
tertaal, met het doel schade toe te brengen
aan iemands goede naam ; hem iets ten laste
te leggen, waaraan hij onschuldig is. Door
achterklap ; achter iemands rug kwaad van
hem te spreken, met het doel die persoon
in een slecht daglicht te stellen. Een vrouw,
die bekend was als een achterklapster en
rondstrooister van lasterpraatjes, biechtte bij
een priester. Hij gaf haar een knop van een
rijpe distel en verzocht haar gaandeweg het
zaad uit te strooien. Vol verwondering over
deze boete, deed zij wat 4iaar bevolen was.
Toen zij weder bij de priester terugkwam,
gebood hij haar het uitgestrooide zaad op te
zoeken. Natuurlijk zag zij wel, dat dit onmoÂ
gelijk was; de priester maakte daarvan geÂ
bruik om haar te genezen van haar zonde
van kwaadsprekendheid.
Laten wij ons behoeden voor kwaadspreÂ
kerij in al haar menigvuldige vormen. Laat
de bede van ons hart zijn : „Here ! zet ene
wacht voor mijn mond, behoed de deur mijÂ
ner lippen" (Ps. 141: 3). Glorie voor Jezus.
O Heer, indien ik heb gewond een hart,
Vandaag de oorzaak was van and'rer smart
Een liefd'loos woord geuit heb, scherp en hard,
O Heer, vergeef!
Gl. KI. No. 237.
JLen blijde voodócnap van geneynü
door Rev.: A. B. SIMPSON.
HOOFDSTUK IV.
Practische Raadgevingen.
Nu wij de schriftuurlijke grondslag van de
leer der genezing door het gebed gezien
hebben, zullen wij de vraag beantwoorden
die van zelf in de geest opkomt. Hoe kan een
gelovige de genezing in bezit krijgen en die
grote zegen ontvangen ? Weest tenvolle overÂ
tuigd dat deze leer in Gods Woord staat. Het
geloof moet noodzakelijk rusten op de stevige
belofte uit de Bijbel, anders kan 't geen weerÂ
stand bieden aan de tegenstand die het stellig
op zijn weg ontmoet.
In de meeste gevallen is afval van het
geloof te danken aan een verkeerde, althans
twijfelachtige opvatting van goddelijke geÂ
dachten. Ge moet dus zo overtuigd zijn,
dat de leer der genezing in het Evangelie
vervat is, dat geen menselijke onderwijzing,
noch redenering u kan doen wankelen. Laat
mij u het geval verhalen van een dame,
die nadat zij deze waarheid aangenomen
had, en dus Christus aannam als de GeneesÂ
heer, onmiddellijk naar lichaam en geest
versterkt werd; in haar vreugde deelde zij
allen haar genezing mee en sprak met haar
predikant over haar geloof en de ontvangen
genezing. Tot haar verwondering, kwam deze
met bezwaren en waarschuwde tegen dit
nieuwe fanatisme, haar zeggende, dat de
beloften, waar zij aan vast hield, niet meer
voor onze tijd golden maar alleen voor de
Apostelen in hun tijd. De dame luisterende
naar deze redenen, twijfelde eerst en gaf toen
haar vertrouwen op en in minder dan een
maand, toen ik haar terug zag was zij zo
zeer ontmoedigd, dat zij zelfs niet meer wist
of zij ooit Gods woord geloofd had. Indien
de beloften, waaraan zij vastgehouden had,
alleen voor de Apostelen golden, zeide ze
tegen zich zelf, waarom zouden dan de andeÂ
re beloften van de Bijbel ook niet voor hen
alleen zijn ? Haar werd gevraagd het woord
Gods rustig en kalm te lezen, en overdenken
van Exodus tot Jacobus; de waarheid van
het woord Gods overtuigde haar zo zeer,
dat zij nu met volle overtuiging kon zeggen,
dat zij het aannam, zelfs al zouden allen
het ontkennen. Zij knielde, vroeg de Heer
vergeving voor haar ongeloof en twijfel,
hernieuwde haar toewijding en vroeg opÂ
nieuw de belofte der genezing en de doop
met de Heilige Geest. Sedert die dag was zij
hersteld en geestelijk gezegend, zozeer, dat
haar predikant zelf gedwongen werd te erkenÂ
nen, dat dit Gods vinger was. Maar het
begin van alle deze zegeningen was het
ogenblik, dat zij ten volle het woord Gods
aannam en er geheel op steunde.
II. Weest ten volle verzekerd, dat onze
genezing Gods wil is.
Het wordt vrij algemeen aangenomen, dat
de Heiland macht tot genezing heeft, zelfs
satan erkent dat. Het ware geloof meent
niet alleen, dat Jezus kan genezen, maar
ook, dat het zijn wil is het te doen ; en twijfel
op dat punt verlamt ongetwijfeld het gebed
voor de algehele genezing.
Wanneer wij dit vraagstuk maar enigerÂ
mate betwijfelen, mist onze verwachting
zekerheid en een vaag en onzeker geloof is
niet voldoende om te strijden tegen de machÂ
ten van ziekte en dood, het gebed om geÂ
nezing vergezeld van de woorden : „Indien
het uw wil is", heeft niet voldoende kracht
om de vijand te doen wijken. Wij moeten
Gods wil kennen, vóór we tot Hem bidden,
en dan om verhoring vragen, omdat het Zijn
wil is. En geeft Hij ons in Zijn Woord de
kennis van Zijn wil ? Zeer zeker. Indien de
Heer Jezus onze genezing gekocht heeft met
zijn leven, moet het des Vaders wil zijn,
dat wij die ontvangen. Aangezien het volÂ
maakte verlossingswerk, dat we in Christus
hebben, slechts de vervulling van de godÂ
delijke wil is, vervalt iedere onzekerheid
voor dat voldongen feit.
Het woord Gods is ten allen tijde de uitÂ
drukking van Zijn wil, en dat woord verÂ
klaart ons, dat het de grootste wens van de
Heer is, een ieder volgens zijn geloof te
schenken, reddend en genezend allen, die
Christus in de volheid van Zijn werk aanÂ
nemen. Niemand denkt er aan van de verÂ
geving te zeggen: „Indien het zijn wil is"
en wij hebben niet meer te twijfelen aan
Zijn belofte van de genezing onzer lichamen.
Het een en het ander wordt om niet geboden
aan wie het aannemen wil.
Schrijver dezes ondervond het volgende
sprekende feit.
Een dame, die een vooraanstaande plaats
bekleedde in christelijke kringen, ontving
de handoplegging en de zalving voor de
lichaamsgenezing. Na enkele weken was
haar toestand niet verbeterd, en men vroeg
haar eenvoudig of zij geloofd had. Ja, antÂ
woordde zij, ik heb geloofd, dat Hij mij
genezen zou, indien het Zijn wil was, zo niet,
dan zou ik het tegendeel aanvaarden. Maar,
werd haar geantwoord, kennen wij niet de
wil van God door Zijn woord, en hebben we
niet de belofte, zegening te verwachten
en is het niet schuldig te handelen alsof wij
die wil niet kenden ? Het werd die dame
duidelijk en zij kon de Heer zeggen, dat ze
nu niet alleen geloofde, dat de Heer haar
kon en wilde genezen, maar ook dat Hij
het deed. In minder dan een half uur was de
kwaal geheel verdwenen, en het was een
uitwendig gezwel van grote afmeting. DikÂ
wijls schuilt onder deze woorden : „Uw wil
geschiede een beetje ongeloof, terwijl ze
voor de gelovige de meest volkomen uitÂ
drukking zijn van liefde en zegen Gods.
We kunnen ons niets beters voorstellen dan
de vervulling van die wil in ons en toch
smeken wij dikwijls onze Hemelse Vader,
alsof wij een zegening moesten ontrukken
aan een wreed despoot".
III. Zorgt ervoor met God in het reine te
zijn.
Indien de ziekte ontstaan is, tengevolge
van een bepaalde zonde, beken die ernstig,
en doe wat ge kunt om de gevolgen te herÂ
stellen. Indien de ziekte een tuchtmiddel
is om u van een of andere zonde af te houden,
kniel neder voor uw Heer, oordeel uzelf,
en geef u geheel aan Hem over, smekend
om genade, dat Hij u geheel en al heilige.
Een verdeeld hart veroorzaakt voortdurende
onrust, terwijl een geheiligde geest weldadig
aandoet naar lichaam en ziel.
Laat de vijand niet toe uw geloof te verÂ
lammen, door steeds weer aan uw onwaardigÂ
heid te denken, en in uzelf te herhalen, dat
ge te slecht zijt om genezing te kunnen vraÂ
gen. Gij zult nooit één van Gods zegeningen
verdienen ; uw enig steunpunt is de naam
van Jezus, Zijn verdienste en Zijn rechtÂ
vaardigheid ; maar wij kunnen de zonde
nalaten, ons zelven oordelen en op zij zetten
al het geen de Heer ons aantoont. Van het
ogenblik af, dat wij dat doen, zijn zij verÂ
geven.
Indien wij onszelf oordeelden, zouden wij
niet geoordeeld worden. Indien wij onze
zonden bekennen, Hij is getrouw en rechtÂ
vaardig om ons te vergeven en ons te zuiveÂ
ren van alle ongerechtigheid. Wacht niet
tot ge de vergeving gevoelt, maar geeft u
over aan God, en nadert dan tot God in
volle geloofsverzekerdheid, het hart geÂ
reinigd van de bezoedeling van een slecht
geweten, en met een gereinigd lichaam.
Het is overbodig te trachten onszelf of
anderen te overtuigen van ons geloof, wanÂ
neer we moedwillig gezondigd hebben of
de gevolgen dragen van een tuchtiging des
Heren, die wij moeten eerbiedigen en daar
we ons aan moeten onderwerpen. Maar wanÂ
neer wij de rechtvaardigheid van de tuchtiÂ
ging erkend hebben, en we met een ootmoeÂ
dig en onderworpen hart tot de Heer zijn
teruggekeerd, zal Hij in Zijn genade het lijden
of de ziekte van ons nemen en Zijn genezende
hand zal het zegel zijn van zijn vergeving,
Zijn liefde. Het gebed des geloofs zal de zieke
behouden, en de Heer zal hem oprichten,
indien hij gezondigd heeft, het zal hem verÂ
geven worden.
De ziekte is dikwijls slechts een morele
gedruktheid, ontstaan door de voet te zetten
op het terrein van de vijand, en we kunnen
pas genezen wanneer we de verboden plaats
verlaten, om weer op heilige grond te komen.
Dus ofschoon onze innerlijke toestand niet
een voorwaarde is tot de genezing, maakt
die wel een voorname factor uit. Het grote
doel dat God voor ogen heeft in al Zijne
wegen, ten opzichte van ons, is onze geesteÂ
lijke gezondheid, en er is dus geen betere
aanbeveling voor de lijdende christen, dan
de oude vermaning, onderzoek uwe wegen
en peil ze, keer terug tot de Eeuwige, want
Hij bedroeft de mensen kinderen niet gaarne,
de Heer is goed voor hen, die Hem verÂ
wachten, voor de ziel die Hem zoekt.
Wordt vervolgd.
CHRISTENEN DIE ONDER DE WET ZIJN
Hoe vaak zijn ook wij niet onder de wet !
Dan martelen wij ons af Gods wil te doen,
altijd beter, altijd volkomener, en dan wanen
ook wij ons hoe langer hoe meer de genade
waardig te moeten maken door ons vrome
tobben. En dan laa t God ons soms lang
en zwaar tobben, opdat wij helemaal met
onszelven te schande zullen worden. Maar
op Zijn tijd neemt God den sluier, die onze
ogen bedekt, van ons af en dan zien wij dat
Zijne hulp in Christus zonder énige verdienÂ
ste aan onze kant, reeds daar is. Dan verÂ
staan wij dat wij alléén door het geloof voor
God gerechtvaardigd worden. Wij zijn overÂ
treders van Gods wet in elk artikel, in
iede r opzicht — en toch ligt er niets meer
veroordelends in al die zonden — Christus
dekt ze toe, nu en eeuwiglijk. Wie deze toeÂ
vlucht bij Christus nie t zoekt, maar God
door zijn eigen werk wil tevreden stellen,
bedriegt zichzelf en wordt straks te schande.
8
GODS WONDERBARE UITREBUINGEN.
Uit het Christelijk weekblad „De Spiegel"
namen wij het volgende treffende verhaal
over, van een van de honderdduizenden uit-
reddingen die onze God schenkt op 't gebed.
Er was een chaplain, een legerpredikant,
die zijn kudde had achtergelaten onder de
hoede van de Opperherder en zich als arbeids-
terrein een der eilanden van de Pacific zag
aangewezen, vanwaar de Amerikaanse bomÂ
menwerpers opereerden. Zijn naam ? Het
gaat niet om diens persoon en om diens naam.
Het gaat om de Naam van die Andere, in de
Pacific.
De chaplain dan, de soldatendominee,
preekte en bad met zijn mannen. Hij bad,
als het squadron zich gereed maakte voor de
aanval, hij bad tijdens de aanval, bij de thuisÂ
komst, hij was een groot bidder. Maar de
verschrikking van de raids, bij dag en bij
nacht, maakte hem rusteloos. Hoe gemakkeÂ
lijk was bidden en preken op de veilige baÂ
sis. Het kreeg alles in zijn ogen een waas van
onwerkelijkheid. Hoe kon hij langer de manÂ
nen moed en vertrouwen inspreken als hij
zelf de gevaren niet kende, die hen wachtÂ
ten. Hij zou naast hen willen staan in 't doodsÂ
gevaar. Daarom smeekte hij een piloot, hem
mee te nemen op de eerstvolgende tocht.
Hij voegde als verklaring er aan toe, dat hij
niet gedreven werd door sensatiezucht.
Hij wenste slechts één te zijn met de manÂ
nen, ook in 't gevaar. Hij wenste mee te doorÂ
leven hun spanningen, hunner een te zijn
tussen het dodelijk vuur.
De piloot stemde toe en de veldprediker
maakte de tocht mee. Het vliegtuig bereikte
het doel, volvoerde de opdracht en ondernam
ongeschonden de reis terug. Men waande zich
reeds zeker van een veilige thuiskomst, toen
de bommenwerper langzaam hoogte verloor.
Plotseling zwegen de motoren. Die stilte
viel dodelijk op allen. Vrij snel kwam de aardÂ
oppervlakte naar hen toe. Ze waren, als een
wonder, vlak boven een eiland. Men kreeg
geen tijd om zich de gevaren te realiseren.
De piloot zat als een muur en deed zijn werk.
Het toestel raakte de boomtoppen, hupte
als een steenbok over onzichtbare oneffenÂ
heden en stond even later stil op een licht
glooiende helling, nabij de kust. De noodÂ
landing mocht geslaagd heten, maar men
zat in een vijandelijk nest. Op minder dan
een mijl af stand s waren de Jappen.
Het oerwoud stond in geheimzinnig zwijÂ
gen, dreigend en vlakbij. De nacht kwam aan.
Haastige handen controleerden de motoren.
De predikant verliet het vliegtuig en trachtÂ
te in alle kalmte de omgeving waar te nemen.
Hij hoorde niets dan het ruisen van de PaÂ
cific.
„Chaplain!" klonk een gedempte stem
in zijn oor.
Daar stond de commandant, een forse man,
met een goedig uiterlijk.
„Chaplain, er is werk voor u."
„Voor mij ?"
„Voor u allen. Hebt u niet maanden lang
voor ons gesproken over God almachtig en
Zijn Zoon, de redder ? En wat zei u, was Hij
niet een hoorder van 't gebed ? Of was dat
alles een dooie leer, een theorie ? Wel, de
motoren zijn perfect in orde. We hebben alÂ
leen geen benzine meer. Onze basis is honÂ
derden mijlen ver en op een halve mijl van
hier zitten de Jappen. De toestand is meer
dan critiek. Maar ik hou u aan uw woord.
Dit is uw kans "
„Heel goed", was het antwoord van de
chaplain.
„Gaan jullie allemaal maar slapen. Ik zal
bidden, want God is in de Pacific, ongetwijÂ
feld !"
De vermoeide mannen legden zich op de
grond te slapen en de chaplain begon zijn
gebed.
De tropische nacht stond rondom. Gods
zeeën ruisten. Gods wouden zongen. Gods
sterren flonkerden. Het gebed werd een aanÂ
lopen, een stormloop op Gods Vaderhart, in
de naam van Jezus Christus, Zijn Zoon. De
beloften Gods, als zovele parelen, lagen in het
hart van deze bidder. Hij riep ze op, en sprak
ze uit, stalde ze uit in de nachtbries, nam ze
mee naar het oor van de Vader. Uw oceaan,
Uw wouden, Uw sterren, wonderen Uwer
hand ! Uw Zoon, het grootste wonder ! In
Zijn Naam, red ons !
De mannen sliepen. De nacht schreed voort.
De chaplain hield aan in het gebed.
Het was twee uur in de morgen toen de
commandant ontwaakte. Hij stond op, wierp
een blik op de slapenden, de geknielde en
begaf zich naar de zeekust.
Uit de witte branding doemde een laag,
zwart gevaarte op. De man waadde door het
ondiepe water en had bijna geschreeuwd van
verrassing toen zijn ogen een platboomd
vaartuig zagen, beladen met vijftig vaten
benzine.
Enkele uren later bereikte de bommenÂ
werper veilig zijn thuishaven. Naderhand
bracht een nauwkeurig onderzoek aan het
licht, dat de kapitein van een Amerikaanse
tanker, die verdwaald was geraakt in onÂ
veilige wateren, een deel van zijn benzine-
9
£Ó I5 het niet Itedi
De hoofdvlootpredikant Ds. J. H. Sillevis
Smit, spreekt in zijn mooie boek „Open dat
luik", over de verschrikkelijke zonde van het
vloeken.
„Wij Hollanders", zo schrijft hij, „hebben
de bedenkelijke reputatie, dat we de lelijkÂ
ste vloek ter wereld hebben uitgevonden.
Anderen kunnen er ook wel mee terecht,
maar wij schijnen hierin toch wel zowat de
kroon te spannen. U begrijpt wel wat ik
bedoel: de vloek, waarbij een mens God
letterlijk vraagt om zijn eigen verdoemenis.
Eén van onze schepen zou een lange en
gevaarlijke reis gaan ondernemen. Ik zat
wat te schrijven in de zeehut van de comÂ
mandant ; het poortje stond open. En daar
knetterde die vloek ineens door de lucht,
hard, en grof. De kerel, die het er uit gooide,
was helemaal geen kwaje kerel; hij wist niet
wat hij deed.
Die harde, lelijke vloek zette me aan het
denken. Dit schip stond op het punt te verÂ
trekken. Van de reis wisten we alleen, dat ze
zou zijn vér en gevaarlijk. En wat vroegen
deze mannen nu aan God ? Vroegen ze om
behoud of ondergang ? Vroegen ze om leven
of om dood ?
Ik maakte bij mezelf de volgende berekeÂ
ning : dit schip heeft ruim tweehonderd man
aan boord ; hoeveel maal zal nu per man en
per dag aan God gevraagd worden hen te
„verdoemen ?" Ik dacht zo: vijf maal per
man per dag, zou dat niet genoeg zijn ? Ik
wist wel, dat het een beetje aan de zuinige
kant was, misschien wel een beetje heel erg
aan de zuinige kant. Maar dan kwam ik toch
al tot het ontstellende feit, dat vér over de
1000 maal per dag aan God gevraagd werd,
en wel op een heel hoorbare en nadrukkelijke
manier!, om de ondergang, de finale en raÂ
dicale ondergang. Zo was het op dit schip
en hoe zou het op de andere schepen -zijn ?
Ik vertelde dit op één van onze mijnenÂ
vegers en toen ik vroeg : „Hoeveel maal per
man en per dag denken jullie ?" zei er één :
lading overboord had gezet, om het gevaar
van torpedering te verminderen. De vaten
werden op vletten geplaatst en aan de zee
prijsgegeven.
Dit gebeurde op 600 mijlen afstands van
het eiland, waarop het vliegtuig landde.
Wind en stroom brachten een van deze vletÂ
ten naar het eiland en zetten het op het strand,
vijftig passen van het gelande vliegtuig.
God was in de Pacific.
ld
f
maat toch. • • . •
„Zeg maar gerust 100 maal dominee." Die
gulle baas was waarschijnlijk net zoveel te
royaal als ik te schriel was geweest.
Mijn piekiran was nog niet ten einde ; ik
vroeg me ook af: en hoeveel maal per man
en per dag zal hier op dit vertrekkende schip
gevraagd worden : „Here God bewaar ons ;
God zegen ons ?" Dezelfde man van de mijÂ
nenveger zei meteen: „Niet éénmaal, doÂ
minee." Maar met klem zei ik (en ik kon dat
zeggen) : „Daar vergis je je in ; op ieder van
onze schepen wordt, zij het misschien in het
verborgene, maar méér dan wij wel denken,
God gevraagd om Zijn bewaring." "-
Toch vrees ik wel, dat het vragen om beÂ
houd een ijl, fijn opstijgend sliertje is in verÂ
gelijking met de zware donkere wolk van
de vloek. — We hebben zo graag, dat God
doet wat we vragen. En we protesteren zo
gauw en zo heftig als Hij niet dadelijk doet
en precies doet wat wij vragen. Maar — als
Hij nu eens letterlijk en dadelijk ging doen
wat in die vloek van Hem gevraagd wordt ?
Wat zou er dan terecht komen van zo'n
schip, van onze vloot, van de toekomst ?
Als God ons eens ging geven dat waarom
we zo hard vroegen ! Ik kreeg het koud bij
de gedachte. Nu hoor ik iemand al zeggen :
„Ja, maar u vat het veel te zwaar op, doÂ
minee, zo bedoelen ze dat helemaal niet."
Nee, dat weet ik ook wel; het moest er nog
bij komen, dat het wèl zo bedoeld werd !
Maar daarmee zijn we er nog niet. Dat zei die
jongen ook, die een ruit had ingegooid:
„Ik bedoelde het zo niet", maar hij kreeg
toch maar een geducht pak voor zijn broek
van zijn vader en hij verdiende het ook.
Dat zei de arme drommel ook, die 'n ander
de hersens had ingeslagen : „Ik bedoelde het
helemaal niet zó, mijnheer de rechter."
Maar hij kreeg tien jaar, en verdiende het
ook. De aardse rechter stoort zich niet al te
veel aan onze bedoelingen. Hij heeft met de
feiten te maken. En de hemelse Rechter
vraagt niet in de eerste plaats : of ik het zo
goed of zo kwaad heb bedoeld, maar vraagt
eenvoudig: gehoorzaamheid.
We staan voor deze twee harde feiten: God
heeft heel duidelijk en hoorbaar gezegd :
„Gij zult Mijn Naam niet ijdel — dat is voor
niets, zonder erbij te denken — gebruiken,
want Ik zal niet onschuldig houden wie Mijn
Naam ijdel gebruikt." En gij hebt heel duiÂ
delijk en hoorbaar gevraagd: „Wilt U me
verdoemen."
Hoe kunnen we van het vloeken afkomen ?
10
Vijftien maal de Bijbel.
Broeder Oriales, die in een klooster ging
te Patras, in Griekenland, legde zich als
boete voor zijn zonden, een straf op in de
aard van die der schooljongens : Hij zou
vijftien keren de Bijbel overschrijven. Hij
overleed in de stoel waarin hij twintig jaar
lang had gewerkt, juist toen hij het vijftienÂ
de handschrift voltooid had.
Vele kostbare zielen gaan verloren, doorÂ
dat zij hun zonden zelve willen uitboeten,
inplaats van, evenals de moordenaar aan
het kruis, een blik te slaan op Jezus, Die
op Golgotha al onze zonden droeg en boette,
en sprak : „Het is volbracht." Nimmer kan
men door eigen werken de zaligheid kopen,
die wordt ons in Christus gratis toebedeeld.
De reverend blies de fluit.
Een bijzondere kerkdienst vindt elk jaar
plaats in de Sint Paul's kerk te Kingston,
Engeland. De dienst is speciaal voor voetÂ
ballers bestemd en bij het begin wordt de
reverend A. Wellesley Orr, die de dienst leidt,
een voetbal aangeboden, waarna hij met een
krachtige stoot op een scheidsrechtersfluit
het begin aankondigt. De bal, die hem wordt
aangeboden, is een historische bal, nl. die van
Je leert het zomaar aan ; je komt er moeilijk
van af. En tóch weet ik, dat er heel wat manÂ
nen zijn, die graag die ellendige gewoonte zouÂ
den willen afleren. Er is een zeer eenvoudige
oplossing voor. Wie Gods naam geregeld
met eerbied noemt, kan Hem op den duur
niet meer als een stopwoord gebruiken. Ik
kan het ook zo zeggen : Wie bidt, houdt op
met vloeken. Het dagelijks gebed is hèt
krachtig geneesmiddel tegen het dagelijks
vloeken. Ga weer eenvoudig bidden. En laat
dan uw eerste gebed zijn „Here, zet een
wacht voor mijn mond."
het East Surrey regiment, dat hem tijdens
de wereldoorlog van 1914—1918 aan de
Somme gebruikte. Vele oud-strijders van dit
regiment wonen de jaarlijkse voetbaldienst
bij.
Is 't niet diep treurig dat de Kerk misÂ
bruikt wordt tot dergelijke doeleinden ?
Geen muskieten meer in de toekomst.
Binnenkort zal men slechts op een knop
hoeven te drukken om al de vliegen en inÂ
secten, die in een vertrek vertoeven, te doÂ
den. Deze „dodende straal" is een uitvinding
van de 47-jarige Hamburgse ingenieur HerÂ
mann Wolf. De straal is sneller dan het geÂ
luid. Het instrument gelijkt op een klein
radio-toestel en doodt alle insecten, maar
niet de mensen, door geluidsgolven met hoge
frequentie, die door het menselijke oor niet
worden waargenomen. Hij hoopt zijn toestel
gedurende de aanstaande zomer te kunnen
verkopen tegen een prijs van 900 mark (bijÂ
na 10.000 frank of 750 gulden).
Misplaatste liefdadigheid.
Een Amerikaanse industrieel heeft door
een venster van zijn hotel in Broadway voor
een slordige duizend dollar in bankbiljetÂ
ten op de straat geworpen. In plaats van
als weldoener een ereteken te ontvangen,
werd deze milddadige (en krankzinnige)
industrieel veroordeeld wegens het veroorÂ
zaken van wanorde op de openbare weg.
Inderdaad gaf de jacht op dit zo plotseling
als uit de hemel gevallen fortuin aanleiding
tot £eehfonbeschrijfelijke ontreddering van
het verkeer waarbij de politie moest ingrijÂ
pen.
Weinig animo voor verpleging.
Het is opvallend telkens weer in Chr.
Hollandse bladen advertenties te ontmoeten,
11
waarin gevraagd wordt om verpleeghulpen,
leerlingverpleegsters, jonge zusters. In één
nummer o.a. van „De Hervormde Kerk"
komen zelfs 14 aanvragen om verpleegsters
tegelijk voor.
Is 't niet bedroevend dat de hedendaagse
meisjes zo weinig voor verpleging gevoelen
en de voorkeur geven aan kantoor- en win-
kelwerk e.d. Het zware, vaak afbeulende
werk, dat toch in de grond zo prachtig mooi
en zelfopofferend is, valt niet langer in de
smaak. De jeugd zoekt naar lichte goedbeÂ
taalde bezigheden met veel vrije dagen
Of zij daarmede gelukkiger is ?
Het is tenslotte dat wat vrede en vreugde
schenkt: te leven voor anderen, het besef
nuttig te zijn en zegen te verspreiden.
Protestantse Kerken in Amerika.
In het weekblad : „De Hervormde Kerk"
vonden wij een beschrijving van de diensten
in sommige (gelukkig niet in alle) ProtesÂ
tantse Kerken in Amerika. De heer R. Boon
schrijft het volgende :
Wij gingen binnen.
Een van de heren van de commissie van
ontvangst, in jacquet gekleed en met een
anjer in het knoopsgat, wijst ons een mooie
plaats aan. De orgelklanken ruisen door de
hoge in schemerduister gehulde gothische
ruimte. De dienst vangt aan, de organist zet
de voorzang in, de koorzangers en -zangeÂ
ressen, gekleed in een donkerrode toga schrijÂ
den de kerk binnen. Iedere Amerikaase ProÂ
testantse kerk heeft een koor, dat de gemeenÂ
tezang steunt en soms een bepaald onderÂ
deel van de liturgie zingt. Een kerkdienst
zonder koorzang is ondenkbaar. Ofschoon
wij door de kerkdiensten, welke wij in talÂ
loze kerken meemaakten, van de grote beÂ
tekenis van het kerkkoor voor de eredienst
overtuigd werden, toch ontdekten wij ook
schaduwzijden. Allereerst bemerkten wij in
zeer vele gevallen een gemis aan begrip van
kerkmuziek. Wij hoorden organisten opeÂ
ramelodieën en mazurka's van Chopin, voor
orgel bewerkt, spelen. Eenmaal lazen wij
als titel van het stuk, dat de organiste ten
beste gaf, de woorden „Revê d'amour' !
Een dergelijke smakeloosheid zal men echÂ
ter niet aantreffen in de dure kerken in de
grote steden. Daar vindt men echter weer
een smakeloosheid van een andere aard ; de
rijke parochies laten in hun koor bekende
concertzangers en -zangeressen optreden,
die zich ongetwijfeld goed laten betalen.
De namiddagdiensten zijn nu geworden
tot concerten, omrankt door Schriftlezing
en gebed. Men weet, dat de aanwezigen zijn
12
opgekomen, niet om een eredienst bij te woÂ
nen, maar om een inderdaad voortreffelijk
concert te horen.
En al deze uitvoeringen van kerkelijke
muziek worden de mensen gratis aangeboden.
Overigens kunnen wij niet de gedachte van
ons afzetten, dat in deze kerken de „minisÂ
try of music" tegenover de „ministry of
the Word" zulk een belangrijke plaats in
de eredienst gaat innemen, dat voor talloÂ
zen het orgel en het koor het zelfs in de mor-
gendienst van de kansel winnen.
Tenslotte moeten wij constateren, dat
in deze grote kerken de koorzang een funeste
uitwerking op de gemeentezang heeft. VoorÂ
al in „Episcopal"-kringen heerst de opÂ
vatting, dat het koor voor de gemeente zingt
het koor zingt zó mooi, dat de grove geÂ
meentezang de harmonie zou verbreken !
Hier mist het kerkkoor zijn doel ten enenÂ
male, hier wordt de eredienst der gemeente
steeds meer een schouwspel, waarnaar men
komt kijken om daarvan in stilte de wijding
te ondergaan. Vooral de „High Church"-
groep der Episcopaalse Kerk gaat steeds
verder deze weg op. Sommigen weten geen
maat te houden; de overdaad van kaarsÂ
licht, wierook, prachtgewaden en koorÂ
zang ontlokte aan een Roomse pastoor, die
eens in de Episcopaalse Mary's Church te
New York de dienst had bijgewoond, de
opmerking, dat hij toch achteraf de voorÂ
keur gaf aan de eenvoudige Roomse riÂ
tus !! !
WAT JOSEPHINE BUTLER DEED
Mevr. Butler was — halverwege de vorige
eeuw — te Liverpool de echtgenote van een
vooraanstaand academicus. Ze had haar
dochtertje verloren en kon over dat verÂ
driet niet heenkomen, doch eindelijk vond
zij toch een uitweg. Ze besloot het lijden van
andere vrouwen mee te dragen als een, die
zelf geleden heeft. Ze begaf zich naar de
gevangenis en verzocht toelating tot de verÂ
blijfplaats van tewerkgestelde vrouwen.
„Ik zette mij temidden van hen en begon
óók touw te pluizen. Zij lachten mij allen
uit, zeggende, dat mijn vingers niet gemaakt
waren voor-dat soort werk, wat zeker waar
was ; en al lachende werden wij goede vrienÂ
den. Ik vroeg haar, teksten uit de Bijbel
te leren om die dan te herhalen als ik terugÂ
kwam." Op den duur vond Mevrouw Butler
het hart der gevangenen en won het voor
zich. Spoedig was haar woning een toevluchtsÂ
oord voor vele jonge en oudere vrouwen, die
hulp in allerlei vorm behoefden. Zij gaf zichÂ
zelf en mocht tallozen tot zegen zijn.
jSadkoa Soendat Sinak
De door God geroepene.
Vervolg.
HOOFSTUK IV.
Met Soendar had een klasgenoot, eveneens
een Sikh, het Nieuwe Testament gelezen en
hij was tot dezelfde uitkomst geraakt. Maar
zij hadden nog de leeftijd niet om Christus
te belijden in het openbaar en waren verÂ
plicht in hun Hindoe-familie te blijven. De
verwanten van Soendar's vriend brachten
de zaak voor de rechter; de Amerikaanse
zendelingen klaagden zij aan, daar zij de
jongens tot het Christendom zouden hebben
gedwongen. De jongen bleef standvastig
voor de magistraat getuigen van het geloof
dat in hem was en toen hij verhoord werd,
kreeg hij zijn Nieuw Testament te voorschijn
en zeide : „Niet door de Padri Sahib, maar
door het lezen van dit Indjil geloof ik in
Christus; laat dus de Padri Sahib gaan".
Zo mislukte de toeleg, en Soendar en zijn
vriend waren gedwongen bij hun verwanten
te blijven, tot zij in staat waren om de stap
te doen, die voor hen beiden later van zo
grote betekenis worden zou.
Het valt ligt te begrijpen, hoe de bitterste
vijandigheid tegen hem werd verwekt onder
zijn verwanten, toen alle overreding en alle
verlokking van een grote toekomst er niet
in slaagden, de jongen van zijn beslotenheid
af te brengen. Zijn eigen broer werd zijn
grootste vijand en dag aan dag ondervond
Soendar de vervolging van zijn hand. Geen
taal was te laag om tegen hem en zijn „Jezus"
te worden aangewend en met verdubbelde
omzichtigheid moest hij wegsluipen naar een
plaats waar geen oog hem volgen kon, wanneer
gelfouckt.
De zelfzucht is de zonde, die het diepst bij
ons is ingeworteld. Wij kunnen in 's Heren
kracht allerlei boze neigingen, gewoonten
en daden overwonnen hebben, en zullen dan
tot onze beschaming en droefheid telkens
weer ontdekken dat wij van onszelven niet
los zijn en ons eigen Ik gedurig weer de
boventoon voert in onze ziel. „Hij moet
wassen en ik minder worden", dat wil zegÂ
gen : met Christus sterven en begraven
worden, helemaal weg, verdwenen uit het
gezicht.
hij zijn geest wilde verkwikken door het lezen
van zijn Evangelie. Hij werd weggenomen
van de missieschool, die moest worden opÂ
geheven om de vervolgingen, die thans ontÂ
stonden. En dit was niet alles, want de openÂ
lijke vijandigheid van de dorpelingen werd
zo groot, dat de kleine Christengemeente,
niet langer in staat om zich voedsel te verÂ
schaffen in de winkels, verplicht was zich
terug te trekken naar bevriender oord, zodat
Soendar alleen bleef en zonder vrienden.
Toen de storm toenam, zag Soendar dat
het niet mogelijk was, langer in het huis
van zijn vader te blijven ; hij begaf zich dus
naar het hoofdkwartier van de Amerikaanse
Presbyteriaanse missie in Ludhiana, waar
de zendelingen hem vriendelijk ontvingen
en zorg voor hem droegen. Soendar kwam
op de hogeschool om zijn opvoeding te volÂ
tooien. De gevoelige jongen stelde zich een
hoog ideaal van wat een Christen zijn moest
en het duurde niet lang, of hij begreep dat
zijn schoolmakkers voor 't grootste deel
slechts in naam Christenen waren ; het geÂ
drag van enkelen hunner maakte, dat hij
13
de missie verliet en naar huis terugkeerde.
Toen hij te Rampoer terugkwam, ontvingen
zijn ouders hem zeer vriendelijk, in de meÂ
ning, dat hij het Christendom had prijsgeÂ
geven ; maar zij werden spoedig teleurgesteld
en vonden hem een vaster beraden volgeÂ
ling van zijn Jezus dan ooit te voren.
Nu beging Soendar een daad, die hem
geheel en al buiten de perken van zijn godsÂ
dienst, zijn stam en zijn geslacht sloot: hij
sneed zich het haar kort — ten teken aan
allen, dat hij niet langer een Sikh was. Hun
heilig Boek, de Granth, schrijft den Sikhs
voor, zich nooit het haar te knippen ; zijn
haar is de trots van elke ware Sikh. Bij verÂ
scheidene rassen in Indië wordt de lange
haardos beschouwd met grote eerbied: het
is het laatste teken van Hindoeïsme, dat
de man, die Christen werd, aflegt. Zo bracht
Soendar zelf, door zich het haar af te
snijden, verbanning over zich, tegelijkertijd
was het een onmiskenbare uitspraak voor
Christus en Zijn Kruis. Toen ontving hij
de bitterste van alle slagen : hij werd uitÂ
geworpen, behandeld als laagste der laagsten
door hen, die hem 't meest liefhadden. Hij
maakte geen deel meer uit van zijn geslacht.
Zijn voedsel werd hem buitenshuis gebracht,
alsof hij een melaatse was, ook moest hij
buitenshuis slapen. De eerste maal dat dit
geschiedde, vulden zijn ogen zich met tranen;
zijn kruis scheen hem ondragelijk zwaar.
Kort daarna nam een van zijn zwagers,
die in dienst stond van de Raja van Nabha,
(f een beketina • . .
In een bekend Christelijk weekblad, las ik
met pijnlijke verwondering het volgende,
betreffende de kerkelijke verzorging van
ouden van dagen, (in Nederland) :
„Daarbij gaat het in de eerste plaats niet
om „bekering". In die zin moeten onze oude
mensen niet in de eerste plaats het object
van onze belangstelling zijn. Men bekeert
jonge mensen moeilijk en oude in het geheel
niet. Het is gelukkig ook geen mensenwerk.
Het gaat er voornamelijk om, of de Kerk —
en nog eens : u en ik — de bewogenheid der
liefde toont, die de ouden van dagen zet in
de glans van de ondergaande zon".
Het gaat dus, volgens de schrijver niet
in de eerste plaats om de bekering van oude
mensen, maar de Kerk moet hen op humane
wijze tegemoetkomen, met welwillendheid
hem voor enkele dagen mee naar zijn huis
om hem tot andere gedachten te brengen.
Hierdoor kwam het geval ter ore van de Raja
die hem voor de rechtbank van Doerbar
riep, om rekenschap te vragen van zijn geÂ
drag. De Raja trachtte ten zeerste, hem te
overreden en deed hem de schitterendste
voorstellen ; bovendien deed hij een ernstig
beroep op de trots van zijn ras, hem in
herinnering brengend, dat hij een Singh, een
leeuw was, en dat hij als Christen een hond
worden zou. Welk antwoord Soendar ook
gaf, het moet hem in dat uur ingegeven zijn,
hoe hij spreken moest, want argumenten,
noch beroep, noch aanbod van hoge eer
waren in staat hem af te wenden van zijn
besluit om, ten allen koste, Christus te volgen.
Daarna keerde hij naar huis terug en al
de opgegaarde toorn van zijn vader werd
thans over hem uitgestort. De hulpeloze
jongen werd opnieuw uitgestoten en verÂ
vloekt en kreeg bevel, de volgende ochtend
het huis van zijn vaderen te verlaten. Met
een grote pijn in het hart legde hij zich die
avond voor de laatste maal te slapen in de
verandah van zijn vader. En met de scheÂ
mering van de volgende dag vertrok hij, verÂ
jaagd, zonder enig bezit dan de dunne kleÂ
ren die hij droeg en juist genoeg geld om met
de trein Patiala te bereiken. Zonder verÂ
wanten, zonder vrienden en geheel zonder
middelen wendde Soendar het huis zijner
kindsheid de rug toe.
Wordt vervolgd.
t maal wat dan ?
en „bewogenheid der liefde" — want: oude
lieden reageren immers niet meer op de
boodschap des heils die hun de eeuwige zaligÂ
heid verzekert ! alsof het Evangelie,
zuiver gebracht, niet de volle en de hoogste
vorm van de liefde van Christus bevat en
een kracht ter behoudenis — alsof het niet
de heilige plicht is van de Kerk om in de
eerste plaats de bekering te prediken, opdat
de zielen niet verloren gaan.
,,Men bekeert jonge mensen moeilijk, en oude
in 't geheel niet".
Het zou er diep treurig uitzien met de
Gemeente, waar Jezus Christus Zijn Bloed
voor heeft gestort, indien dat zo ware. Maar
Gode zij dank — het is niet waar. Er zijn
ook in onze dagen nog duizenden jongeren
die hun hart aan de Heiland geven, en hoe
14
vele ouden van dagen komen niet vóór hun
dood tot belijdenis van zonden, en overgave
aan de Heer!
Natuurlijk is bekering geen mensenwerk,
maar we kennen toch allen het woord van
Paulus (Romeinen 10: 14b) „Hoe zullen zij
horen, zonder die hen predikt" Heeft God
ons, gelovigen, dan niet zijn Geest geschonÂ
ken, in Wiens kracht wij zielen kunnen
winnen ? Waar moet 't heen als het humanisÂ
me de plaats gaat innemen van 't Evangelie ?
Het is onze heilige taak de zielen met diepe
ernst te wijzen op Hem, Die Zijn leven
gaf om ons te redden van de eeuwige dood,
om te getuigen van Jezus en Zijn Kruis.
En wanneer de liefde van Christus ons hierÂ
toe dringt, bieden wij de mensen tegelijkerÂ
tijd practische hulp, volgens Jakobus 2: 15
en 16. Dat gaat samen omdat beiden voortÂ
komen uit een en dezelfde liefdebron.
Onze Heiland heeft het machtige woord
gesproken : „Zonder wedergeboorte zal nieÂ
mand het Koninkrijk Gods zien". God helpe
ons dat we tot Jezus' wederkomst deze heilsÂ
boodschap brengen, opdat wij, die 't EvangeÂ
lie prediken niet in 't oordeel vallen.
RED. G. SCHOOVEN.
^elibeft eetóina
Gebrek aan zelfbeheersing is gewoonlijk de
vrucht van een verkeerde wijze van opÂ
voeding. Wanneer het kind in alles zijn zin
krijgt, zal het nooit een mens van karakter
worden. De profeet Jeremia sprak : „Zalig
is de mens, die het juk in zijn jeugd draagt".
Hij bedoelde o.a. daarmee dat kinderen,
die niet zwak en toegeeflijk zijn opgevoed,
de sterkste karakters vormen, want ze
hebben geleerd zich in hun jeugd te voegen
naar de wil van anderen en zich dingen te
ontzeggen die ze gaarne begeerden. Wij
ontmoeten vaak ouden van dagen die lijden
aan een totaal gebrek aan zelfbeheersing.
Wanneer ze zich wegens hun leeftijd niet
meer zo vrij kunnen bewegen als vroeger,
kunnen ze deze rem niet verdragen, ze
worden ontevreden, twistziek, opstandig.
Ze kunnen niet berusten in de gebreken van
de ouderdom en maken 't zichzelf en voorÂ
namelijk hun omgeving zeer moeilijk.
Deze mensen hebben nooit zelf-discipline
beoefend. Ze gaven toe aan iedere opwelling
en neiging die in hun binnenste oprees
en verloren tenslotte de macht over zich-
zelven.
Het is voor verwende kinderen, die nooit
geleerd hebben te gehoorzamen, zeer moeiÂ
lijk om zich te bekeren, wanneer de roepÂ
stem Gods tot hen komt. Want God de Here
vraagt een volkomen gehoorzaamheid aan
Zijn heilige wil, een breken met alle lusten
en begeerten, die voortspruiten uit het zonÂ
dige eigen-ik —. Hij eist een algehele overÂ
gave. Het is dan de schuld van de zwakke
ouders, wanneer deze jonge mensen zwaar
te kampen hebben met hun eigen, weerbarÂ
stige wil, eer zij tot volkomen toewijding
kunnen komen.
Kinderen die nooit geleerd hebben zich
enige zelfopoffering te getroosten en hun
zin mochten doordrijven, moeten een zeer
zware leerschool doorlopen in een harde
wereld, die geen barmhartigheid kent en geen
geduld heeft met eigenwillige karakters.
Vandaar de vele psychopathen, nerveuzen,
teleurgestelden, en hypochonders in de
wereld. Leer uw kleuter van jongsaf te geÂ
hoorzamen, en met anderen te delen. Dat
laatste kweekt naastenliefde en zelfverÂ
loochening.
De kinderen van sommige ouders weten
maar al te goed dat zij met zeuren, desnoods
met tranen alles gedaan kunnen krijgen.
Zij denken : De aanhouder wint, maar op
deze wijze zullen zij opgroeien tot zelfzuchÂ
tige, lastige eigenzinnige mensen met wie 't
moeilijk is om te gaan.
Laat ons niet vergeten, dat een van de
vruchten des H. Geestes is „Zelfbeheersing".
(Nw. vert.) Galaten 5: 22.
M. A. A.
NIET STRIJDEN, MAAR VERTROUWEN-
Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard
opdat Hij de werken des duivels verbreken
zou. 1 Joh. 3 : 8.
De goede strijd des geloofs is niet, te
proberen om niet te zondigen, doch te blijven
in Jezus, Die de werken des duivels verbroken
heeft en het daarom van ogenblik tot ogenblik
in ons doen wil, wanneer men Hem daarvoor
vertrouwt.
15
•" »
•ffet beeld met d(
Wie van u heeft nooit gehoord van de beÂ
roemde Duitse dichter, Heinrich Heine ?
Zijn liederen zijn over de gehele wereld
bekend ; ook als proza-schrijver blonk hij
uit door geestige satire.
De voornaamste componisten achtten het
een eer, zijn schone gedichten op muziek te
zetten.
Hij was waarlijk een hoogbegaafd dichter.
En toch, deze zo rijkgezegende man, was
een vijand van dezelfde God, Die hem zulke
wonderbare talenten had geschonken.
Op gruwelijke wijze spotte hij met de heiÂ
lige dingen en lasterde de God des hemels,
terwijl hij zich schaamteloos aan de laagste
zonden overgaf.
De philosoof Hegel, die evenals Heine in 't
begin der vorige eeuw leefde oefende door zijn
hatelijke geschriften tegen de Godsdienst
grote invloed op de dichter uit. In zijn grenÂ
zenloze hoogmoed, beschouwde Heine zichÂ
zelf tenslotte als een God.
Om een blik te kunnen geven in de ziel
van deze man, die helaas niet alleen staat, al
is zijn haast krankzinnige aanmatiging zeldÂ
zaam, laten wij hier iets uit zijn geschriften
volgen.
Hij schrijft het volgende over zijn jeugd-
leven :
,,Ik was jong en trots, en 't streelde mijn
hoogmoed, van Hegel te leren, dat niet de
lieve God, Die in de hemel resideert, mijn
kracht was, maar dat ik zelf mijn eigen god
was. Ik zelf was de levende wet der moraal,
en een bron, waaruit alles wat recht en schoon
was, uitstroomde. Ik was oerzedelijk en zon-
deloos. Ik was de geïncarneerde reinheid.
Om de rol van een godheid echter met waarÂ
heid te vervullen, hee.'tmen gezondheid nodig
en een goed gevulde beurs. Helaas gingen
deze beide noodzakelijke zaken van lieverÂ
lede verloren, zodat ik mij verplicht zag
later tot de gewone menselijke stand terug
te keren "
Hoe wonderbaar groot en diep is toch de
liefde Gods, Die'Zich zelfs ontfermt over een
zo diep gevallen ziel. Heine werd ziek aan
ruggemergstering, waarschijnlijk een gevolg
van zijn zedeloos leven.
In zijn wanhoop, want hij leed zwaar, liet
hij zich naar het „Louvre" brengen (een
museum in Parijs) waar hij neerknielde voor
het beeld van de z.g.n. Venus van Milo (de
godin der natuur en der liefde).
Dit beeld werd op 't eiland Melos gevonden
indertijd, en als een schepping van oud-
16
qebtoken atmen.
Griekse kunst naar Frankrijk overgebracht.
Het werd gevonden met afgebroken armen.
Voor dit beeld nu, knielde de ongelukkige
dichter neder en smeekte : „Ik heb u mijn
leven lang gediend, red mij nu." En zie, 't was
hem eensklaps, alsof de godin met mensen-
stem tot hem sprak : „Ziet gij dan niet dat
ik geen armen heb ?"
Daar ging Heine plotseling een licht op.
Hij begreep dat hij iets beters moest zoeken;
en in de daarop volgende acht jaren van onÂ
uitsprekelijk lichaamslijden, dat hem tot
aan zijn dood aan bed vastgekluisterd hield,
vond hij ook waarlijk iets beters, ja hij leerde
de ware God kennen,^ Die hem liefhad
ondanks zijn gruwelijke zonden.
Hij zelf schrijft daarover : Ik ben tot God
teruggekeerd, als de verloren zoon, nadat ik
jarenlang bij de „Hegelianen" de zwijnen
gehoed heb.
Ik dank mijn verlossing aan de lezing van
een boek.
Een boek ? Ja, het is een oud Boek, beÂ
scheiden, als de natuur, erueven eenvoudig
als deze — een Boek zo verwarmend als de
zon, en zo voedzaam als het brood.
Het is de Bijbel, ook wel genaamd : de
Heilige Schrift.
,,W i e zijn God verloren heeft,
di e kan Hem in dat Boek terugÂ
vi n d e n."
Kunnen wij ons niet voorstellen hoe deze
man, gebroken naar lichaam en ziel, vaak
met zorg de opgroeiende jeugd beschouwde
denkende aan zijn eigen verloren leven ? Het
onderstaand versje, in 't Album van een achtÂ
jarig meisje, geeft getuigenis van hetgeen in
zijn hart omging :
„Gij zijt gelijk een bloeme,
Zo teer, zo schoon, zo rein !
Ik zie u aan, en weemoed
vervult mijn hart met pijn.
Ik leg mijn handen teder
Op 't schuldloos kopje fijn,
En bid : Dat God u hoede
Mijn kind ! Blijf goed en rein.
„Maar vlied de begeerlijkheden der jonkÂ
heid en jaag na, rechtvaardigheid, geloof,
liefde en vrede." 2 Tim. 2: 22.
Hoeveel schoner en vruchtdragender zou
het leven van deze grote man geweest zijn,
als hij zijn pen in de dienst van Jezus geÂ
bruikt had.
M. A. A.
t?e Qaven deó yeeóteó.
door HAROLD HORTON.
Vervolg.
Let er op, hoe Petrus één van deze Gaven
gebruikt aan de Schone Poort van de TemÂ
pel. „De gaven, waar gij om smeekt", zegt
hij feitelijk tegen de machteloze man, ,,heb
ik al evenmin als gij. Maar behoeftig ben ik
niet. Ik heb iets. Het is mijn persoonlijk eigenÂ
dom. Ik geef u dat. Het is beter dan het goud,
dat gij zoekt. Het is kracht voor uw ogenÂ
blikkelijke genezing „In de Naam van Jezus
Christus van Nazareth sta op en wandel".
Hij gebruikt zijn gave als iemand, die er beÂ
wust in bezit van is. Met nederig vertrouwen
en onbevreesd gezag deelt hij mede, wat hij
heeft. Niet „O, Here, als het Uw wil is, richt
deze man op." Maar „Man, zie op ons. Wij
hebben iets voor u van Jezus ! Sta op en
wandel!" Gezegende Gaven des Geestes voor
de verheffing van de hulpelozen ! Wie zou
niet arm willen zijn in stoffelijke goederen
en natuurlijke talenten, indien hij zo rijk
mocht zijn in hemelse kracht tot heling der
gebroken mensheid. „Geneest zieken", zegt
de Here tot Zijn volgelingen. Niet: „Vraag
mij en Ik zal ze genezen." „Drijft boze geesten
uit, reinigt melaatsen, wekt doden op." Ja,
zelfs in de plechtige kamer van de geliefde
dode", wendde hij zich tot het lichaam en
zeide : Tabitha sta op (Hand. 9: 40). Hij
wendde zich niet tot de hemelen, roepende :
„Here, wek haar op !" Hij wendde zich tot
de dode en zei: „Sta op !" „Ik geef u macht,
Wekt doden op", zei de Here. Innerlijk overÂ
stelpt met de overwinnende levenskracht
van de Geest grijpt Petrus de hem door God
gegeven macht, „hetzelve met geweld neÂ
mende", zoals zijn Here hem had onderweÂ
zen (Matth. 11: 12) en ziende naar de dode,
zonder vermelding van de hemel of de machÂ
tigste naam van de hemel, maar in de kracht
van de Machtige achter de Naam, zegt hij,
„Sta op."
Zo ook Paulus te Lystra. Overvloeiende
van een heerlijke verzekering van deelgeÂ
nootschap met de Vader en mede-eigenaarÂ
schap met Zijn machtige Zoon in de alles-
overwinnende oneindigheden van de Geest,
die van de moederschoot af verlamde daar
tussen de met guirlandes versierde en nutteÂ
loze afgoden van het oude Griekenland scherp
aanziende — zonder hoorbaar aanroepen
van de Naam, majjt in bewust bezit van het
gezag, waarmee die Naam hem reeds bekleed
had, „zeide hij met luider stem : Ga recht op
uwe voeten staan ! En hij sprong overeind
en kon lopen.
Verder verlangt Paulus de Romeinen te
zien om hun enige geestelijke gave mede te
delen. (Rom. 1: 11). Niet opdat hij ze zou
mogen aanmoedigen om te bidden om de
een of andere Gave, noch ook, dat hij voor
hen tot God zou bidden om zulk een medeÂ
deling. Diep bewust van die geestelijke gaÂ
ven, die de Heilige Geest in hem nu eenmaal
moeten begeleiden, verlangt hij er naar „een
deel te geven van wat hij heeft." Want nieÂ
mand, of hij nu tentenmaker of aartsbisschop
is, kan ooit mededelen van wat hij niet heeft,
al beweert hij het ook met al de pracht en
praal van een geautoriseerd priesterschap.
De Schrift openbaart ons onweerlegbaar
dat het Gods bedoeling is, dat Zijn kinderen
als het ware leveranciers zullen zijn van 's heÂ
mels schitterende en heerlijke goederen. Zijn
kinderen zijn, om het nog eens te zeggen, tot
tekenen en tot wonderen. In het Oude TesÂ
tament bepaalde personen ; in het Nieuwe
Tijdperk vanaf Pinksteren mogen ALLEN
de een of andere gezegende „bediening" des
Heiligen Geestes bezitten tot opbouw der
gemeente en tot heil van de lijdende wereld.
In het Oude Testament zijn er . s o m m i-
g e n tot tekenen en tot wonderen gewrocht
door de Heilige Geest' vanuit de hemel. In
het Nieuwe Testament zijn ALLEN tot teÂ
kenen en tot wonderen gewrocht door de
Heilige Geest binnen in hen. Voor Pinksteren
zag Elia in de tegenwoordigheid van de dode
op tot God en riep : „O, Here, laat toch de
ziel dezes kinds in hem wederkeren." Eliza
gaat in het huis van de Sunamietische de
kamer van de dode in en opziende naar de
hemel „bad hij tot de Here." Na Pinksteren
spreekt Petrus, zich niet tot de hemel, maar
tot het ontzielde lichaam van de geliefde
Dor ka s wendend, zijn door de Geest gegeven
woord van gezag : „Sta op !" Ze opende haar
ogen, bewoog zich, sprak, stond op. „Gij
zult kracht ontvangen, wanneer de Heilige
Geest over u gekomen is." En zoals het is
met de Gave van de werkingen van KrachÂ
ten, of van Geloof, zo is het ook met de oveÂ
rige acht. Hij heeft Dit uitgestort, wat uit
loopt in Deze, zodat alle verlosten ze zouden
begeren en ze ontvangen en ze onbevreesd
zouden gebruiken, zoals Hij deed in Kaper-
naum en Kana en Jerusalem en Sidon, opdat
Zijn werk van volle verlossing van geest, ziel
17
en lichaam kan worden voortgezet met geÂ
lijke en zelfs toegenomen kracht door de
gezalfde handen van Zijn met bloed gekochte
kinderen (Joh. 14: 12).
De liefhebbende Vader was er in vroeÂ
gere tijden verlangend naar dat de gehele
wereld van verloren zondaren, zowel als Zijn
eigen geliefd volk, zich zouden verblijden in
openbaringen van Zijn levende tegenwoorÂ
digheid in hun midden. „De Here zeide tot
Mozes : Terwijl gij henentrekt om in Egypte
weder te keren, zie toe, dat gij al de wonderen
doet voor Farao, die Ik in uwe hand gesteld
heb (Exod. 4 : 21). „En de Here gaf tekenen
en grote en kwade wonderen in Egypte ~—
voor onze ogen" (Deut. 6: 22, 7: 19). Zo
waren alle eeuwen door,. heilige mannen,
evenals Micha „waarlijk vol kracht van de
Geest des Heren." Aldus geeft God ook in
de nieuwe eeuw, in overeenstemming met
zijn onveranderlijk plan, getuigenis door
tekenen en wonderen en velerlei krachten
en mededeling van de Heilige Geest naar
Zijn wil (Heb. 2 : 4) en doet tekenen en wonÂ
deren geschieden door verloste handen (Hand.
14 : 3) ter vervulling van Zijn eigen genadige
belofte (Markus 16: 20), opdat de volken
waarvoor Hij stierf, door onweerlegbare beÂ
wijzen zou kunnen weten, dat Hij een ZaÂ
ligmaker, een Verlosser, een liefhebbende
Vriend en een souvereine Heer is.
Wordt vervolgd.
(Deze jonge broeder is tot heden
toe volkomen gezond, bezoekt trouw
de samenkomsten en heeft zich de
vorige maand laten dopen. Ere zij
Jezus' Naam. Red. G. Sch.).
Geliefde Brs. en Zrs.
Hierbij wil ik getuigen van de liefÂ
de Gods mij bewezen. Ik was
een verloren schaap, maar door
genade heb ik de weg teruggevonden.
Tien jaar lang was ik lid van de R. K.
Kerk, maar deed nog altijd mee met de weÂ
reld en had vanzelfsprekend ook geen vrede
in mijn hart.
Door Gods leiding kwam ik in aanraking
met twee zusters die mij de Evangelie-boodÂ
schap brachten en mij een paar Gouden
Schooven ter lezing gaven. Ik raakte zo verÂ
diept in de lezing dat ik geen enkele bladÂ
zijde oversloeg en begon te verlangen kennis
te maken met de schrijfster. Zo kwam ik er
toe de eerste samenkomst te Krembangan
bij te wonen waar ik in de prediking hoorde
dat een christen de wereld niet mag dienen.
Om eerlijk te zeggen: mijn enigste liefhebÂ
berij was de bioscoop en het viel mij zwaar
de dingen van de wereld los te laten. Maar
nadat ik in de Bijbel begon te lezen en te
bidden, werd mijn verlangen om de Heer toe
te behoren en gedoopt te worden zo groot
dat ik haast niet kon wachten tot de Doops-
bediening zou plaats hebben. Het eerste
Doopfeest liet ik voorbijgaan, omdat ik nog
niet vast stond in 't geloof, maar ik bleef
trouw de samenkomsten bezoeken, en de
11e Februari werd ik gedoopt in de Naam
des Heren.
Halleluja. Nu ik de Heer heb gevonden
kan ik de samenkomsten niet meer missen.
(Lees verder pag. 20)
Geliefde Brs. en Zrs.
Langs deze weg wil ik u allen getuigen
van de wondervolle liefde van Jezus, mijn
Heelmeester.
Ik sukkelde n.l. maanden achtereen met
een hartkwaal en zware hoofdpijnen.
Bij verschillende doktoren ben ik geweest,
zelfs vijf in getal, maar ze konden mij niet
van mijn kwaal genezen. Zo sukkelde ik
voort totdat op een dag de gedachte in mij
oprees, mij volgens Jakobus 5: 14 te laten
zalven.
Het was op een regenachtige maandagmidÂ
dag ik zal de datum nooit vergeten: 29
Februari ] .1. dat ik met twee van mijn vrienÂ
den naar de kerk Kremb. W. 55 ging. Daar
werd met mij gesproken en mij gevraagd of
ik de wereld wou loslaten en mijn hart aan
de Heer geven. Ik antwoordde volmondig
„ja". Daarop werd ik gezalfd in de Naam
des Heren.
Toen ik thuis kwam was ik geheel gezond
— al de benauwdheid en de pijn was verÂ
dwenen. Van die dag af ben ik een nieuw
leven begonnen en ik kan niet anders dan
de Here prijzen voor de verlossing mij geÂ
schonken. Halleluja. Amen.
Surabaia. Uw Broeder in de Here,
Oei Boen Lien.
18
&e /9tUj) van £an éoótet
Hij was 'n klein, vriendelijk kereltje, en
hij heette : Jan Coster. Hoe hij op 'n Engelse
kostschool gekomen was, hij, een Hollandse
jongen, dat kon hij niet vertellen.
Hij had 'n vage herinnering aan een lange,
slanke man, met wie hij jaren geleden op de
boot naar Engeland gekomen was en die hem,
bij 't afscheid nemen, stijf in de armen geÂ
drukt, gekust, en ,, Janneman " genoemd had.
Toen hij daarna op de kostschool met JohnÂ
ny werd aangesproken, protesteerde hij
heftig, in 't begin. „Ik heet niet Johnny —
mijn pappie zegt: Janneman", hield hij vol.
Langzamerhand raakte hij gewend aan de
nieuwe naam, maar als men vroeg hoe hij
heette, antwoordde hij altijd fier: „Ik heet
Jan Coster en niet Johnny."
De herinnering aan zijn vader bleef bij de
kleine jongen levendig, ofschoon hij nooit
iets van hem hoorde. Hij was op een dure
kostschool geplaatst. Zijn schoolgeld werd
door een oud-oom die in Londen woonde,
geregeld betaald — dat vernam hij van de
huishoudster die voor de schooljongens zorgÂ
de, maar de vader noch de oom lieten ooit
iets van zich horen.
Jantje was de jongste van de school en
iedereen mocht hem graag lijden, maar diep
in zijn hartje bewaarde hij trouw het beeld
van de vader die hij maar niet kon vergeten.
Wanneer de andere jongens brieven van thuis
ontvingen en er nooit, nooit een lettertje bij
was voor de „little boy," zoals hij op school
genoemd werd, voelde hij wel hoe de direcÂ
teur, die de brieven ronddeelde hem een
ogenblik meewarig aankeek; maar onmiddelÂ
lijk daarop begon de knaap druk te praten over
zijn „daddy" (Pappie) die in Holland woonde
in een mooi, groot huis, en iedere dag te
paard door het park reed, met een deftige
bediende, óók op een paard, achter zich. Dat
had hij eens op 'n plaatje gezien en zijn kinÂ
derlijke fantasie bracht dat beeld in verband
met de vader, het ideaal van zijn jongenshart.
Zo werd hij zeven jaar. Men beweert wel-
eens dat kinderen die vroeg hun moeder moesÂ
ten verliezen, soms zo'n vragende uitdrukÂ
king in de ogen hebben, zo was 't ook bij
Jantje. Ofschoon er aan zijn verzorging niets
ontbrak en iedereen vriendelijk voor hem
was, knaagde er toch iets in 't verborgen van
zijn hartje. Het kereltje kon zich soms zo erg
eenzaam voelen vooral wanneer tijdens de
vacanties de drukke vrolijke jongens en ook
de leraars naar huis vertrokken waren en 't
zo stil werd in de school. De dame die de
huishouding bestuurde en achterbleef, was
heel lief voor 't verlaten knaapje, maar de
v
telkens terugkerende teleurstelling bij 't
uitblijven van een uitnodiging om de vacantie
in Holland bij zijn vader door te brengen, een
uitnodiging waarop hij steeds weer vergeefs
gehoopt had, maakte het kind stil en eenÂ
zelvig.
Hij sprak niet meer met de andere jonÂ
gens over zijn vader, nadat een oudere knaap
hem eens spottend had toegevoegd: „Die
vader van jou bestaat alleen in je verbeelÂ
ding. Je hebt immers geen vader, boy —
als hij bestond zou hij toch zeker wel wat van
zich laten horen. Welke vader schrijft er nu
nooit aan zijn zoon."
De uitwerking van deze laffe woorden was
misschien erger dan de knaap vermoed had.
Het kind werd doodsbleek en de tranen schoÂ
ten hem in de ogen. Stampvoetend schreeuwÂ
de hij : „'t Is wèl waar ! ik heb wèl een vader,
hoor je. " En snikkend verborg hij zijn gezicht
je in de handen. De grote lummel werd
ernstig bestraft door de directeur, die een
gelovig man was, maar ofschoon deze proÂ
beerde de kleine vent te troosten, scheen het
alsof er iets in dat kleine hartje gebroken was.
Zijn uitbundige, fantasierijke verhalen over
zijn vader hielden op en hij ging voortaan
stil zijn weg.
Niemand wist van 't grote verlangen naar
zijn vader, dat steeds leefde in 't hart van 't
kind en hoe hij iedere avond wanneer hij
zijn knietjes boog voor de Here Jezus, Hem
bad, Pappie toch spoedig tot hem te zenden.
Hij was op een christelijke kostschool en
iedere dag hoorde hij uit de Bijbel voorlezen.
Op een dag kregen de scholieren een tekst te
leren : Jona 2:2: !„Ik riep in mijn nood tot
de Heer en Hij antwoordde mij", en de le-
19
raar legde hun uit dat God machtig is te
verlossen uit iedere moeilijkheid, mits wij
Hem vertrouwen en Hem gehoorzaam willen
zijn.
Kleine Jan nam het tekstkaartje mee naar
de slaapzaal en begon de woorden uit het
hoofd te leren zoals hem gezegd was. PlotÂ
seling schoot hem een gedachte door 't hoofd :
Hij had nu al zo lang gebeden om iets te moÂ
gen horen van papa, maar had hij eigenlijk
wel antwoord verwacht ? Er staat toch hier
dat de Heer wil antwoorden ? Een plan, een
heerlijk plan rees in hem op. Hij zou de Here
Jezus een brief schrijven en Hem om antÂ
woord vragen. Zeker zou Hij antwoorden,
want had Hij dat niet in de Bijbel beloofd ?
Met een blij gezichtje zocht hij 't mooiste
velletje postpapier uit dat hij bezat. Hij
durfde nog niet goed met inkt te schrijven,
want hij zat pas in de 2e klasse, maar 't was
onbeleefd om met potlood te schrijven aan je
meerderen, had de juffrouw gezegd, en hij
wilde de Heer niet beledigen.
Het was gelukkig heel stil op de slaapzaal
toen Jantje zijn merkwaardige brief „Aan
De lieve Keer in de hemel" schreef. Ondanks al
zijn voorzichtigheid viel er een grote druppel
inkt op het sneeuwwitte velletje, maar, geen
nood, hij likte de inktvlek schoon en wreef
er daarna zo lang met zijn gomelastiek overÂ
heen, tot het zwarte plekje bijna onzichtÂ
baar geworden was.
Vol moed schreef hij zijn hanepoten, een
bladzijde vol, en toen hij aan 't eind met een
zucht de pen neerlegde, straalde zijn geÂ
zichtje van triomf. Hij had zijn best gedaan,
en de Heer zou de brief zeker mooi vinden.
Nu 't adres op de enveloppe en de brief erin.
Vóórdat een van de jongens binnenkwam
had hij alles gereed. Geheimzinnig sloop hij
over het voorerf naar het hek, waaraan de
grote brievenbus was vastgemaakt en liet de
kostbare brief door de gleuf glijden.
Met een kloppend hart keerde hij terug
naar de zaal, en zeker kan geen enkele kleiÂ
ne jongen in de wereld, die avond inniger
gebeden hebben, dan Jantje Coster, die de
Heer om antwoord vroeg op zijn brief.
De volgende morgen werd er op de deur
getikt van het directeurskantoor. Een postÂ
bode bracht een brief die hij het Hoofd der
School overreikte. ,,De chef laat u weten,
dat hij deze brief niet verzenden kan mijnÂ
heer, zei de man glimlachend. ,,Dat adres is
voor een gewoon mens onbereikbaar."
In de grootste verbazing las de heer DoornÂ
bos (zo heette de directeur) het adres, met
kinderhand geschreven : „Aan de lieve Heer
Jezus in de hemel." De postbode tikte aan
zijn pet en verdween, maar de directeur stond
nog steeds ontroerd met de gesloten enveÂ
loppe in zijn hand.
„Wie kan dat geschreven hebben ? WaarÂ
schijnlijk de „little boy", zo dacht hij. Hij
opende de brief en ging bij 't venster zitten
lezen. Was 't wonder dat een traan in zijn
ogen schitterde, toen hij 't epistel had ingeÂ
zien ?
Lieve Heer in de Hemel.
Ik ben Jan Coster, U weet wel, die altijd
's avonds en 's morgens bidt. Ik verlang zo
heel erg naar papa, want ik ben zo alleen en
de andere jongens hebben allemaal een vaÂ
der en een moeder en ik heb helemaal niks.
Soms moet ik huilen. Wilt u dan zo lief zijn
om papa naar mij toe te sturen ? Want U
kunt alles en U weet ook waar papa is. U
moet hem zeggen : Janneman denkt altijd
aan Papa en verlangt zo erg. Hij móet gauw,
gauw komen.
Dag lieve Heer, krijg ik gauw antwoord ?
Want dat hebt U beloofd.
Ik dank U heel beleefd.
„. , , - Jan Coster.
Slot volgt.
J
* *
Wat is de enge poort ? (Matth. 7: 13, 14).
De enge poort is het geheim der wedergeÂ
boorte, waarover de bergrede handelt, en de
smalle weg is de groei der natuur van de
nieuwe mens, die uit deze geboorte tevoorÂ
schijn treedt.
Men lijdt innerlijk volkomen schipbreuk,
ondanks de prachtigste Christelijke opvoeÂ
ding, wanneer men niet door de enge poort
der wedergeboorte tot het leven ingaat.
Vervolg van pag. 18. Getuigenissen.
De Boze wilde mij verhiryïeren gedoopt te
worden, want ik werd ziek en kreeg hoge
koorts en ik vreesde niet te kunnen gaan,
maar ik bad de Heer vurig dag en nacht om
genezing opdat ik Zijn Woord mocht gehoorÂ
zaam zijn en in 't geloof ben ik opgestaan en
liet mij dopen en heb er geen nadelige geÂ
volgen van ondervonden. Ik ben geheel
gezond.
Kort na de waterdoop werd ik ook gedoopt
met de H. Geest, o prijst Zijn Naam. Hoe
dank ik de Heer dat Hij mij heeft aangenoÂ
men en mij tot Zijn eigendom heeft gemaakt.
Ik kan niet meer van Hem scheiden wat er
ook moge gebeuren. Ik heb de Heer nu eenÂ
maal lief en wil Hem tot de dood toe dienen.
Geloofd en geprezen zij Zijn heilige Naam.
Surabaia, 7 April 1951. Uwe Zr. in Hem.
S. Goei.
20
jttf&l
tieren
van Zr. M. A. ALT.
Aan boord van de „Van Riebeek"
30 April 1951.
Zo bevinden wij ons dan aan boord van
de K.P.M, boot „Van Riebeek" op weg
naar Nieuw Guinea en hoop ik, op verzoek
van velen, en volgens belofte, al onze wederÂ
waardigheden zo nauwkeurig mogelijk te
vermelden.
Hoe wij de laatste weken die aan ons verÂ
trek vooraf gingen zijn doorgekomen, zou
ons 'n raadsel zijn geweest, indien wij niet
gevoeld hadden dat wij gedragen werden
door 't gebed onzer lieve gemeente en van
vele gelovige vrienden buiten onze kring.
Nu wij hier rustig zitten temidden van
onze hoog opgestapelde goederen, met
uitzicht op de prachtige, wijde zee, gaat
alles als een film aan ons oog voorbij : de
laatste drukke dagen, het afscheid van onze
bedroefde gemeente, het uitgeleide aan de
haven met gezang en onder vele tranen, het
afsteken van de boot en het al kleiner en
kleiner van afmeting worden van de wuiÂ
vende gemeente op de kade, totdat ieder
stipje was verdwenen en het oog nog slechts
de vage streep van de terugwijkende kust
kon ontwaren — ach, 't was alles zo weeÂ
moedig en diep-ontroerend. God alleen weet,
wat er in mijn hart omging toen ik al mijn
geliefden voor 't laatst de hand mocht drukÂ
ken en nog uit veler mond mocht vernemen
dat zij in 'onze gemeente een zegen voor hun
ziel hadden gevonden.
Terwijl ik dit schrijf vertoeven mijn geÂ
dachten bij u allen en bid ik om kracht en
wijsheid voor onze Br. Stefanus, die thans
met assistentie van Br. Groeneveld en de
oudste broeders, de zorg voor de Gemeente
op zich neemt. Ik weet dat ik de leiding
aan geen betere handen kon toevertrouwen.
God zegene hun trouwe dienst.
Na alle emoties sliepen we de eerste nacht
slecht aan boord ofschoon de accomodatie
in de 3e kl. hutten (prijs f 533.—) heel goed
is. Voor de jongeren is het reizen als dek-
passagiers 4e kl. (f 239.—) volstrekt niet
onaangenaam.
Wij zitten overdag allen bij elkaar, lezen
tezamen Gods Woord en bidden 's morgens
en 's avonds. De 3e kl. hutten zijn ingericht
voor 8 personen — er behoort een eetkamer
bij en een nette badkamer. De club op het
dek bewaakt onze barang, want we hebben
vrijwel onze gehele huishouding meegenomen.
Wanneer ik terugdenk aan de hulpvaardigÂ
heid van onze broeders die bij 't vertrek de
vrachtauto op- en aflaadden en tot verbazing
van de haven-koelies zelf de ruim 70 collies
op dek sjouwden kan ik niet anders dan God
loven en prijzen voor de liefde onder onze
gemeenteleden. Toen de goederen nageteld
werden bleek geen stukje zoekgeraakt te
zijn een unicum in deze tijden !
Koelies eisen gewoonlijk f 6.— voor 't
dragen van een handvalies en vaak genoeg
lopen ze er op 'n drafje mee heen, zonder
dat men ze ooit terugziet. Daarvan kan meÂ
nig Surabaiaan die op reis ging, een boekje
opendoen.
Door 's Heren genade liet de douane bij
ons vertrek onze goederen vrijwel zonder
onderzoek doorgaan en mocht alles onmidÂ
dellijk op 't dek worden geplaatst tot grote
blijdschap van onze broeders.
Een van de stuurlieden deelde ons mede
dat er 58 passagiers met bestemming Irian
aan boord waren ; op de vorige reis waren er
slechts 40. We zagen manden met vogeltjes,
planten, kippen, eenden, zelfs een hond in
een hokje.... de eigenaars waren vol moed,
om zich in Irian een nieuw bestaan te verÂ
werven.
Het eten aan boord is in de lagere klassen
nogal schraal — het bestaat 3 X daags uit
rijst met kankoeng, sambal en vis-saus,
soms met wat vlees. Het is dus zaak wat
droge gerechten mee te nemen. Brood wordt
niet verstrekt, vruchten evenmin. Heet
water kan men steeds krijgen om zelf thee
of koffie te zetten (daarom een thermos
voor warm water meenemen !). 's Morgens
kan men warme koffie halen, 's middags
thee. Men zegt dat de Van Riebeek één van
de beste K.P.M, boten is. Toen Zr. K. weÂ
gens hoofdpijn in haar hut moest blijven
werd haar door de hofmeester brood en
chocolade-melk gebracht. Het beddegoed is
fris en zindelijk.
Makasser.
We hadden de rede van Surabaia 30 April
n.m. 5 u. verlaten en arriveerden reeds 2
Mei 's morgens 4 uur te Makasser. De boot
blijft hier slechts l
1
/
2
dag liggen. 3 Mei,
's middags 12 u. vertrokken wij weer. Het
was ons een vreugde bezoek te mogen ontÂ
vangen van enige broeders en zusters van
Makasser die met een pas aan boord mochÂ
ten komen. Passagiers voor Irian mochten
het schip niet verlaten — dat stond met grote
letters op een bord geschreven. We bleven
dus rustig aan boord, ofschoon de broeders
mij verzekerden dat ik als evangeliste wel
een pas kon krijgen om de stad in te gaan
en daar in 't kerkje van de Pinksterzending
'
<
een samenkomst te houden. Na enig overÂ
leg besloten wij echter maar liever te blijÂ
ven waar wij waren. De lieve bezoekers
vulden onze proviand aan, wat zeer welkom
was — vooral met de vruchten waren we
blij — wij baden nog tezamen en hadden
een goede ure.
Met dank aan onze Heer kunnen wij melÂ
den dat er in 't geheel geen onderzoek van
onze goederen te Makasser heeft plaats geÂ
had. Geen enkele koffer of kist aan dek
werd geopend. We hadden zo tegen de moeite
van 't uit- en inpakken opgezien, maar de
reis wordt ongestoord voortgezet. Wij danÂ
ken u allen voor de gebeden. Wij hopen maar
dat 't met onze ruim-bagage evenzo mag
zijn afgelopen. Dat zullen wij eerst te Manok-
wari horen. Te Makasser kwamen militairen
aan boord, die te Ambon zullen worden
afgezet. We maken dus een omweg en zulÂ
len Ambon aandoen.
Ambon.
5 Mei 's middags te 12 u. arriveerden wij
alhier, na verschillende eilanden te zijn geÂ
passeerd. O, wat is de natuur hier schoon.
Gebergte, bossen, afgewisseld door groene
bergweiden waarop 't vee graast — en toch
wat een droeve tegenstelling, die platgeÂ
brande huizen in de haven, verwoesting
overal, zover 't oog reikt. Onze boot bleef
op een afstand van de wal liggen en ook hier
mochten wij onze drijvende woning niet verÂ
laten. De ontscheping van de militairen
had in sloepen plaats.
Te 5 u. n.m. van dezelfde dag verlieten
wij de baai van Ambon en koersten in de
richting van Sorong. Nieuw Guinea. Het is
thans Zondagmorgen 6 Mei — we varen met
volle kracht door de prachtig blauwe zee.
Hier en daar zien we 'n onbekend eilandje
opduiken. Wonderbaar schoon zijn de blauw
satijnen golven met witte koppen. Te Am-
bon stortregende 't, maar hier is 't mooi
zonnig weer en de zee is zo rustig dat de
zeezieke passagiers weer op dreef komen.
We hebben 'n korte dienst gehouden op 't
dek met onze eigen club en een dame die
zich gedurende de reis bij ons gevoegd heeft.
We zongen uit Glorieklokken en uit ons
Koorboekje, lazen Ps. 23 en 121, en gedachÂ
ten in ons gebed de samenkomst thuis, die
te 10 uur zou aanvangen. Hoe danken wij
onze God voor deze gezegende reis; wij voelen
ons als gedragen door de gebeden van Gods
kinderen. Halleluja.
Sorong.
De reis van Ambon tot Sorong duurt ruim
een etmaal. We vertrokken 4 Mei te 5 u. van
Ambon en kwamen 5 Mei 's middags 6 u.
te Sorong aan. Het binnenvaren is onbeÂ
schrijfelijk mooi; eerst stoomt de boot uren
lang langs de kust van Nw. Guinea, hoog
woest gebergte, tot aan de toppen begroeid
met oerwoud. Vanuit de boot kan men
geen spoor van menselijk leven ontdekken.
Majestueus en donker verhieven de bergen
zich in de ondergaande zon — het geheel
maakte een overweldigende indruk op ons,
die jaren achtereen niets anders gezien hadÂ
den dan de huizen in de stoffige straten van
Surabaia. Hoe groots is toch de Schepping
Gods, en hoe zelden wordt Hem daarvan de
eer gegeven.
Ten behoeve van onze lezers die naar Irian
denken te reizen wil ik hier gaarne enige
voorlichting geven. Men neme Indonesisch
geld mede. Niemand valt u daarover lastig
en u hebt 't nodig voor allerlei uitgaven
gedurende de reis.
Bij aankomst te Sorong b.v. (en later te
Manokwari) heeft men beslist geld nodig
om de koelies te betalen, die uw dek-bagage
. overladen, want zij doen niets zonder een
flinke fooi. Dat kunt u te Sorong doen met
Indonesisch geld, want deze koehes zijn
schepelingen die terugkeren naar Java. Te
Manokwari weigerden zij echter de IndoneÂ
sische rupiah en moesten wij f 100.— N.G.
geld betalen om onze bagage in de sloep te
krijgen. Wij konden gelukkig wisselen, maar
stelt u voor dat we geen geld hadden medeÂ
genomen. De K.P.M, helpt de passagiers
niet met hand-bagage en daar wij veel goeÂ
deren aan dek hadden waren wij wel verÂ
plicht koelies te nemen, daar wij anders
zelf hadden moeten sjouwen. Zij eisen
buitensporig hoog loon.
Tot onze schrik moesten ook alle passaÂ
giers die in 't vorig jaar gevaccineerd waren,
te Sorong een re-vaccinatie ondergaan (tegen
pokken). Dat kost f 10.— (N.G. geld) per
persoon. Wanneer men dus geen Indonesisch
geld heeft meegenomen om te kunnen inÂ
wisselen staat men voor een probleem. Voor
hen die bij vertrek uit Java (f 150.—
d.i. f 50.—) z.g.n. boord-geld gestort hebben
bij de K.P.M, wordt in zo'n geval f 10.—
gekort. Men ontvangt dan slechts f 40.—
om zijn nieuwe loopbaan te beginnen in
deze oorden.
Wij raden onze lezers die 't voornemen
hebben hierheen te reizen, dus ten stelligÂ
ste aan, Indonesisch geld mee" te nemen,
want men komt voor onverwachte uitgaven
te staan.
Men late zich kort voor vertrek in-enten
tegen fokken, want uw vaccinatiebewijs is
slechts 3 maanden geldig.
22
Te Sorong moesten wij overstappen in
de Karathon, een kleinere, minder comforÂ
tabele kustboot, die ons naar Manokwari
zou brengen. De reis voor 3e en 4e kl. pasÂ
sagiers in deze boot is niet bepaald aangeÂ
naam, een voorproefje voor 't leven op Nw.
Guinea. De zee is ook woelig.
Met blijdschap ontvingen wij aan boord te
Sorong bezoek van broeders en zusters die
van onze komst verwittigd waren, o.a. Br.
Itaar en echtgenote, en twee jonge werkers.
Br. Itaar is een Iriaan, die als reizend evanÂ
gelist de boodschap van 't volle Evangelie
aan de kustplaatsen brengt. De eerste Iriaan
die ik als gelovige in N.G. ontmoette was
alzo een pinksterbroeder. Hoe trof ons de
ijver van deze broeder en zijn vriendelijke
vrouw.
Wij nodigden hem alvast uit voor een
spreekbeurt te Manokwari. Te Sorong werÂ
den Gouden Schooven en Gandum Mas met
blijdschap ontvangen. Men zeide mij dat
in deze streken een honger is naar 't EvanÂ
gelie en allen waren verblijd over onze komst.
Halleluja. De hartelijkheid waarmede men
ons op de eerste pleisterplaats in Nw. Guinea
verwelkomde gaf ons nieuwe hoop op de
toekomst. De Karathon bleef in de haven van
Sorong twee dagen liggen. 10 Mei 's middags
12 uur vertrok de boot naar Manokwari.
Aankomst te Manokwari.
30 April n.m. 5 u. waren wij van Surabaia
vertrokken en wij arriveerden 11 Mei v.m.
7 u. te Manokwari. De reis heeft dus 12
dagen geduurd. Br. Balakian kwam in een
sloep aan boord, hij zag er bleek en vermaÂ
gerd uit vanwege de malaria die werkelijk
de gesel is van Nw. Guinea. Na enige korte
formaliteiten werden wij aan land gelaten
en met ons achten -(- onze barang op twee
vrachtauto's geladen.
TEE BOOB
Mijn beste jongen, mijn oudste, ze hebben
je ter dood gebracht. Ver van je land ver
van allen, die je liefhadden. Gelukkig was je
leven niet vruchteloos, je hebt ons veel liefde
betoond. Hoe waren je laatste minuten ?
Heb je het vuurpeloton gezien, dat voor je
opgesteld stond ? Heb je toen gedacht aan
ons, aan je moeder, aan de anderen? Aan ons
laatste vertrouwelijke gesprek over eeuwige
dingen ? Geen mens weet het. Ons gesprek,
hoe was dat begonnen ? Ik weet het niet meer,
maar het ging over de heerlijke eenvoud
van het Evangelie. Een schuldig zondaar
en een liefdevolle Christus, die alles vergeven
en betalen wil, voor ons en in onze plaats.
Voort ging 't langs ongebaande wegen en
over wankele bruggetjes al hotsend en
schuddend, 6 K.M. ver, tot we de woning
van Br. en Zr. Balakian bereikten. Onze
eerste indruk was die van een weinig geÂ
civiliseerd land, met slecht gebouwde huiÂ
zen ; een halve wildernis vol hard-werkende
mensen, van wie velen moedeloos en mop-
perig zijn. Wanneer men bedenkt dat de
kolonisten alles zelf moeten doen heeft men
respect voor hun arbeids-prestatie, maar
het leven is hier hard en moeilijk. Werk is
er in overvloed voor hen die willen aanpakÂ
ken zo zegt men — maar het huisvestingsÂ
probleem is hier nog veel groter dan op Java.
De planters wonen in schamele hutten en
werken zwaar van de ochtend tot de avond.
Dit waren zo ongeveer onze eerste indrukÂ
ken naar hetgeen wij zagen en hoorden.
Br. en Zr. Balakian ontvingen ons met
grote hartelijkheid. Het gehele gezin, man,
vrouw en kinderen was ziek en wij vernamen
letterlijk uit de mond van allen die wij tot
hiertoe ontmoetten: „Malaria ? O, daar
ontkomt niemand aan. We krijgen hier
allemaal af en toe onze aanvallen."
's Nachts sliepen wij in een volkomen
rustig en vrije omgeving. Men kan hier
deuren en vensters openlaten en de natuur
is prachtig.
In het volgend nummer van Gouden
Schooven, hopen wij u meer te vertellen.
De reis is onder Gods zegen volbracht en
wij danken u allen voor de gebeden. Ofschoon
velen van ons clubje gedurende de zeereis
last hadden van zeeziekte (behalve onderÂ
getekende) kwamen we toch allen gezond
en opgewekt hier aan. Moge het zo blijven,
opdat wij onze taak voor de Heer met blijdÂ
schap en in Zijn kracht mogen verrichten.
Wordt vervolgd.
GEBRACHT
Toen heb je bij uitzondering de deur van
je verborgen leven een kiertje open gedaan,
toen je bezwaard antwoordde : ,,Dat is toch
alleen voor mensen, die niet zulke erge zonÂ
daars zijn."
Wat heerlijk, dat ik je de vaste verzekering
kon geven, dat geen zonde te zwaar, geen
zondaar te slecht is ! Dat Christus juist de
zondaren en de verlorenen redt, dat zelfs de
moordenaar aan het kruis werd aangenomen.
Dat deed je goed.
Je nam het aan en daarom geloof ik dat
je gered bent en ik je zal wederzien.
Een Moeder.
23
ZANGKOORLIEDEREN No. 1-100 ingeÂ
bonden (Holl. en Indonesische tekst) prijs
f 19.— fr. p. zeepost. Hier afgehaald f 18.—.
Gebonden Jaargangen „GOUDEN SCHOO-
VEN" van 1950, prijs fr. per zeepost f. 13.
Hier afgehaald f. 10.—.
Het Innerlijk Licht. (Zr. M. A. Alt)
Ons Kampleven.
Overvloeiend Leven.
In Jezus Handen. (Pastor J. Paul)
Adm. „Gouden Schooven"
Krembangan Borat 55 Surabaja.
f. 2.50
„ 2.50
„ 2.50
„ 2.50
Wat is bekering ?
of
Wat moet ik doen om zalig te worden ï
Nieuw tractaat. Zeer geschikt om aan
zoekende zielen te geven. Prijs 25 ets. franco
(kan desgewenst in postzegels betaald
worden) 10 of meer exemplaren'slechts 20 et.
per stuk. Strooi uw zaad zolang het nog dag
is, de nacht komt waarin niemand werken
kan.
Administratie Gouden Schooven.
Kremb. Barat No. 55, Surabaja.
Verzoeke de abonnementsgelden van
„Gouden Schooven" voor NEDERÂ
LAND (f 2.— per kwartaal) steeds
te blijven zenden aan Rev. P. Klaver,
Woestduinstr. 114 II AMSTERDAM,
daar men vanuit Holland voorlopig
nog geen fostwissel naar N. G. kan
overmaken.
Voor Indonesia aan Br. S! Stefanus,
Krembangan Barat 55 Surabaja.
VOOR HET WERK DES HEREN.
Over de maand MEI 1951.
In hartelijke dank ontvangen van Brs. e/n
Zrs. te Surabaja : A. C. V. f 5.—; I. E. K. -
f 12.50 ; R. V. f 5.— ; C. S. L. f 5.—; A. L.
f 10.—; L. f 5.—; B. f 10.—; L. T. B.
f 25.—; N. J. T. f 5.—; T. S. P. f 45.—;
T. T. B. f 100.— ; J. v. G. f 10.— ; A. S. B.
f 5.— ; R. S. f 10.— ; G. v. W. f 5.—; P.
20.—; G. f 10.— ; J. P. K. f 25.—; Ch. J.
E. f 47.50 ; D. K. H. f 5.— ; M. K. f 12.— ;
H. R. f 10.— ; P. G. f 25.—; D. f 10.—;
J. W. f2.50; W.B. f 5.—; Djakarta: A.M.B,
f io.— ; O. B. S. f 50.— ; C. S.-E. f 13.— ;
C. L. f 150.—; Kalianget: F. H. P. f 10.—;
Bandung : R. M. f 2.50 ; Batu (Malang) :
C. d. R. f 50.—; Situbondo (S. F. Olean) :
H. S. f 15.— ; Sibolga (Sum.): I. S. S.
f 35.—; Menado: H. J. K. f 5.—; Djatiroto:
D. C. f 25.—
Wij zijn U zeer dankbaar voor Uw .liefdeÂ
gaven in deze moeilij ke tij den. V
God "zegene U !
De Uwe in Christus,
p.o. Zr. M. A. Alt^-f
S. Stefanus.
Noot: Van het totale bedrag wordt
R 450.— (d.i. f 150.— Gld. (N.G.) gestuurd
naar Zr. Alt voor het zendingswerk te
MANOKWARI, en het resterende wordt
besteed voor het werk alhier.
JSijbeUtudie voot £elftondetticAt.
Dé gehele, complete Bijbelstudie ± 90 lessen, in 35 nummers, tezamen 560 bladzijÂ
den van Genesis tot Openbaring, is thans gereed. Iedere les wordt gevolgd door
een reeks vragen, die men voor zich- zelf kan beantwoorden. Men verkrijgt door deze
Studie grote Bijbelkennis en nieuw licht over de toekomst-problemen aangaande de
komende Grote Verdrukking, De Antichrist, Armageddon en de Wederkomst des Heren,
alles op Bijbelse grondslag en naar de beste Schriftverklaarders bewerkt.
De prijs is zo laag gesteld, dat ieder zich dat belangrijk werk kan aanschaffen.
Gebonden f 40.— franco toegezonden. Niet gebonden f 35.— Talrijke getuigenissen van
zegen, door middel van deze Bijbelstudie, zijn door ons ontvangen.
Men mag in twee maandelijkse termijnen van f 20.— betalen.
Administratie „Gouden Schooven"
Krembangan Barat No. 55, S'baja.
Voor N. Guinea: Zr. M.A. Alt
Manokwari N. G.
24
Abstract (if available)
Linked assets
Hollenweger Center, Amsterdam, Netherlands
Conceptually similar
PDF
Golden sheaves, vol. 23 [sic, i.e. 26], no. 07 (1954 July)
PDF
Golden sheaves, vol. 20 [sic, i.e. 23], no. 08 (1951 August)
PDF
Golden sheaves, vol. 20 [sic, i.e. 23], no. 04 (1951 April)
PDF
Golden sheaves, vol. 20 [sic, i.e. 23], no. 03 (1951 March)
PDF
Golden sheaves, vol. 22 [sic, i.e. 25], no. 07 (1953 July)
PDF
Golden sheaves, vol. 25 [sic, i.e. 28], no. 07 (1956 July)
PDF
Golden sheaves, vol. 28 [sic, i.e. 31], no. 07 (1959 July)
PDF
Golden sheaves, vol. 16 [sic, i.e. 19], no. 07 (1947 July)
PDF
Golden sheaves, vol. 27 [sic, i.e. 30], no. 07 (1958 July)
PDF
Golden sheaves, vol. 19 [sic, i.e. 22], no. 07 (1950 July)
PDF
Golden sheaves, vol. 33 [sic, i.e. 34], no. 07 (1962 July 1)
PDF
Golden sheaves, vol. 32 [sic, i.e. 33], no. 07 (1961 July 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 30 [sic, i.e. 32], no. 07 (1960 July 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 17 [sic, i.e. 20], no. 03 (1948 March)
PDF
Golden sheaves, vol. 11 [sic, i.e. 14], no. 13 (1938 July 1)
PDF
Golden sheaves, vol. 10 [sic, i.e. 13], no. 14 (1937 July 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 23 [sic, i.e. 26], no. 02 (1954 February)
PDF
Golden sheaves, vol. 23 [sic, i.e. 26], no. 08 (1954 August)
PDF
Golden sheaves, vol. 23 [sic, i.e. 26], no. 09 (1954 September)
PDF
Golden sheaves, vol. 23 [sic, i.e. 26], no. 11 (1954 November)
Description
[description english/roman)] Missionary work of the Pentecostal movement in Indonesia
Asset Metadata
Core Title
Golden sheaves, vol. 20 [sic, i.e. 23], no. 07 (1951 July)
Alternative Title
Gouden schoven (
orig. non-english/non-roman lang./script
), Gouden schooven, 1951, nr. 07 (
orig. non-english/non-roman lang./script
)
Publisher
[S.l.]
(english/roman),
[S.l.]
(orig lang/script),
Pentecostal movement in Indonesia
(original),
Pinkstergemeente in Nederlandsch-Indië
(original),
University of Southern California. Libraries
(digital)
Tag
OAI-PMH Harvest
Place Name
Indonesia
(states)
Format
periodicals
(format)
Language
Dutch
Permanent Link (DOI)
https://doi.org/10.25549/pcra-c14-215364
Unique identifier
UC11126907
Identifier
Gouden-schooven-1951-07.pdf (filename),CT.05443.- (identifying number),pcra-c14-215364 (legacy record id)
Legacy Identifier
Gouden-schooven-1951-07.pdf
Dmrecord
215364
Format
periodicals (format)
Rights
VU University Library is owner of the Hollenweger collection and has the Azusa collection on loan from Azusa Hogeschool Zwolle
Source
Hollenweger Center, Amsterdam, Netherlands
(subcollection),
Pentecostal and Charismatic Research Archive
(collection)
Access Conditions
Creative Commons: Attribution-NonCommercial-NoDerivates CC BY-NC-ND
Repository Name
VU University Library, The Netherlands
Repository Location
VU University Library, De Boelelaan 1105, 1081 HV Amsterdam, The Netherlands
Repository Email
secretariaat.ub@vu.nl
Tags
Folder test
Inherited Values
Title
Hollenweger Center, Amsterdam, Netherlands