Close
Home
Collections
Login
USC Login
Register
0
Selected
Invert selection
Deselect all
Deselect all
Click here to refresh results
Click here to refresh results
USC
/
Digital Library
/
Pentecostal and Charismatic Research Archive
/
Hollenweger Center, Amsterdam, Netherlands
/
Golden sheaves, vol. 14 [sic, i.e. 17], no. 22 (1941 November 15)
(USC DC Other)
Golden sheaves, vol. 14 [sic, i.e. 17], no. 22 (1941 November 15)
PDF
Download
Share
Open document
Flip pages
Contact Us
Contact Us
Copy asset link
Request this asset
Transcript (if available)
Content
I 14e JAARGANG 15 NOVEMBER 1941 No. 22 WAT WIJ GELOOVEN EN LEEREN. 1. Wij gelooven in den Bijbel, als het geïnspireerde Woord van God, dus een Boek van onfeilbare openbaring. (2 Tim. 3:14-17; 2 Petr. 1 : 19 - 21 ; Lukas 24 : 25 - 27 ; Lukas 24 : 44, 45). 2. Wij gelooven in een Eénigen God, Schepper, Onderhouder en Rechter aller menschen, Welke Zich openbaart in drie Personen : Vader, Zoon en Heiligen Geest. (Rom. 1 : 19 - 20 ; Jesaja 45 : 5 - 6 ; Matth. 28 : 19 ; Joh. 15 : 26). 3. Wij gelooven in de zondeval van 't eerste menschenpaar en de erfelijk verdorvenheid van 't gansene menschdom. (Genesis 3:1-7; Rom. 5:12; 3 : 23, Genesis 8:21). 4. Wij gelooven in de menschwording van Christus, den Zone Gods, in Zijne, aan 't kruis volbrachte verzoening en verlossing voor alle menschen die in Hem gelooven, en in Zijne lichamelijke opstanding. (Galaten 4:4; 1 Korinthe 15:3-4; 1 Joh. 2:2; Handel. 10:40-41). 5. Wij gelcoven dat alle menschen kunnen zalig worden, doch alleen door 't geloof in Jezus Christus, zonder toevoeging van eigene werken. (1 Tim. 2:5-6 ; Hand. 4: 12; Galaten 2: 16; Joh. 3: 16). 6. Wij gelooven in de bekeering en wedergeboorte des harten door den Heili gen Geest, zoomede in heiligmaking tot de volmaaktheid in Christus, door de gehoorzaamheid des geloofs. (Hand. 17 : 30 ; 26 : 20 ; Joh. 3:3-8 ; Matth. 5 : 48 ; 1 Petr. 1:15-16; Hebr. 12.14; 1 Thess. 5:23; Hebr. 10:14). 7. Wij gelooven in de noodzakelijkheid der bediening van den waterdoop, uitsluitend aan geloovigen en van het Heilige Avondmaal ter gedachtenis aan Jezus' Kruisdood, Opstanding en Wederkomst. (Matth. 28:19; Hand. 2:38; 8:36-38; 1 Kor. 11:23-29). 8. Wij gelooven in den Doop met den Heiligen Geest, met de, volgens de Schrift „navolgende" teekenen. (Luk. 3: 16; Hand. 1:4-5; 2:4; 10:44-46; 11 : 15- 16; 19:6). 9. Wij gelooven in de Goddelijke genezing van lichamelijke krankheden, op grond van 't volbrachte verlossingswerk op Golgotha. (Jesaja 53:4; Matth. 8:16, 17; Jak. 5:14, 15). 10. Wij gelooven in de gaven des Heiligen Geestes en de Bijbelsche ambten, tot opbouwing van het lichaam van Christus. (Epheze 4:7-16; 1 Korinthe 12:1-31). 11. Wij gelooven in de spoedige wederkomst van onzen Heiland en de opname der geloovigen, vóór den aanvang van het Duizendjarig Rijk op aarde. (Handel. 1 : 11 ; 1 Kor 15 : 22 - 24 ; 1 Thess. 4 : 13 - 18 ; 1 Kor. 15 : 51 - 57 ; Openb. 20: 1 -6) . 12. Wij gelooven in het laatste oordeel. In de eeuwige gelukzaligheid voor alle kinderen Gods en de eeuwige straf voor alle onboetvaardigen. (Openb. 20:11-15; Rom. 2:2-16; Matth. 12:36; Joh. 5 : 24 - 29 ; 3:36; Matth. 25 : 31 - 46 ; 2 Thess. 1:7- 10). r WEET JEZUS 'T WEL? • : 1 = des 618. 3 T T Christ in Song 492. 3 1 5 • • • 2 1 i 1 • (3 1 . 1 3 • 4 ( 3 1 4 I 1 5 1 3 • • • i 1 (i ö >> pijn ö diep 1. 1 1.1 1 Weet Je - zus wel van mijn zorg en leed, Van de Weet Je - zus wel van mijn zwa - ren strijd, Van mijn struiklen in Weet Je - zus 't wel als ik schei-den moet Van 't liefste be Weet Je - zus wel van mijn diep be - rouw O - ver zon - den uit 't ver ; > . in duis- - zit 4 _ 7 5~ 3* . ..3 1 5 . . • < 1 . . . i I 1 5 . i 3 . 1 . 3 r> 1 . 3 3 3. 1 1 5 • 5 5 2 1 6 . . • 6 1 6 6 • 1 . 6 4 ( 3 4 6 . 1' 1' ;> • 3~ T TT TT ï. i ï.i i mijn hart ? Van mijn schuld zoo groot, van mijn die - pen nood, Toen de weg iren nacht ? Toen ik ver van God, koos mijn ei - gen lot, En niets wist op aard ? Zal Hij bij mij zijn in dat uur van pijn, Met Zijn lief ver-leen, Toen ik een-zaam streed en mijn schuld be - leed Voor Zijn aan- 3 I 5 7 5 4 7 2 2 7 4 1 . . . . • . . . . . . . . . . . KOOR scheen som - ber en zwart ? van Godd ' lij - ke kracht ? de en trouw, zoo waard ? schijn gansch al - leen ? i 3 r> i 0 7 • 4 4 . 2 5 . 7 2 • 5 ja, ik 7 • 2 4 • ï 2 • 7 5 • 5 weet, o 1 ' . 3 3 • 1 \ • 5 1 • 1 ja, ik 5 . 1 . 3 . 1 . weet 3 1 5 1 ij" 2 • 7 . 5 • 2 • hart 1 7 -2 r> -2 jdi 1 ' 7 () 4 6 4 7 i 1 r > 4 k 5 . • 7»-t 5. 3 • •7 7*4 4.5 7 \ 5 1 3 ." ) . • . 2 3 5 1 3 5 5 3 1 3 1 r> I 1 I 2 1 fi . . . e » 1 6 't- . o . Hij, mijn Troost in smar-ten, de Vriend mijns i 1 .(> 5 3.4 3. 1 . 1 5 . 5 har - ten, Die mij zoo teer be - mint. V*^" 0< *opocP 0 '' M. A. I :• • - 4 — z o ii n K iv - Hoe komt het, dat zoovelen de vreugde en de zegen van den Oeestesdoop verliezen ? Daar kunnen velerlei oorzaken aan ten grond slag liggen, o. a. ongehoorzaamheid. Wanneer men niet getrouw is in 't kleine en zich niet blijmoedig onderwerpt aan de tucht des H. Geestes — allerlei z.g.n. „kleine" zonden over zich laat heerschen en niet wandelt in de nieuwe, maar in de oude natuur, zal men spoe dig de gemeenschap met Ood verliezen en zoo lang in de duisternis wandelen, totdat men gehoorzaam terugkeert tot de leiding des Geestes, O. hoe vaak belemmeren wij dezen trouwen Gids in Zijn doel ons tot volmaking te voeren. Efeze 4:13; 2 Kor. 13:11; Matth. 5 : 48. God wil het beeld Zijns Zoons in ons zien, Rom. 8:29 maar helaas, wij zijn van nature een hard nekkig en ongehoorzaam geslacht en vele Christus-belijders zijn den farizeërs gelijk, tot wien Stefanus moest zeggen : Gij hardnekkiger: en onbesnedenen van hart—gij wederstaal altijd den Heiligen Geest! (Hand. 7:51). Een andere oorzaak van achteruitgang kan zijn : de zorgengeest. O, hoe kunnen de aardsche moeilijkheden ons ter neder drukken: geldzorgen, ergernis sen, krankheden, karakterfouten in onszelven en anderen, opstandige kinderen, teleurstellingen in 't huwelijksleven legio zijn de booze geesten van de „zorg", die het licht in ons trachten te verduisteren en ons den moed ont nemen. Wanneer Satan Gods kinderen niet meer kan overhalen, een of andere bewuste zonde te bedrijven, komt hij steeds met het wapen der moedeloosheid. De ziel wendt het oog van den Heiland af en begint op de golven te zien, gelijk Petrus. Zij ziet zichzelf in haar eigen oude natuur, die reeds lang (bij de bekeering) met Christus is gekruisigd en dus geen recht van bestaan meer heeft. De tallooze fouten, die hij in zichzelf op merkt, zijn herhaalde struikelingen, ondanks veelvuldig gebed, doen bij dezen christen een minderwaardigheidscomplex ontstaan, dat ern stige vormen kan aannemen, wanneer hij niet in den Naam des Heeren opstaat in 't geloof, van zich afschudt „alle last en de zonde, die hem lichtelijk omringt" (Hebr. 12:1,) en den blik richt op 't kruis van Golgotha waar een volkomen verlossing is teweeggebracht, „De blik van zlchzelven afwenden, en op Jezus zien"—dat is de les, die menig geloovige nog te leeren heeft. We luisteren maar al te spoedig naar de stem van Satan, die de aangevochten ziel aldus doet spreken : „Wie ben ik toch, dat de Heer mij zou ge bruiken? Ik ben immers tot niets nut! Anderen worden in alles gezegend, omdat ze veel meer gaven hebben dan ik, en in de heiligmaking wandelen — maar ik, wie ben ik ?" Stellig is de oude mensch onmachtig tot 't goede. Daarom moeten wij hem terzijde stellen vooraltijden Christus' natuur aannemen, (Rom. 6:4-6) . Wij zijn Hem deelachtig geworden, (Hebr. 3:14) en, blijvende in Hem, gelijk de rank in den wijnstok, ontvangen wij dagelijks kracht Zijn wil te volbrengen. (Leest Johannes 15], En hoe komen wij totdat „blijven in Hem?" Door den geloofsstap te wagen. Gij moet met een beslissenden wils- of geloofsdaad voor immer afstand doen van den ouden mensch. Gij moet hem aanzien als gekruisigd met Chris tus, hetgeen ook in der waarheid is geschied. Voortaan behoort uw gansche wezen den Heere toe en leeft ge in Hem een nieuw en vruchtbaar leven. - 5 - Zoodra ge dus weer op uzelven gaat zien, op uw zwakke krachten, uw vele struikelingen en verzoekingen, uw zorgen en tegenspoeden, zal uw ziel in donkerheid geraken en haar vre de verliezen. De „blijdschap des geloofs" is dan de voor naamste factor, die tot overwinning leidt. Zoodra wij ons bewust worden van het feit, dat onze ziel onder invloed staat van den „zor- gengeest", die als een wolk van sprinkhanen het geestelijk zonnelicht voor ons oog verduis tert, moeten wij snel onze geloofspositie inne men van „vrij-geborene". We zijn geen zonde- nöch zorgenslaven meer. Het Bloed van Jezus heeft ons vrijgekocht. Indien dan de Zoon u zal vrijgemaakt heb ben, zoo zult gij waarlijk vrij zijn, (Joh. 8:36). De glorie van een nieuwen morgen begint dan in uw ziel te dagen. Niets behoeft mij te binden, niets te ontmoedigen. „Geen ding zal u eenigszins beschadigen" — zoo spreekt de Heere (Luk. 10: 19). Alles in u begint te juichen en te loven. „Waarlijk vrij" van alle misère. De Heer draagt al mijn zonden, lasten, tekortkomingen. In Hem heb ik een nieuw leven ontvangen en in de kracht van den inwonenden Heiland kan ik een rijk en vruchtdragend leven leiden. Het oude (de oude mensch met al zijn zonden) is voor bijgegaan, ziet het is alles nieuw geworden. (2 Kor. 5: 17). Levende in de nieuwe natuur, die ons van Christus geschonken is, hebben wij af te zien van al wat wij in onszelf (de oude natuur) kunnen vinden en ons oog te richten op het dierbaar kruis, waar onze zonden en ziekten zijn gedragen. (Jes 53:4-6). Satan probeert telkens weer de bekende truc bij Oods kinderen, om hen te doen letten op de bewegingen van het eigen-ik, waardoor de ziel in diepe duisternis geraakt en ongelukkig en wankelmoedig wordt. O, gij zult nooit overwinnen, zoolang gij u volgens Romeinen 6:11 niet dood houdt voor de zondige begeerlijkheden en slechte neigingen van het oude-ik. Elke wedloop heeft een voorgeschreven baan, en de Christelijke wedloop maakt hierop geen uitzondering. Het is een loopen de loop baan, die „ons voorgesteld is" (Hebr. 12:1, on- De Bijbel spreekt nadrukkelijk van een af scheiden van de zonde, de wereld, en het vleesch („eigen-ik" of de „oude mensch'), (Hebr. 12:1; 1 Petr. 2:1; 1 Joh. 2:15, 16; Rom. 12:2; Efeze 4 : 22-25 ; Kol. 3 : 9) en wat de „zorgen" betreft, Gods Woord leert ons: „Werpt al uwe bekommernis op Hem, want Hij zorgt voor u." (1 Petr. 5:7). „Wentel uwen weg op den Heere, en ver trouw op Hem ; Hij zal het maken." (Psalm 37:5). „Weest in geen ding bezorgd; maar laat uwe begeerten in alles, door bidden en smeeken, met dankzegging bekend worden bij God." (Fil. 4:6). „Ik wil, dat gij zonder bekommernis zijt." (1 Kor. 7:32\ Wij besluiten met een der belangrijkste Bij belteksten betreffende de heiligmaking: „Die uit God geboren is, (dus wedergeboren) bewaart zichzelven en de Booze vat hem niet." M. A. Uit „Avondgebed" van Willem de Mérode. G IJ hebt het daglicht weggenomen, En over onzen levenstijd Begint erbarmend uit te stroomen De rust, die Gij Uw volk bereidt. Er is gearbeid en gezondigd, Met recht verstand en dwaas beleid; God, die aan allen vree verkondigt, Wij hopen op barmhartigheid. Uw Zoon, die voor ons lange nachten Bij u gepleit heeft in gebed, Heeft onze daden en gedachten Gereinigd en de rust gered. Op Uwen morgen zult Ge ons halen, We ontstijgen aan dit aardsch bestaan, En gaan — Uw hooge vensters stralen — Recht op Uw open huisdeur aan. Uit: „Langs den Heirweg." deraan). De startplaats is Golgotha. Wij kunnen alleen door wedergeboorte aan dien wedloop deelnemen (Joh. 3:3,7; 10:1,9). De baan is voor ons afgebakend (Joh. 14:6); het is een B>E eO=fllRDSTEILflJ)KIS WEB>!L©@[p. DOOR E. L CORBET. - 6 - versche, levende weg, besprengd met het bloed van Jezus (Hebr. 10: 19-20). Als wij aan den wedloop deelnemen, moeten wij ons strikt houden aan den loop van de baan. Lees wat Paulus zegt in 2 Tim. 4 : 7. Augustinus zeide eens tot een geestelijken wedlooper: „Je maakt wel groote stappen, inderdaad, maar je bent geheel uit de richting". Wij kunnen niet onzen eigen weg kiezen naar den eindpaal, maar moeten op de baan blijven loopen, die door Ood is vastgesteld. Lees eens Psalm 119:32,35; 1 Thess. 4:7; Jes. 35:8. Petrus spreekt van Christenen, die den rechten weg hebben verlaten (2 Petr. 2: 15; zie ook Mal. 2:8 en Psalm 44: 19). In de Isthmische spelen (dat zijn kampspelen om de twee jaar gevierd op de landengte of de isthmus van Korinthe), van welke de apostel Paulus zijne vergelijking nam, moest de renner zich houden aan de bepaalde grenslijnen van de baan in het stadion. Zoo ook de Christen. Al loopt hij nog zoo snel. doch als hij over de grenslijnen gaat, wordt hij ge diskwalificeerd. Wij zijn dus niet vrij in het kiezen van onzen loop door een korteren of gemakkelijker weg te nemen, doch wij zijn ver plicht op den weg van Gods geboden te blijven loopen. Wanneer wij met den wedloop beginnen,dan ontvangen wij aan de startplaats—het Kruis van Golgotha— onze sportkleeren —de kleederen des heils en den mantel der gerechtigheid (Jes 61:10; lees ook Fil. 3:9). Willen wij echter met succes loopen, dan hebben wij alle last van ons af te leggen (Hebr. 12: 1). Daar is een groot verschil tusschen zonde en lasten. Zonde is het overtreden van Gods wet. Als de Heere ons echter een last oplegt, behoeven wij niet be- vreest te zijn, dat die last ons zal hinderen met succes de loopbaan te loopen. Immers zegt Chris tus in Matth. 11:30, dat Zijn last licht is. Dikwijls legt de goede God Zijne kinderen een last op, omdat Hij dat in Zijne groote wijsheid noodig acht om onseigen bestwil. Denk aan die scherpe doorn van Paulus (2 Kor. 12:7) Als Paulus in Hebr. 12:1 van lasten spreekt, dan bedoelt hij die lasten, die wij ons zelven opleggen, en deze lasten belemmeren ons het goed en snel loopen in Gods loopbaan. Vele kinderen van God kunnen niet behoorlijk de loopbaan loopen, vanwege de lasten die God hun niet opgelegd heeft, maar die zij zichzelven vrijwillig hebben opgelegd, zooals het tobben over de zorgen des le vens (Matth. 6:27), en een hechten aan aardsche dingen (Matth. 19:21-29). Zoovele Christenen zijn als vol water geloopen vaar tuigen; zij zijn zoo vol beladen met lasten, dat zij alleen door ze op sleeptouw te nemen de hemelsche haven kunnen binnenloopen. Ook wat zijn voeding betreft moet de wed looper voorzichtig zijn, wil hij tenminste in goede conditie blijven. Hij mag alleen het voorgeschre ven voedsel nuttigen. Doet hij zulks niet, dan zal hij heel spoedig buiten adem zijn en niet kunnen rennen zooals hij het behoort te doen. God schrijft den Christelijken wedlooper even eens een dieet voor, dat hij dient te houden, wil hij met goed gevolg loopen. Wat is het geestelijk voedsel voor het kind van God? Zie 1 Petr. 2:2; Matth. 4:4; Deut. 8:3; Psalm 119: 103. De wedlooper, die ongezond voedsel eet, kan de proef niet doorstaan, en de Chris ten die zicht voedt met ongezond voedsel zal eveneens de proef van den Christelijken wedloop niet kunnen doorstaan. De beste athleten nut tigen alleen de juiste soort van voedsel. Zoo doen ook de beste Christelijke athleten (Joh. 23: 12; Jer. 15: 16) Oefening speelt ook een belangrijke rol (1 Tim. 4:7b) Geen oefening, maakt de spieren slap. De Christelijke athleet, die zich niet oefent tot godzaligheid zal ervaren dat zijne geestelijke spieren slap worden. Daarom is een voortdu rende training inde dingen Gods noodig, opdat onze geest in goede conditie blijft. Wij kunnen onzen wedloop niet voor een tweede maal doen. Wanneer wij aan het einde komen van ons leven, is de wedloop geëindigd (Hebr. 9:27). Hoe noodzakelijk is het derhalve, dat wij gedurende ons leven al onze energie aanwenden om onzen wedloop met succes te volbrengen. De apostel Paulus zegt: Maar één ding doe ik, vergetende hetgeen achter is, en strekkende mij tot hetgeen vóór is, jaag ik naar het wit, tot den prijs der roeping Gods, die van boven is in Christus Jezus" (Fil 3:14). Willen wij den prijs winnen, dan moeten wij voortgang maken. Denk eens, hoe bespottelijk het is voor een wedlooper te talmen bij de startplaats. Wat zegt Gods Woord omtrent gees telijke voortgang? Zie Job. 17:9; Psalm 84:8; 92:13: Spr. 4:18; 1 Tim. 4: 15. Wij mogen niet treuzelen of talmen indien wij den prijs willen winnen. In de mythologie lezen wij het verhaal van Atlanta, de snelste hardloopster in het land. Zij was zeer schoon en vele jongelieden dongen naar haar hand. Zij beloofde den persoon te trouwen, die haar in een wedloop kon verslaan, maar de doodstraf wachtte hen die faalden. Hip- pomenes, een schoone jongeling, bond den strijd met haar aan; Atlanta liet hem spoedig ver achter zich. Maar Hippomenes bracht heimelijk drie gouden appels met zich mede, en nu liet hij een ervan vóór haar rollen. Denkende toch een gemakkelijke overwinning te kunnen beha len, verminderde Atlanta haar vaart, bukte zich om dien appel op te rapen, en Hippomenes kreeg een voorsprong:. Spoedig echter passeerde Atlanta hem, doch hij gooide den tweeden ap pel een weinigje uit haar richting. Atlanta ver anderde haar koers om den gouden appel op te rapen, en Hippomenes rende haar voorbij. De eindpaal was in zicht, en Hippomenes gooide - 7 - zijn derden appel. Atlanta aarzelde, maar stopte toch om dien appel op te rapen, waardoor Hip- pomenes den wedstrijd won. Lees Paulus' vraag in Gal. 5:7. Wat hindert u, lezer, den Christelijker! wedloop te winnen? Wij moeten leeren onze monden gesloten te houden. De wedlooper moet zijn mond gesloten houden, daar hij anders een droge keel krijgt, wat hem zijn voortgang belemmert. In den Chris- telijken wedloop mogen wij natuurlijk onzen mond opendoen om te getuigen, maar wij moeten hem sluiten voor het uitspreken van woorden, die nutteloos en nadeelig zijn voor onszelven en ook voor anderen. Lees het geheele hoofd stuk van Jak. 3, Wat vermaant Psalm 34:14 ons? Lees Spr. 13:3; 21:23; 1 Petr. 3:10. Wij moeten ons oog gevestigd houden op den eindpaal. Het geheim van eiken wedloop is misschien wel de vastheid van het oog. Wat is de Christelijke eindpaal? Lees Fil 3:8. „Ziende op Jezus", dat moeten wij steeds doen gedurende onzen wedloop. Twee jongens speelden eens in de sneeuw. De eene zeide: „Laat ons zien wie het rechtste pad in de sneeuw kan maken". De eene jongen hield zijne oogen op een boom gericht en wandelde erheen, zonder zijne oogen ook maar voor een oogenblik van den boom af te wenden. De andere jongen richte eveneens zijne oogen op den boom, maar terwijl hij er naar liep, keerde hij zich verscheidene malen om, om achterwaarts te zien. Toen beiden den boom hadden bereikt, keken zij achterom. Het eene pad was recht, terwijl het andere zigzag liep. „Hoe kan je je pad zoo recht krijgen ?" vroeg de jongen die zoo'n krom pad had ge maakt. „Wel", zeide de andere jongen, „ik bleef, terwijl ik liep, mijne oogen gevestigd houden op den boom, totdat ik hem bereikt heb". Wat zegt Paulus? Zie Fil. 3:13-14. Wat was de strenge straf van Lot's vrouw voor haar omzien? Lees Gen. 19:26. Alleen als wij op Jezus blijven zien kunnen wij ons pad recht houden. De Belooning. In aardsche wedrennen kan alleen één worden gekroond. In den hemelschen wedloop kunnen alleen, die wettiglijk strijden gekroond worden (2 Tim. 2:5). Wat zeg Paulus in Fil. 2:16? Kunnen wij tevergeefs loopen ? Zie Gal 2:2. Sommige winnen den hemel, maar verliezen hun loon (1 Kor. 3:13-15). Een dame wandeldein een droom in den hemel, ziende al de heerlijk heden aldaar, totdat zij tenslotte in de kronen- zaal kwam. Onder al die kronen zag zij er één, die bijzonder schoon was. „Voor wie is die kroon? vroeg ze. „Die was voor u bestemd", zeide de engel, „maar u arbeidde er niet voor, en nu zal een ander die kroon dragen". Lees Openb. 3:11. Hoe luidt Paulus' vermaning? Zie 1 Kor. 9:24 Wat getuigde Paulus ? Zie 2 Tim. 4:7-8. Wat zegt Gods Woord over be looningen? Lees Dan. 12:3; Matlh. 10:42; 25:23 ; Luk. 6:35; Ef. 6:8; Hebr. 11:26; 1 Kor. 9:25; Jak. 1:12; 1 Petr. 5:4. Laten wij ons uiterste best doen, broeders en zusters, den wedloop te winnen. Glorie voor Jezus. f C=a<e©iF'Diiijlk© È>©B 3 B©lh> , È©ini uafc AinfacgFiilk©. V Jf Geliefde Zuster in Christus, Met vreugde lazen wij in uw blad het artikel, dat U publiceerde over Zr. Dabney zie G. S. No. 13 en wel zoo spoedig nadat U het ont ving. Wij hebben den zegen verkregen om de laatste weken verscheidene malen de nacht- bidstonden van Zr. Dabney te mogen bijwonen. De menschen komen van alle kanten der V. S. om te deelen in deze gezegende opwekking. De laatste zes maanden is Zr. Dabney in Los Angelos geweest en is dit de 3e maal dat zij daar is. Ongeveer twee a driehonderd menschen komen tezamen in „den tuin des gebeds" waar zij den Dinsdag en Vrijdagnacht blijven. De kerk is den heelen dag open en de menschen kunnen er komen en bidden zoo lang zij kun nen. Eiken avond om half zes komt Zr. Dabney om te bidden en daar de werkdag voor velen dan is geëindigd, sluiten zij er zich bij aan tot 7.30. Wanneer allen gezeten zijn en de kerk vol is, wordt er gezongen, getuigenissen worden gegeven, evangelisten en zendelingen worden voorgesteld of in 't openbaar als zoodanig er kend en den heelen tijd blijft een ieder onder de leiding des Heiligen Geestes. Zelfs pastor Br. Crouch erkent Zr. Dabney als leidster van dezen dienst. Er worden boodschappen en vermaningen uit de Schrift gegeven en om 8 — ongeveer 10.30 wordt er een uitnoodiging ge daan om naar het altaar te komen en wordt er voor de zieken gebeden met handoplegging en zalving met olie. Zij, die om 7,30 nog niet naar voren kwamen om op den Doop met den H. G. te wachten, worden aangemoedigd om zulks nu in deze oproep te doen. Om 11 uur wordt de dienst beëindigd, alleen niet op Dinsdag en Vrijdag avond. Op deze avonden gaan alleen zij naar huis, die den nacht niet over kunnen blijven, en zij, die dit wel doen, knielen vóór in de kerk, bij het altaar neer. Geen woorden kunnen beschrij ven, wat er dan in de harten der menschen omgaat, leder bidt hardop en plotseling gaat het dan als een golf van glorie door de kerk wanneer allen één in het gebed zijn. Het zingen in den Geest is iets hemelsch, de tegenwoordig heid van den Heiland wordt door allen erkend. Het is alsof we onze handen kunnen uitstrek ken en Hem aanraken. Aan elk hart in 't bij zonder openbaart Hij wie Hij is en toont het Zijn schoonheid en liefelijkheid. Wij begrijpen wat het zeggen wil om te zamen met Jezus in de hemelsche plaatsen te vertoeven. In één woord, het is „wonderbaarlijk". Wanneer er menschen met een meer dood dan levend li chaam worden binnengebracht, raakt de Heer hen aan, want Hij is aanwezig. Blinden worden ziende, en de lammen loopen en springen als een hert. Zij, die een nieuw hart behoeven, krijgen het, evenals nieuwe longen worden ge geven aan hen, die door Tuberculose zijn ver woest. Vooraanstaande figuren worden tot ne derigheid gebracht en vervuld met den Geest. God toont, dat het onmogelijke mogelijk is. Het is mij onmogelijk om in een brief al de wonderbaarlijke dingen te vertellen, die met deze groote gebedsopwekking gepaard gaan. Het is nu ongeveer 10 jaar, dat Zr. Dabney onafgebroken in gebed is, nadat zij drie jaar lang van's morgens tot's avonds in gebed was en gedurende drie dagen per week vastte. Ge durende de 90 dagen lange bid-samenkomst vasten velen met Zr. Dabney drie dagen per week met een wonderbaarlijk resultaat. Een zekere Zr. Jones, predikante van de Kerk te Oranje in Californië, had lang geleden een auto- ongeluk gehad. Zij had zeer veel in gewicht verloren, was niet in staat alle dingen meer te eten en leed nu en dan aan zenuw - krampen. In de eerste twee weken van de vast-periode werd zij zes pond zwaarder. Daarna bracht de Heer een inwendige operatie tot stand, en voel de zij, dat hare organen weer op de rechte plaats werden hersteld. Zij kan nu weer alles eten en is gezond. Vele anderen getuigen even wondervolle gebeurtenissen. Zr. Dabney zelf gebruikt slechts één maaltijd per dag, wanneer zij niet vast. Dan gebruikt zij ook zelfs geen droppel water. Dus ziet U hieruit dat zij slechts vier maaltijden per week neemt. Deze 90 dagen - samenkomst eindigt 12 Sept. Vorige Zondag was haar laatste dag in Los Angelos en is ze nu bij haar man en zoon teruggekeerd. Haar man was ook hier en werden zij gezegend door den dienst, dien hij leidde. Zr. Dabney ontvangt 1000 brieven per week. Het kost heel wat aan port, die te beantwoor den. Eens deed zij tijdens den dienst een gebed voor 1700 brieven, die daarna werden verzon den aan hen, die om voorbidding hadden ge vraagd Zr. Dabnay leest zelf iederen brief, dien haar wordt gezonden, maar anderen beant woorden die. Het houdt haar bijna den heelen dag bezig, dat zij niet in de kerk is. Wanneer de menschen haar vragen, of zij dien dag een goede rust heeft gehad, zegt zij „ja". Maar men weet niet, dat zij in dien rusttijd steeds bezig was. En nu moet ik U zeggen, waarom ik schreef. De Heer zegende mij om U 3 dollars te kunnen zenden voor de regelmatige toezending der bladen. Het zal U per postwisse] bereiken, Juist vandaag kreeg ik een dankschrijven voor het zenden van Gouden Schooven naar het Holland Home in Schelden Iowa. Zr. N. van Deursen ontvangt de bladen. Zij schrijft „Als ik de Gouden Schooven krijg dan gaan ze het heele huis door, iedereen leest ze". Dit is een thuis van „hervormde" geloovigen. Ik weet niet, hoe zij over de Pinkster-boodschap denken maar zij schijnen er van te houden. Wij hoopten, dat wij Uw radio-toespraak had den kunnen hooren, maar wij moeten wachten tot de zomer voorbij is en de lucht meer gezuiverd van allerlei geluiden. Dan willen wij zien om iemand te vinden, die een krachtig ontvang apparaat C heeft voor de korte golf. Hier zijn alle stations haast van de lange golf. Het doet mij genoegen dat gij genoeg belang in mijn brieven stelt om ze in G. S. af te drukken, op dat anderen ze ook lezen. Wilt U attent blijven op de verandering van het nummer van mijn postbox. Een nieuw postkantoor is gebouwd en zijn de nummers, veranderd. Moge de Heere U steeds zijn rijkste zege ningen schenken, alsmede op Uw arbeid. Daar wij steeds voor U bidden, zult ook gij ons wel in gebed willen herdenken en ons voor den troon der genade brengen. Uw broeder in den Heere, van Oostbree. N. B. Wordt het niet tijd dat wij hier ook op dergelijke wijze beginnen te bidden voor een opwekking? O dat wij niet met de dwaze maagden inslapen aan de berm van den weg, maar wakkere levende christenen mogen zijn, totdat Jezus komt! Halleluja! - 9 Kleine Lichtjes. m Gouden woorden van- en over Mrs. Booth (Echtgenoote van den Stichter van het Leger des Heils). Terwijl gij allen alles wordt, om er eenigen te winnen, draag zorg, dat gij de achting voor uzelf en de waarheid uwer positie als een dienst knecht van Christus niet ver liest. Aan haar zoon : „Ik hoop, dat de Heer u overal en in alles zóó ongelukkig maken zal, dat ge zult genoodzaakt wezen om te prediken! O mijn jongen, de Heer heeft zulken als u noodig — juist zulken om uit te gaan, niets anders zoekend dan de dingen die van Jezus Chris tus zijn. Aan haar dochter: „Ik dring er niet op aan, dat geeenige gelofte doet, — tenzij de Geest u daartoe leiden mocht — maar ik verlang zoo, dat ge er uw hart en geest op zult zetten om zielen te win nen en al het andere aan den Heer overlaten. Als ge dat doet, zult ge gelukkig zijn — o zoo gelukkig! Uw ziel zal dan volmaakte rust vin den. Dat geve de Heer, geliefd kind." Op haar sterfbed: „Ik gevoel geen nuttelooze spijt over het verleden. Voorzoover mijn krachten het mij toelieten, heb ik het werk voleindigd, dat ik te doen gekregen heb; nu geef ik hef zoo onvolmaakt als het is, in Zijn handen over." Over een luiaard: Niet zijn omstandigheden zijn tegen hem, zijn karakter is verkeerd. Hij is een hommel en niets meer, en geen verandering van plaats of positie is in staat om een bij van hem te maken. Hij had zijn betrekking nooit moeten opzeggen ; en hij zou het ook nooit gedaan hebben, als hij gedacht had, dat ziel- reddend werk moeilijker was!" Over de onbekeerde rijken : „Zij meenen, dat men heel eerbiedig luisteren moet naar alles wat zij te zeggen hebben en dat men moet zwijgen terwille van hun god! Maar ik zal voor een gouden afgod nimmer zwijgen." In dagen van aanvechting aan haar zoon : „Ik heb mij sinds uw vertrek erg neerslachtig gevoeld, — nog meer dan gewoonlijk. Met mij zelf redeneeren, als ik deze vlagen van moede loosheid heb, baat mij niets. Ik moet volharden en mij er doorheen vechten; en als ik in den hemel kom, zullen het licht en de vreugde zoo veel te grooter zijn. Als ik het werk op durfde geven, had ik het al honderd maal gedaan, maar ik durf het niet." Over het spreken van vrouwen : Een andere zaak, waarvoor onze Legermoeder streed, en die we thans voor een groot deel aan haar pogingen hebben te danken, is de positie, die vrouwen thans kunnen innemen als spreeksters en leeraressen in Gods werk. Zooals wij hebben gezien, baande zij eerst den weg, liet hem daarna open en moedigde tienduizenden eenvoudige, heilige vrouwen over de geheele wereld aan om in haar voetstappen te treden. Zij had er een zwaren strijd voor te strijden. Onder alle klassen sprak en schreef men tegen het recht der vrouw om tot Gods eer in de openlucht of andere openbare samenkomsten op te staan en te spreken, maar met een sterk geloof en moedstreed onze Legermoeder voort, redeneerend, schrijvend en predikend. En thans is er nauwelijks één land, waar de Legervrouw niet bekend en bemind is en waar zij geen schare eerbiedige toehoorders om zich heen kunnen verzamelen. Haar laatste woorden: „Nu! Ja Heer! Kom, o kom!" Overgenomen uit: „Catherine Booth." door kolonel Duff. Op al mijn reizen door Europa heb ik telkens weer gevraagd: „Weet gij, dat gij door den Geest wederomgeboren zijt?" Ik vroeg eens een studente van de Uni versiteit; „Zijt gij wederom geboren?"Op haar gelaat was duidelijk te zien dat zij er niet veel van begreep en zij vroeg mij : „Wat bedoelt u ? Ik weet niet eens wat dat woord beteekent, en ik wensch het ook niet te weten". Zij wist niet wat „wederom geboren" was, maar toch was zij lid van de kerk. En zij had geen anderen grond voor haar zaligheid, dan dat haar naam op deleden- lijst voorkwam — Ik beef bij de gedachte aan die vele duizenden menschen in Europa, die er mee tevreden zijn dat hun naam op de ledenlijst der kerk voorkomt. — Joh 3:5 zegt toch zoo duidelijk, dat zoo iemand niet geboren wordt uit water en Geest, hij het Koningrijk der hemelen niet kan ingaan. T Miss Paz"on. 10 — ü De Koninklijke hoveling 3 De hoveling te Kapernaüm kwam tot Jezus en bad Hem.- „Heere! kom en maak mijn zoon ge zond. Hij is zwaar ziek en ligt op sterven." Maar Jezus vroeg zich af: „Wat voor geloof hebt ge? Tenzij dat gijlieden teekenen en wonderen ziet, zoo zult gij niet kunnen gelooven. Ge zult ge- Iooven nadat het geschied is. Oe zult gelooven in Mijn kracht nadat het wonder reeds is gebeurd." De hoveling smeekte : „Heere, kom af, eer mijn kind sterft." Jezus zeide tot Hem : „Ga heen, uw zoon leeft." En de man geloofde het woord, dat Jezus tot hem zeide, en ging heen. (Joh. 4:51). Nu, wat zoudtgvy in zijn plaats gedaan hebben? Zoudt ge gesmeekt hebben : „O, Heer! hij zal leven indien Gij bij hem wilt komen, indien Gij hem wilt aanraken ; wilt Gij mij de manifestatie van Uw macht doen zien, Heere; wilt Gij naar mijn huis komen ?" Maar Jezus zeide tot hem: „G heen. Ga naar huis; uw zoon leeft." Ik verzeker u, DAT IS GELOOF—OM DIT TE GELOOVEN! En de Bijbel zegt: „De man geloofde" — maar hij geloofde niet het wonder, hij „GELOOFDE HET WOORD". Hij geloofde het woord, en omdat hij geloofde ging hij heen. Dat is het punt dat we bereiken moeten, mijn vrienden, vóórdat we werkelijk van den Heer kun nen ontvangen hetgeen Hij heeft voor ons. Als u niet het Woord kunt gelooven, zult u nooit het wonder kunnen gelooven, maar als gij het Woord wilt gelooven, zult ge ervan verzekerd worden dat er een wonder op komst is. Het geloof in het Woord brengt het wonder voort, het geloof in het Woord brengt ons de kracht en degenezing en de overwinning. Ge staat niet op het wonder, ge staat op het Woord. En wan neer we dat Woord gelooven, dank God, dan kunnen we werkelijk het wonder gelooven om dat 't zich zal voltrekken door de macht van God vóór onze eigen oogen. Zoo laat ons dan tot Hem komen met onze ziekten en onze pijnen en ons lijden. Mijn beste, vriend, er is op aarde geen verdriet dat de hemel niet kan wegnemen. In den Naam van den Heere Jezus. Ik keur alle twijfel af. Door geloof pleit ik op het bloed — het verzoenende bloed van mijn gekruisigden Heiland. Ik roep de engelen van den hemel tot getuigen dat wij menschen Gods Woord gelooven van Genesis tot en met Openbaring. Wij gelooven zijn beloften. Wij ver heugen ons in zijn genadegiften aan den mensch. Wij komen tot Jezus Christus, den Zoon van den levenden God. Wij komen, niet gehuld in één of andere mysterieuze inzetting. Wij komen als kleine kinderen met 't geloof van een een voudig hart, staande op de beloften van God. De Ch. Price. ceccecctecccecccccctecccctcMcccctccccttttcccttcttttcett Gebed. C€€€tftCf€tCCtCtK«C«CC<C€CCCC€CCCCCCCCC €€CCCCttC€£C*€** Lieve Heiland, al is het soms heel schuchter, toch durf ik zeggen Uw eigendom te zijn. Ik heb mij aan U en Gij hebt U aan mij gegeven en nu behooren wij voor eeuwig bij elkander. Met een eeuwigen liefdeband zijn wij aan el kander verbonden. Maar, Heere! ik word soms zoo ontzettend bestormd door allerlei vijanden. Ik zou zoo heel graag in nieuwigheid des levens wandelen, maar dan komen de zonde en de wereld en de duivel en het vleesch en de twijfel op mij af en dan krijg ik het zoo te kwaad. Ik heb reeds gevochten tot moe wordens toe, maar het heeft mij niet gebaat. O, ik betreur het met bittere tranen, doch moet het bekennen dat ik telkens weer onderlig en dat de vrees mij wel eens beklemt dat ik vandaag of morgen geheel zal ondergaan. Maar nu hebt Gij mij laten zeggen dat er overwinning is over al die vijanden en, waar die overwinning er is, daar wil en kan en moet ik haar ook hebben. Vul mijn leven meer en meer door Uw ge nadestroom, zoodat de zonde worde overwon nen door de genade. Geef mij trouw om alle genademiddelen te gebruiken opdat ik sterk sta in den strijd. Leid mij dieper in Uw Woord opdat ik daar mede den duivel zal kunnen tegenstaan. Geef dat ik meer en meer moge leven onder de bedekking van het bloed. Eens zal Uw bruids gemeente jubelen: „Wij hebben over wonne n door de kracht van het bloed " en nu bidden wij dat wij de kracht van Uw bloed ook meer en meer mogen ervaren in ons leven. Dood den wereldzin, die vaak nog zoo ge weldig in mij leeft, juist omdat ik zoo weinig met heel mijn ziel mij concentreer op het vader huis, dat boven is En laat Uw Heilige Geest mij zóó geheel en al vervullen, dat het vleesch met zijn begeerlijk heden niet meer over mij heersche. Neem ook den twijfel uit mijn levend hart weg of geef mij zulk een helderen blik op Uw trouw, dat ik den moed verlies om ook maar één oogenblik in één énkel opzicht aan U te twijfelen. Geef mij een bergenverzettend geloof, dat door alle moeilijkheden heen boort, omdat het gegrond is in Uw trouw. Heiland! Gij wordt niet verheerlijkt door dis cipelen, die altijd maar blijven vallen en opstaan en die beven als een espenblad en altijd maar bang zijn dat hun leven niet safe is, maar wel wordt Gij verheerlijkt, wanneer Uw kinderen meer dan overwinnaars zijn en als zij zóó de de wereld tot jaloerschheid verwekken. Maak ons, maak mij tot zulk een discipel, die als overwinnaar van zonde en vleesch en wereld en twijfel en Satan anderen jaloersch maakt. - 11 - De wereld gelooft vaak niet in U omdat zij zoo weinig van U in ons leven ziet, doch wan neer ons leven in de overwinningsglorie komt, dan zullen de zondaren moed grijpen en ook tot U komen. Maak mij een kanaal van Uw zegen, o Heere! Geef dat het de hartstocht van mijn leven moge worden en blijven om zielen te winnen voor U, om voor anderen tot een zegen te zijn. Zegen ook ons blad. Ga met dit blad mede naar alle kamers en cellen en ziekenzalen, waar het gelezen zal worden en bedauw het daar met Uwen Heiligen Geest opdat het een woord ten leven moge brengen. O, wij danken U dat Gij het reeds zoo vaak heerlijk hebt gezegend en tot zegen gesteld, doch wij zijn met den zegen van het verleden niet tevreden, doch vragen U om nieuwe zegeningen, zooals Gij ook in de woestijn iederen dag nieuw manna hebt gegeven. „Neem ons leven, laat het. Heer! „Toegewijd zijn aan Uw eer." AMEN. „De Levensgids." »»»»i»»»» a »»»» ) »»»*»> Ik ben de Heer, uw Heelmeester. Ex. 15:26. In het jaar 1917 verklaarden de dokters een parig, dat mijne dagen geteld waren en dat er voor mij geen menschelijke hulp meer mogelijk was. Ik was bereid en gewillig om te sterven, en bereidde mij er op voor, dat de Heer mij spoedig zou roepen. Op een dag, dat ik te bed lag, sprak God zeer duidelijk tot mij en op zóó wonderbaar lijke wijze, dat het mij de eerstvolgende dagen, waarin ik zeer veel moest lijden, steeds in de ooren klonk. God had als volgt tot mij ge sproken : „Gij zult niet sterven, maar leven om de werken des Heeren te verkondigen." Na deze boodschap kwam er een groot ver langen, alsmede een vaste wil in mij op om te leven. Ik vertelde aan mijn vrienden welke boodschap ik van God gekregen had en betuigde hun mijn vast geloof er aan, hoewel ik nadien steeds zieker werd. Terwijl ik begreep, dat ik onder biddende kinderen Gods moest verkeeren, werd ik op een wonderbare wijze naar Canneaut gevoerd. Ik kende daar niemand, behalve een oude vrouw, die een waar kind van God was en nu reeds tot heerlijkheid bevorderd is. Ik weet, dat zij een biddende ziel was. Ze was arm, had geen eigen tehuis en eenige kinderen Gods zorgden voor haar. Aan deze laatsten vertelde ik mijn geschiedenis en met groote vriendelijkheid namen zij ook mij in hun midden op Zij gingen voor mij in ge bed; maar in plaats, dat ik terstond genas, zoo als ik beslist verwacht had, werd mijn ziekte van dag tot dag erger, totdat ik niet meer in staat was mijn kamer te verlaten. Ik kreeg een zeer ernstigen vorm van waterzucht en gedurende zes en een halve maand bleef ik in dit tehuis, liefderijk verpleegd door de oude brave Christin, alsmede nog door andere leden van de Pink sterzending, die door Gods genade zich mijner zeer ter harte namen. In zijn ondoorgrondelijke wijsheid en om redenen, waarvan ik er enkele heb leeren kennen, had God besloten mijn lijden nog niet weg te nemen, ja mij zelfs zóó ver te laten komen, dat ik mij als 't ware voor de poorten des doods bevond. Ik zwol zóó op van het water, dat ik te langen leste 300 pond woog, terwijl mijn normaal gewicht ongeveer 140 pond was Over mijn heele lichaam was ik opgezwollen, behalve om de hartstreek. Dat had God verhoed. Mijn keel was zóó dik dat ik nog ternauwernood kon slikken en hoewel ik door een vreeselijken dorst werd gekweld, moest ik ten zeerste oppassen met drinken, daar ik zelfs in een slokje water zou kunnen stikken. Mijn mond zal vol wondjes, zoodat ik ook bijna niet kon eten. Gedurende drie weken leefde ik van tot boter geklopte melk. In dezen tijd van mijn ziekte waren ook het bovenste gedeelte van mijn hoofd evenals mijn ooren opgezwollen en mijn gezicht had een vuurroode kleur vanwege een soort kwaadaardige roos, die meestal met waterzucht gepaard gaat. Toen ik pas aankwam leed ik ook nog aan hevige hartkloppingen, en zenuwaan doening in den linkerarm en hoestte ik heel erg. Doch deze laatste kwalen had God daarna bijna geheel van mij weggenomen; alleen hoestte ik nog een beetje. Maar verder werd ik geheel hulpeloos en moest men mij als een klein kind — 12 — optillen en dragen, wat met groote zorgvuldig heid gebeuren moest, daar mijn adem mij tel kens begaf. Eindelijk begon het water weg te vloeien en wel aan de achterkant van mijn beenen en soms liep er zooveel water weg, dat men mijn voeten in een kom moest zetten en er soms 1/2 of meer dan een hééle liter in stond. Het was mij on mogelijk om nog te kunnen liggen en vier lange maanden moest ik in zittende houding blijven. Door dezen toestand kreeg ik nog allerlei andere ongemakken, die mijn lijden kwamen vermeerderen. De staat van mijn ellende was zóó groot, dat men mij telkens in een andere houding moest zetten om mijn hevige pijnen een beetje te verlichten en daar ik zoo zwaar was, door al het overtollige water, waren er 2 personen noodig om mij te hanteeren. Mijn haar was ook uitgevallen, zoodat ik bijna kaal was en met recht kon men van mij zeggen, dat ik een beklagenswaardig wezen was. Eenmaal nog werd ik door een dokter onder zocht, die verklaarde, dat ik nog slechts twee weken kon leven. Maar ik hield mij vast aan de belofte, die God mij gegeven had, en ik wist dat ik zou blijven leven. Ook mijn vrienden hielden vast aan hetgeen Ood had beloofd. Prijst den Heere; Zijne beloften zijn ja en amen! Op het laatst waren mijn voeten en lede maten niet meer te herkennen vanwege hunne gezwollenheid. Eén voet was donkerrood en had 7 wonden gekregen, waar steeds etter uitliepen mijn hielen waren doorgelegen vanwege het vocht. Maar gedurende dit lange ziekbed openbaar de Ood Zich op wonderbare wijze. Zijn tegen woordigheid en kracht waren zóó reëel, er heer- schte zóó'n eenheid van geest en gebed en in mijn hart was zulk een groote vrede en ver trouwen, dat de kamer zelfs van dit alles door drongen scheen en alle menschen, die op be zoek kwamen, zeiden, dat zij hierdoor een zegen hadden ontvangen. Deze lieve en ware kinderen Oods kwamen gedurende den gansenen langen winter om beurten twee aan twee bij mij waken. Zij deden het uit liefde tot den Meester en hoewel ik toch als vreemde in hun midden was gekomen, had den zij mij innig liefgekregen. Terwijl ik hun toch zooveel moeite veroorzaakte, lieten zij het aan mij steeds voorkomen, of het meer een vreugde dan een last was mij zoo te verplegen en ik weet, dat God hun eenmaal deze arbeid der liefde vergelden zal. Langzamerhand begon mijn toestand zich te verbeteren. Op verscheidene plaatsen werden de zwellingen minder, mijn eetlustging vooruit en ik begon mijn handen een klein beetje te bewegen. Het leek alsof mijn bevrijding van de ziektemacht zeer nabij was; maar de Heer wilde mij nog verder beproeven en opeens begon ik weer op te zwellen. Op dit zichtbare der ziekte keek ik echter niet; mijn blik richtte zich op den onzichtbaren God. In den naam van Jezus Christus wederstond ik den duivel en na een tijdje nam de ziekte weer af. Dezelfde beproe ving herhaalde zich nog twee of driemaal. Na een lijden van 6 1/2 maand werd ik naar mijn zuster gevoerd, die te Geneva in Ohio woont; zonder hulp kon ik toen drie passen, loopen. Mijn voeten warer echter nog erg op gezwollen en 't was mij, of ik op dikke knup pels liep in plaats van op voeten. Maar in den naam des Heeren liep ik voort en Hij hielp mij. Het water liep nu niet meer uit mijn lichaam weg en voor het eerst na vier maanden, kon ik 's nachts weer in een liggende houding slapen. Steeds ging ik langzaam vooruit maar toch kon ik gedurende twee a drie maanden nog geen schoenen verdragen. Tot groote verbazing van velen, begon mijn haar ook weer te groeien, Het was 8 April, toen ik bij mijn zuster in huis was gekomen en in September daaropvol gende ging ik als hulp in een kruidenierszaak. Door meerder beweging verdween het laatste restje van opgezwollenheid en stijfheid en ten slotte week ook het laatste spoor, dat nog aan de gevreesde ziekte herinnerde. Oods naam zij geprezen tot in eeuwigheid! Soms vroeg ik mij af, waarom hield God mijn genezing toch zoo lang tegen? Twee redenen werden mij duidelijk, doch het kunnen er ook veel meer zijn Ten eerste leerde ik, in den langen tijd van wachten op mijn beterschap, God van zóó nabij kennen, als het mij, indien het anders was ge gaan niet mogelijk zou zijn geweest. Onverge telijk zijn Zijn lessen, Die Hij mij leerde over Geduld, Geloof en Liefde. Hij is mij in dien langen lijdenstijd tot de grootste werkelijkheid geworden en daarom zou ik niets van de pijnen, die ik moest doormaken, willen missen. Ten tweede, gebruikte God mij als een aan schouwelijk onderricht voor allen, die mij be zochten, en velen, die vóór hun bezoek, nog niet hadden geleerd om God ook de bewaring en genezing van hun lichaam toe te vertrouwen, konden dit daarna wel doen en hadden geleerd, zich naar ziel en lichaam aan den Heer over te geven. Tot verheerlijking van den Naam des Heeren heb ik dit alles opgeschreven. Canneaut. Ohio. 1 A. R. V. O. UITZENDING. I (ê> op Vrijdag 12 December 1941 i n. m. 7.30. 9 \ Onderwerp: Adventsgedachten. 7 / door Zr. M. A. Alt. \ <3>-^<ö> @>-^< ® la-*^»»*) ®*-v» ® <a--^<s> @>-^^® - 13 - I AVO N O - W0J)OB(Nl@o § door Zr. M. A. A L T. Evangeliste van de Pinksterzending, op 3 Oct. 1941. 7.10 - 8 u. n. m. Gezongen wordt No. 225 uit „Glorie-klokken." Radio-rede. Geliefde Luisteraars, De genade en de liefde des Heeren zij met u allen. Amen. Wij vragen uw aandacht voor ons tekstwoord woor hedenavond, dat u vindt in Ezechiël 3:22-24. „En de hand des Heeren was op mij, en Hij zeide tot mij: Maak u op, ga uit in de vallei, en Ik zal aldaar met u spreken. En ik maakte mij op, en ging uit in de vallei, en ziet, de heerlijkheid des Heeren stond aldaar, en ik viel op mijn aangezicht. Toen kwam de Oeest op mij, en Hij zeide tot Mij: Oa, besluit u binnen in uw huis." Geliefde toehoorders wij willen hedenavond «ens spreken, over de heerlijkheid, en de schoon heid der vallei. Hier, in dit land van hooge bergen, bestijgt men bij voorkeur de top, om te genieten van het wijde panorama rondom, en ja, ook in geestelijke zin vertoeft men liever op der bergen kruin, dan beneden in het dal waar de donkere schaduwen wonen Toch groeien in de vallei, de schoonste bloemen, daar vindt men 't helder-stroomend beekje en de schaduwrijke palmen. In de vallei voert God de ziele tot zelfonder zoek. De Heer spreekt: Ik zal ze lokken in de woestijn (der afzondering) en zal aldaar naar hun hart spreken. (Hosea 2: 13). In de vallei wordt 't meeste geleden, maar daar komt ook het meeste tot stand. Daar nemen we onze besluiten—daar bereiden wij ons levensdoel voor. Vandaar gaan we uit, met opgericht hoofd en nieuwen moed. Het is Gods hand, die ons in de vallei van smart, ziekte of vernedering leidt, opdat wij aldaar zouden leeren stil te worden voor Hem. De vruchten, welke door lijden en smart rijpen aan onzen levensboom, zijn de allerschoonste. Een moeder had een klein ziek dochtertje. Op een avond moest zij, ofschoon met tegenzin, terwille van haar positie naar een feest. Even voor zij vertrok, kocht ze voor haar kind een prachtige tros druiven en troostte de kleine met de belofte: Mammie komt zoo gauw mogelijk thuis. Bedroefd en ongerust begaf zij zich naar het feest, — ongeveer een uur later werd zij door den dokter opgebeld : Uw kleine meid is zeer ziek, de krankheid heeft een ernstige wending genomen, wij vreezen voor 't ergste. Ach, die arme moeder. Zij reed snel huiswaarts en vond haar kleine stervende. „Mamma", fluisterde het kind — zij opende het koortsig-heete handje en duwde de moeder eenige geplette druiven in de hand — „die heb ik voor u bewaard, ze zijn de allermooiste."— en toen zonk 't kleine hoofd in 't kussen en ze was niet meer. Daar stond de door smart verstijfde moeder met de geplette druiven in haar hand — de allermooiste, speciaal voor haar bewaard —Eerst later, toen zij een ontmoeting met Jezus had gehad in de vallei, werd de beteekenis van de laatste woorden harer lieveling haar duidelijk. Geplette druiven —beeld van 't christelijk hart, dat tezamen geperst van smart, toch in Gods oogen een wondervolle vrucht der genade kan zijn, wanneer Hij Zijn doel met dat hart be reikt heeft. In Zacharia 1 :8 lezen wij van de mirten, die in de diepte bloeien. Welk een wonderschoon symbool. Een mirteplant blijft altijd groen en glanzend; zij bloeit in de schaduw, onopge merkt. O, een waarachtig wedergeboren menschen- kind verliest nooit zijn glorie, zelfs niet in de schaduw en de donkerheid van het dal der smarte. Zijn loof blijft immer groen. In het dal der verootmoediging komen de Martha's tot rust — de Martha's, die wel veel gewerkt hebben voor den Heer, maar weinig gebeden. O, zal dat straks in de eeuwigheid niet onze droefheid zijn, dat we te weinig ge beden hebben, toen we nog op aarde vertoef den ? Is het gebed niet ons machtigste wapen tegen de werken der duisternis? En o, wat wordt er over 't algemeen door Gods kinderen weinig gebeden ! Kan er ooit contact met den Allerhoogste tot stand komen, wanneer we slechts eenige minuten wijden aan 't gebed? Daarom voert God ons in 't dal der smarte, omdat de gemeenschap tusschen Zijn warm- kloppend Vaderhart en dat van Zijn kind, Hem 't voornaamste is —deHeer wil onsgeheel voor Zich hebben —wij zijn Zijn duurgekocht eigendom. Wanneer wij den Heere willen ontmoeten, en Zijn heerlijkheid aanschouwen, moeten wij in de stilte én de afzondering gaan. „En uw deur, gesloten hebbende, bidt tot uw Vader, die in 'f verborgen ziet". O hebt ge reeds een ontmoeting met Jezus gehad? Duizenden naamchristenen vullen de kerken. Zij zijn weliswaar maatschappelijk-onberispelijk, brave menschen, zij bezoeken misschien trouw de kerk, geven hun aalmoezen aan armen en zending, maar innerlijk zijn zij dor, koud onbevredigd ze hebben nog geen ontmoe ting met Jezus gehad. O Iaat ons onzen God volgen in het dal der beproeving en stilheid, op dat Hij met ons spreken kan — daar zullen wij Zijn heerlijkheid zien en vallen op ons aangezicht. Wij moeten christenen zijn, die geleerd heb ben op 't aangezicht te vallen. Wij zijn zoo verstandig, zoo hoogmoedig. We erkennen onze schuld niet en meenen dat we nog lang zoo slecht niet zijn als A. en B. Op 't aangezicht vallen beteekent schuldbelij- den — en schuldbelijdenis is synoniem met be keering. Christenen zijn er velen, maar bekeerden zeer weinigen en de Heere Jezus heeft gesproken in Johannes 3:3 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, tenzij dat iemand wederom geboren worde, hij kan het koninkrijk Gods niet zien. De wedergeboorte volgt op de bekeering. Bij de bekeering geeft ge uw gansche hart aan God, in den naam van Jezus Christus, den Middelaar —en bij de wedergeboorte geeft God Zich aan u. Dan wordt uw hart een tempel van Gods Heiligen Geest en ge zijtvoor eeuwig 's Vaders kind en eigendom. O, daar moet een openbaring in uw leven komen, waarbij gij Jezus ziet, dan valt ge op uw aangezicht, gelijk Thomas en roept uit: Mijn Heere en mijn God. Daar bloeien schoone bloemen in de vallei- bloemen van ootmoed, liefde, zelfkennis en vrede. Alles wat tevoren nog in knop sluimerde in uw ziel, zal zich daar ontplooien. Onder de kastijdende hand van den Vader zult ge komen tot boete en berouw — tot diepe overtuiging van zonde. O de nevelen van schaam te en droefenis hangen laag in dat dal der verootmoediging — wij zien onszelven precies gelijk wij zijn. Het is als bij de onthulling van een monument Eerst is het beeld met een doek overdekt, maar op een sein wordt het omhulsel weggetrokken en het monument staat geheel onbedekt voor ons. In de vallei, waar God tot ons spreekt, worden de „bedekselen" van huichelarij en zelfbedrog weggenomen, daar valt het masker en we zien ons eigen wezen gansch ontsluierd, in zijn ware gedaante. Dan buigen wij ons weenend in het stof, daar beneden in de vallei en wij roepen 't Bloed van Jezus aan, dat vergeeft en reinigt van alle zonde. Blijven wij altijd in die donkere vallei der wet, neergedrukt door zonde besef? Neen, o neen ! In ieder dal is een pad, dat opwaarts voert — opwaarts, naar den bergtop, en dat pad wordt dagelijks verlicht door de warme zonnestralen van Gods liefde —het is 't pad der heiligmaking, hetwelk door iedere be keerde zondaar betreden wordt, die in 't dal een ontmoeting met Jezus heeft gehad. En wat is heiligmaking? Heiligmaking wil zeggen, dat we voortaan leven en wandelen in de kracht van den Heiligen Geest, die in ons hart is komen wonen. Men leest weleens op een bord, aangebracht op een of ander huis: „Deze zaak is overge gaan in andere handen." Welnu, zoo is 't met u en mij gegaan. Wij zijn onszelf niet meer, maar zijn het eigendom geworden van Eén, die ons gekocht heeft met Zijn eigen Bloed- om voortaan Hem te dienen en voor Hem te leven. Laten we bedenken, dat we met Christus gekruisigd zijn en we in Hem nieuwe schepselen zijn geworden. Het oude is voorbij gegaan, zie 't is alles nieuw geworden. Dan bidden wij: Houd mij willig, trouwe Heer, Maak mij willig, meer en meer. Wij lazen zooeven in Ezechiël 3:23: „En Hij zeide tot mij: Ga, besluit u binnen in uw huis." Laten wij meer tijd besteden aan de heiliging van ons eigen ziele-huis. Eerst als wij zelf ge reinigd zijn en vervuld met Gods Geest, kan ons lichtje naar buiten uitstralen. Wij zoeken den Heer zoo vaak buiten, wij doen verre reizen, bezoeken conferenties en klimmen zelfs in vijgeboomen — zooals eens Zacheus. Hij verliet zijn huis en klom in een vijgeboom om Jezus te zien — maar de Heere sprak: Klim af, Zacheus —Ik wil u bezoeken in uw eigen huis, waar gij uzelf zijt. Het is Jezus om onze binnenkamer te doen. O, we hebben eigenlijk liever niet, dat Hij een blik staat in onze intieme aangelegenheden — daar buiten willen we wel eens met Hem praten en ook weleens naar Hem luisteren, maar als Hij ons huis wil betreden, sluiten we de deur voor Hem. O, wij dwazen! De Heer sprak tot Zacheus: Kom af! en hij gehoorzaamde. Hij opende de deur van zijn huis wijd — en met groote blijdschap riep hij uit: „Heere, zie de helft mijner goederen geef ik den armen, en indien ik iemand iets door bedrog ontvreemd heb, dat geef ik vierdub bel weder." Dat was bekeering. Zacheus zeide dat niet toen hij nog in de vijgeboom zat, maar nadat hij zijn huis had geopend voor Jezus. Zacheus was ook afgeklommen uit den boom van leugen, bedrog en hoogmoed — daarom kon hij Jezus bereiken Zoolang hij in dien boom zat. kon hij wel van zijn hoogte af met den Heer spreken, maar hij kon Hem niet naderen. Vele christenen handelen op deze wijze met den Heer. Vanuit hun hooge positie en vanaf hun voornaam standpunt willen zij weleens ge- nadiglijk een woordje met God spreken, maar afdalen in de vallei van ootmoed om Hemdaar alleen en persoonlijk te ontmoeten — dat doen ze niet. Er zijn ook vele vrouwen, die wel met hun echtgenoot in den vijgeboom van een goedeen hooge positie willen klimmen, maar afdalen met hun man, in dagen van nood, dat willen zij helaas niet. — 15 — O, laat ons allen tezamen heden een bezoek brengen aan de vallei. De Heer wil daar met u spreken van Zijn groote liefde voor u en Zijn droefheid wegens uw vele overtredingen, en wanneer gij een blik zult geslagen hebben op dat lieflijk aangezicht, zult ge u 't masker van 't gelaat rukken en uw hartehuis voor Hem openen, gansch en al. Ach, dat wij het mirte-plantje gelijk mochten zijn, dat haar groeikracht slechts ontleent aan de hemelsche zonnestraal, die het dal verkwikt en — afgedaald van haar hooge zetel van eigen gerechtigheid — zich totaal afhankelijk weet van de genade, welke is in Jezus Christus, onzen Heere! Geprezen zij Zijn Naam ! Slechts de ziel, die geleerd heeft in de diepte te groeien, verliest nimmer haar glans, maar blijft eeuwig groen. Amen. Laat ons bidden. Lieve Heiland der zielen, Wij danken U, o Heere — Gij de Lelie der valleien —niet alleen voorde Thabors-hoogten, maar ook voor de dalen van smart en bezoeking in ons leven. In het dal der beproeving o Heere, hebben wij U ontmoet — daar werden wij gelouterd en zagen onszelf gelijk wij in waarheid zijn, n. I, als een zondaar, ongeschikt voor den hemel. Maar ook daar hebben wij de deuren van ons hart voor U opengezet en Gij zijt ingegaan om ons te reinigen van onze zonden en om voor eeuwig met ons te blijven. En nu vervolgen wij onze pelgrimsreis naar den bergtop, alleen met U. Boven de nevelen van onze bekommernissen en zorgen breekt straks de dageraad aan van den .eeuwigen dag. O mochten wij allen heden de ervaring smaken, van een Ezechiël, die zijn God ontmoette in de vallei der verootmoediging, en voor eeuwig Zijn eigendom werd. En, ik maakte mij op en ging in de vallei — en ziet, de heerlijkheid des Heeren was aldaar.. . en ik viel op mijn aangezicht.... Heb dank, o Heer, voor al Uw zegeningen ! Voor levensvreugde en voor levensleed, Voor weemoed en voor blijde 'erinneringen Voor stille uren^ die ik nooit vergeet. Dank Heer, voor tranen en voor leege handen, Voor dagen zonder warmt' en zonder zon, Dank voor Uw licht, dat in het donker brandde, Dank voor Uw kracht, waardoor ik overwon! Amen. Tot slot zal het kwartet zingen No. 48 uit Glorieklokken, getiteld: „Waarom niet nu?" « Boeken en tijdschriften, die wij « % moeten vermijden. Het „Kerkblad" van de Gereformeerde Kerk in Zuid-Afrika geeft onder bovengenoemden titel de volgende index-lijst: Ie. Boeken, die den spot drijven met het heilige. 2e. Die de teere godsdienstige gevoelens kwetsen. 3e. Die twijfel zaaien aan het Godsbestuur; aan Zijn liefde, genade en aan Zijn Woord. 4e. Die de slechte hartstochten opwekken. 5e. Die een opwindende en romantische invloed uitoefenen op de harten der jongeren, en hen meesleepen in een onware, fantastische sfeer. 6. Die een wereldsche, wufte geest ademen, in strijd met onze godsdienstige gevoelens — boeken, waarin het voornaamste wordt ge mist en toneelen beschrijft, die bij ons zondig worden geacht. Lees nooit een boek, waarin ge u als christen niet thuis voelt. | Getuigenis van genezing. ^ Hierbij mijn getuigenis van goddelijke gene zing. De eerste avond toen ik naar de samen komsten in de Willem de Zwijgerkerk in Oegst- geest ging, voelde ik mij belast en beladen met zonden, vol van schuld en ellende, maar het dierbaar bloed van mijn Heiland maakte alles licht. Ik was jaren sukkelend, de eene operatie na de andere, in 't geheel heb ik 13 maal in 't Academisch Ziekenhuis te Leiden gelegen, bijna op iedere afdeeling. Ik leed ondragelijke pijnen in mijn hoofd en een jaar geleden werd ik aan een absces aan mijn hoofd geopereerd doch zonder succes. Ik leed vreeselijke pijnen en kroop soms over de vloer. Behalve inspuitingen moest ik ook de noodige morfinepoeders gebruiken. In de opwekkingssamenkomst kwam ik tot bekeering en baden de beide broeders met mij voor genezing. Van stonde aan ging de pijn wegen heeft de Heere mij wonderbaar genezen. Toen ik naar den dokter ging en hij de ge nezing zag zeide hij: dit is geschied door de kracht van het geloof. Ik ben o zoo dankbaar en gelukkig in mijn Heiland. Alles is vrede van binnen. Hallelujah. Uit „Spade Regen" Mej. C. Stravers. Augustus 1937. Bloemstraat. Leiden. — 16 — Mag de vrouw spreken in de Gemeente ? Per brief of mondeling werd dezer dagen mijn aandacht gevraagd voor 'n zekere oppositie in de Protestantsche Kerk tegen het spreken der vrouw in de Gemeente. De een noemt deze beweging: ,,'n storm in een glas water"—omdat die vraag reeds zoo vaak naar voren is gebracht in den loop der eeuwen zonder dat men ooit tot een beslist op lossingkwam—een ander spreekt van „onvrucht bare critiek" enz. Wanneer u nu naar mijn persoonlijke oDinie vraagt dan antwoord ik dat ik reeds herhaaldelijk dat onderwerp in G. S. en mondeling besproken heb. Indien u en anderen die dit lezen er belang in stellen, kunt u bij onze administratie een brochure bestellen van mijn hand a 10 et. franco, getiteld: „Mag een vrouw spreken in de Gemeente?" Ik wil hier dus niet weder uitwij den over de beteekenis van 1 Kor. 14:34 en 1 Tim. 2:12 aangezien die reeds in genoemde brochure besproken is; en steeds worden deze tek sten oppervlakkig en verkeerd worden uitgelegd. Toch kan ik niet nalaten nog eenige opmer kingen ten beste te geven: Ontelbare zielen zijn in den loop der jaren toegebracht aan de Ge meente van Christus, door de prediking van vrouwen —om één van deze geloofsheldinnen te noemen; Mrs. Booth, de echtgenoote van den bekenden Generaal van 't Leger des Heils, Ofschoon zij een groot gezin te verzorgen had, vond zij toch altijd tijd het Evangelie te prediken aan honderden, waaronder een groot aantal mannen van allerlei rang en stand, die verstandig genoeg waren om te erkennen dat Gods Heilige Geest niet gedeeld is, maar zoowel door den mond van mannen als van vrouwen spreekt. Er mag natuurlijk geen sprake van zijn, dat de vrouw den man verdringt- iedere ware- en vooral iedere christelijke vrouw zal den man eeren in de hem van God aangewezen standplaats Stellig is de man, met zijn koel-verstandige aan. leg en logische denkwijze beter geschikt aan 't hoofd te staan eener gemeente dan de vrouw, die van nature minder practisch en beredeneerd de zaken behartigt, en altijd haar hart meer laat spreken dan haar verstand Vrouwen echter, die tot een dergelijke taak ge roepen zijn, ontvangen alle benoodigde kracht en wijsheid van haar Zender, zie Richteren 4:4,5. Het is tenslotte God, die haar geroepen heeft — van zelfsprekend gordt Hij haar dan ook aan met de noodige gaven en bekwaamheden tot den dienst. Ik heb gedurende mijn leven vele geloovige vrouwen in 't openbaar hooren spreken en ik ben er diep van overtuigd, dat de vrouw, die waarlijk van God tot dat ambt geroepen is, een onvergelijkelijke evangeliste kan zijn—hartelijk en overtuigend—daarbij eenvoudig en zichzelf wegcijferend ten einde Gode de eer te geven. Zoo heb ik er velen ontmoet. Waarlijk, het woord eenmaal door een groot prediker gesproken is juist: „De Kerk heeft schade geleden in den loop der eeuwen, omdat zij de vrouw niet vergund heeft de boodschap des heils te verkondigen nevens den man. In de Indische Courant was kortgeleden een stukje opgenomen van een man, die protesteerde tegen het spreken van vrouwen inde Gemeente. Hij zeide a. o. „Christus heeft Zich 12 mannelijke apostelen verkoren —daar onder was geen en kele vrouw." Zeer waar! Uiteraard is de man de grondleg ger, zoowel van het gezin als van de gemeente — maar de Apostel Paulus heeft zoowel tot mannen als tot vrouwen gezegd, dat wij allen op dat fondament moeten bouwen de muren van den geestelijken tempel: „Daarin is geen manen vrouw, want gij allen zijt één in Christus Jezus " Onder de vrouwen, die Jezus volgden bevond zich niemand, die Hem verloochende of verried —zij bleven Hem trouw tot den dood, ja tot het graf-naar onder de 12mannen, die tot het Apostelschap waren uitverkoren was een Petrus, die Hem verloochende en een Judas, die Hem voor geld verkocht. Zoo zien wij dat 't verschil van sekse hier weinig uitmaakt—het komt er slechts op aan welke geest ons drijft. ' ? f mi ac ev ne Kc he zij zi( • c ge na vl de w h( hi R « - 17 — Het Leger des Heils zou stellig nooit tot zoo'n grooten bloei opgeklommen zijn, indien het de vrouwen niet vergund had mede te prediken, te bidden en te zingen voor de verlossing van zondaren. In het mooie boek: „Het blijde offer" door M. L. Carpenter (verkrijgbaar bij Boekhandel Leger des Heils te Bandoeng) leest u de levens geschiedenis van een nobele vrouwelijke evangelist genaamd: Kate Lee, die wonderbaar door God werd gebruikt. In datzelfde boek wordt gewag gemaakt van een zekere mrs. Collingridge, die na de Leger moeder ('mrs. Booth) de eerste vrouwelijke of ficier van het Leger werd. Wij lezen: (bladz. 31 -34). Zij richtte een bond van dappere, vrouwelijke strijdsters op en onderrichtte ze; deze vrouwen werden met buitengewoon succes bij de zich uitbreidende Christelijke Zending gebruikt. Het viel William Booth moeilijk, om voldoende predikers te vinden voor de snel in aantal toe nemende posten in Londen en de provincies. God had op kennelijke wijzeden Vrouwenbond gezegend bij huisbezoek en als spreeksters, en William Booth zag de ontplooiing van vrouwelijke eigenschappen, die hem deed gelooven, dat de vrouw, indien haar hiertoe de gelegenheid zou worden gegeven, uitstekend als leidster, ja als Bevelvoerster dienst zou kunnen doen. Nood drong tot proefneming. De eerste vrouw, die hiervoor gekozen werd, was Annie Davis. Als een stil, eenvoudig dorpsmeisje was zij in de oude zaal, die door de Zending in Bethnal Green gebruikt werd, bekeerd geworden. Vanaf het eerste oogenblik bleek het, dat de kracht van God door haar werd geopenbaard. Annie Davis werd aan het hoofd van een kleinen Evangelisatiepost in Barking aangesteld. Toen haar diensttijd daar verstreken was, liet zij een bloeiend werk achter. Zij had met het bestuur behoorlijk samen gewerkt, het volk met zegen voortgeleid en zij liet geld in kas achter. Zoo was het bewijs geleverd, dat een vrouw even goed de positie van evangelist kon waar nemen als een man. Kate Watts (nu Mevrouw Kolonel Josiah Taylor) werd toen in bevel van het werk te Merthyr in Wales gezonden, waar zij door God voor de redding van honderden zielen werd gebruikt, en Mevrouw Reynolds „opende het vuur" in Oventry. De Stichter begon in te zien, dat hij de mo gelijkheden die in deze vrouwen gelegen waren, nauwelijks tellen kon. Waar zij zondaren beïn vloeden konden en tot Christus konden leiden, de menschen van haar korpsen wisten te onder- wijzen, waarom zouden ze dan niet aan het hoofd van een Divisie worden gesteld? Hij zag hiertoe geen enkele verhindering. Kapteine Reynolds werd tot den rang van Majoor be vorderd en in bevel van het Legerwerk in Ier land geplaatst; de gezegende uitkomsten be wezen, dat de beslissing een goede was ge weest Aldus werd op volkomen natuurlijke wijze, zonder vooruit, opgemaakt plan. de positie der vrouw in het Leger des Heils geregeld. Thans is er geen rang of positie in zijn gelederen, die niet door een vrouw zou kunnen worden ingenomen, zelfs die van Generaal. Zooals te begrijpen is, huwt een aantal vrouwe lijke Officieren mannelijke Officieren en beider werkzaamheden loopen dan niet meer parallel doch worden vereenigd volbracht. Daaruit vloeit voort, dat er meer mannen dan vrouwen zijn, die leidende posities innemen. Niettemin worden er vrouwen gevonden in de hoogste rangen, die leidende posities innemen bij eiken takvan den Legerstrijd. Op eenvrouwelijk Officier van het Leger rust niet minder verantwoordelijkheid dan op de mannelijke Officieren in gelijke positie; en men verwacht van haar, dat zij de zaken evengoed zal behandelen als haar manlijke collega onder dezelfde omstandigheden dit zou doen. En zij doet het." Tot zoover het boek. Generaal Booth was geen ego-centrisch man, Hij liet zijn oog weiden over de tallooze vrouwen, die hare gaven en talenten niet konden ontplooien in den dienst van God, wegens de conservatieve begrippen der mannen, en hij bood plaats in zijn Leger aan duizenden vrouwen, getrouwd of ongetrouwd, die een roeping van God hadden ontvangen. Mogen gehuwde vrouwen dan haar gezin verwaarloozen? Zeer zeker niet. Maar inplaats van haar tijd te verbeuzelen op thee-visites, of met winkelen —instede van uren zoek te brengen met 't op poetsen van meubels, waaraan haar hart als aan afgoden hangt, zou 't toch zeker verkieslijker zijn, iets voor Jezus te doen. In mijn ruim dertigjarige loopbaan als evan- geliste heb ik vaak jonge begaafde christen, vrouwen ontmoet, die een kwijnend geestelijk bestaan leidden, omdat iedere ontplooiing van haar krachten en gaven in bovenbedoelde richting belet werd door echtgenoot of familie leden. Indien de Kerk reeds vroeger haar poorten had opengezet voor vrouwelijke evangelisten en leidsters van geestelijke kringen, zou het feminisme, het dweepen met vrouwen-kiesrecht enz. in zijn opkomst gefnuikt zijn geworden. Psalm 68:12 geeft een wonderschoon getui genis : De Heere deed de overwinningsroep schallen — De Boodsckapsters der overwinning („Siegesbotinnen") vormden een groote schare. Vert. Dr. H. Menge. Halleluja! M. A. 18 — k»^30)OK»3*c3ic*:ac3tc»;«::*:"sK3K:*:»3*e3K3KX«i * Het Overwinningsleven. $ Hoofdstuk III. Jt ••:^:x^:*:«:5K»::*::^::*:«:*::^::sK::^::5K:»^::^:».>(n:«© Gods liefde vergaat nimmermeer. Wat is het Overwinningsleven? Het is het leven van heiligheid, of van „vol maaktheid", waarvan Paulus zoo dikwijls spreekt in zijn brieven. Het eerste, wat wij te doen hebben, is nauw keurig te onderzoeken, wat ons in het Nieuwe Testament bevolen en beloofd wordt. Over be paalde dingen is reeds gesproken — H e i 1 i g- hei d en Volmaaktheid. Wat is de juiste beteekenis van deze woorden? En is „Heilig heid" hetzelfde als „Volmaaktheid?" Het is een zeer eigenaardig feit, dat werkelijk toegewijde — maar overwonne n Christenen gaarne „heiligmaking" tot hun doel stellen, maar terugschrikken voor „volmaaktheid." „Volmaaktheid" bestaat niet, zeggen de meeste. Wij antwoorden hierop dat onze Heiland ons toch volmaaktheid bevolen heeft. „Volmaaktheid" - Hier en nu. „Volmaaktheid", zoo sprak eens een Profes sor in de Theologie, is een ideaal, dat wij door alle eeuwigheid heen trachten nader te komen, zonder het ooit te bereiken. „En toch eischt Christus de een of andere soort „volmaakt heid", hier en nu. Als wij't werkelijk oprecht meenen, zullen wij trachten uit te vinden, wat de Heiland meent met: „Weest dan gijlieden volmaakt." „Dat is een bevel, dat ons verbijstert en waar wij geen raad mee weten, hoe het ten uitvoer te brengen." Zoo sprak eens een predikant bij het verklaren van deze tekst. „Maar als de Heere er bijvoegt: „gelijk uw Vader, die in de Hemelen is, volmaakt is," dan duizelt het ons en in wanhoop trachten wij zelfs niet, het te gehoorzamen." Toch zijn deze woorden, die er bijgevoegd zijn, juist de sleutel om de moeilijkheid op te lossen! Want nu moeten wij wel alle verkeerde gedachten over „volmaaktheid" ter zijde stellen. Waarin is onze Hemelsche Vader „volmaakt?" In alles. Maar Hij is O o d en wij zijn menschen. Jezus beveelt ons niet „volmaakt" te zijn zoo- als God. De Vader is „volmaakt" in volstrekte Zondeloosheid , In Majesteit, in Heerlijk heid, in Macht, in Wijsheid. Zulk een volmaakt heid kan niet door eenig sterveling bereikt worden. Waarin moeten wij dan „volmaakt" zijn ? „Weest dan gijlieden volmaakt". Dat woordje „dan" heeft klaarblijkelijk betrekking op het geen vooraf gaat. Wat is dat? Eenvoudig een bevel, om vol liefde te zijn. Menschen, die zon der God leven, hebben hun vriende n lief— Jezus' volgelingen moeten ook hun vijanden liefhebben. Het bevel onzes Heeren is dus: „Volmaakte 1 i e f d e". Deze gedachte kwam tot mij met een over weldigende kracht. Het Overwinningsleven is dus een leven van volmaakte liefde. Het nieuwe gebod onzes Heeren. Tegen het einde van Zijn leven sprak de Heere: „Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkander liefhebt; gelijk Ik u liefgehad heb, dat ook gij elkander lief hebt." Joh. 13:34. Zooals Jezu s liefhad — dat is de standaard. Dus — volmaakt e liefde. Dat is het, wat on s geboden wordt. En Paulus herinnert ons, dat alleen „liefde" ons instaat stelt, God te ge hoorzamen. „Liefde is de vervulling der wet." Romeinen 13: 10. „Kan een onvolmaakte man of vrouw „vol maakte" liefde hebben ? Zoo luidde het begin eener toespraak over dit onderwerp. Maar dit is niet de rechte wijze om deze zaak te behandelen Het is de gezegende Meester, die gebiedt. Het past ons niet, ook maar éénigs- zins te twijfelen aan de mogelijkheid één Zijner bevelen ten uitvoer te brengen. En toch voelen wij ons niet geneigd met die zoekende ziel uit het verleden uitte roepen: „Hoe kun ne n deze dingen geschieden ?" Bestaat er wer kelijk „volmaakte liefde?" Ja, zeker, bestaat zij! De liefde des Vaders is volmaakt. De liefde, waarmee Christus ons heeft liefgehad, is volmaakt. Menschelijke liefde is onvolmaakt en zal altijd onvolmaakt blijven. Maar — spreekt de Bijbel ons niet over: „De liefde Gods, uitgestort in onze harten." Romeinen 5:5 ! Kunt gij het begrijpen, dat juist dit de reden was, waarom Jezus ons den Vader open baarde ? Toch is dit zoo. Hij heeft het ons Zelf gezegd. Hoor Zijn eigen woorden: „Ik heb hun Uw naam bekend gemaakt"—daar behooren gij en ik ook bij — „en zal hem bekend maken, opdat de liefde, waarmee Gij mij liefgehad hebt, in he n zij, en Ik in hen." Joh. 17:26. Het geheim — „Volmaakte liefde." Dit is dus het geheim. Volmaakte liefde is mogelijk, maaralleen dan, als Jezus zelf — God zelf, Die liefde is, — komt wonen in ons hart. Johannes, de Apostel der liefde, heeft ons dit reeds langgeleden gezegd. „Indien wij elkander liefhebben , zoo blijft God in ons, en Zijne liefde is ons volmaakt." 1 Johannes 4: 12, „En wij hebben gekend en geloofd, de liefde, die God tot ons heeft. God is liefde, en die in de liefde blijft, blijft in God, en God in hem. Hierin is de liefde bij ons volmaakt." 1 Johannes 4:16, 17. Het is daarom heel dui delijk, dat als wij „volmaakte liefde" verlangen te bezitten, wij haar kunne n krijgen, als Je zus Christus—Die liefde is—ons geheele wezen vervult. Dan, ja, maar dan alléén, zullen wij iets verstaan van die grootsche vergelijking van Johannes: „dat, gelijk Hij is, wij ook zijn in deze wereld." 1 Johannes 4: 17. Geen wonder, dat Paulus juichend — mis schien ook uitdagend — uitriep : „Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus ?" Romeinen 8:35. Geen wonder, dat hij in zegevierend geloof uitroept, als hij voor de Efeziërs bidt: „Opdat Christus door het geloof in uwe harten wone, en gij in de liefde geworteld en gegrond zijt; opdat gij ten volle kondt begrijpen metal de heiligen, welke de breedte en lengte, en diepte, en hoogte zij, en bekennen de liefde va n C h r i s t u s, die de kennis te boven gaat, opdat gij vervuld wordt tot al de volheid Gods." Efeze 3:17-19. Voordat wij verder gaan, en niet twijfelmoe- dig, maar in een geest van blijde verwachting uitroepen: „Hoe kunnen deze dingen geschie den!" willen wij eerst de vragen beantwoorden, die bij sommigen oprijzen-. „Is liefde alleen werkelijk genoeg?" „Verbant „liefde" werkelijk alle zonde uit mijn leven?" „Beteekent vol maakte liefde, heiligheid?" Om dergelijke vragen te beantwoorden, heb ben wij slechts dat wondervolle 13e hoofdstuk van 1 Corinthe op te slaan, om daarin te zien wat Goddelijke liefde in ons kan werken. „De liefde is lankmoedig" — zij verdrijft alle ongeduld. „De liefde is goedertieren" — zij laat geen plaats voor onvriendelijkheid. „De liefde is niet afgunstig" — alle jaloersch- heid wordt uitgebannen. „De liefde handelt niet lichtvaardiglijk" (Vert. Veldhuizen: De liefde doet niet groot; L. V. De liefde praalt niet)— pocherij en zelfverheer lijking zijn haar vreemd. 19 — „De liefde is niet opgeblazen" — er is geen plaats meer voor hoogmoed in het hart. „Zij handelt nietongeschiktelijk"—alle dwaas heid verdwijnt. „Zij zoekt zichzelve niet — het „eigen ik" is dood — liefde kent geen zelfzucht. „Zij wordt niet verbitterd" — toorn en gram schap worden niet gevonden ! „Zij denkt geen kwaad" —zij broedt niet over zoogenaamd „ongelijk" ons aangedaan. Boos aardigheid en liefdeloosheid vinden geen plaats in het hart. „Zij verdraagt alle dingen" — geen klachten worden meer gehoord. „Zij gelooft alle dingen" — wantrouwen zal de gemeenschap niet meer verbreken. „Zij hoopt alle dingen"—wanhoop, angst en moedeloosheid verdwijnen. „De liefde vergaat nimmermee r." Is het wonder, dat Paulus er bij voegt: „Wan neer het Volmaakt e zal gekomen zijn. . . ." Wat is het „Volmaakte ?"—Wel, de liefde Gods —uitgestort in onze harten. Als „volmaakte liefde" dit heirleger van zon den uitdrijft, en ons geheele wezen vervult wèl mogen wij dan in vervoering en met een hart vol dank uitroepen: „Het leven is mij Christus" — en Christus is liefde. Indien wij het nog niet gedaan hebben, laten wij het ons dan nu toch tot taak stellen uit te vinden: „Hoe wij in het bezit komen van zulk een liefde." En hoe wij die Volmaakte Liefde kunnen krijgen — en behouden. Wordt vervolgd. E De Openbaring van Johannes, g H Vervolg. ^ HOOFDSTUK 11; 15 - 19. Eindelijk weerklinkt dan de zoolang verwachte zevende bazuin, de allerlaatste. En de zevende engel heeft gebazuind, en er geschieden groote stemmen in den hemel, zeggende: De koninkrijken der we reld zijn geworden onzes Heeren en van Zijnen Christus, en Hij zal als Koning heerschen in alle eeuwigheid, (vs. 15) Alle ongoddelijke machten moeten wijken. God heeft onbestreden de teugels van het ge heel. De gansche hemel is vervuld met vreugde en lofgezang, ziende op het groote feit, dat staat te gebeuren. Want nèg zijn de oordeelen niet opgeheven, maar de hemelsche heirscharen zingen reeds hun overwinningslied, alsof alles reeds voltooid ware. Deze laatste bazuin n. 1. luidt in, de volle heerschappij van Christus, ofschoon er nog heel wat op aarde moet geschieden eer de Heere onbetwistbaar Zijn Koningsschap kan uitoefenen. - 20 Wederom zijn het de 24 Ouderlingen, de vertegenwoordigers der opgenomen en voleinde gemeente, die wij hier, zooals bij ieder gewichtig tijdperk in de Openbaring weder ontmoeter. Zij zijn het dichtst nabij den troon, waar zij als Priester-koningen met Christus heerschen en regeeren zullen. In hoofdstuk 4 hoorden wij hen de heerlijk heid Gods, als Schepper prijzen (4:11), daarna de heerlijkheid des Lams als den Verlosser (5:9, 10) en nu zien wij hoe de Heere God van Zijn almacht en recht gebruik maakt, en als Koning en Heere optreedt. En de volkeren waren toornig geworden, en Uw toorn is gekomen, en de tijd der dooden, om geoordeeld te worden, en om het loon te geven Uwen dienstknechten, den Profeten, en den heiligen, en dengenen, die Uwen naam vreezen, den kleinen en den grooten; en om te verderven denge nen, die de aarde verdorven. En de tempel Gods in den hemel is ge opend geworden, en de arke Zijns verbonds is gezien in Zijnen tempel ; en er werden bliksemen, en donderslagen, en aardbeving en groote hagel (vs. 18 en 19). De volken zijn toornig geworden. Inderdaad, dat zien wij nu reeds geschieden. Maar daarop volgt de straf: „Gekomen is Uw toorn", en tenslotte het rechtvaardig oordeel over de zondaren en het loon voor Gods kinderen. En als een ontzaglijke bevestiging van deze woorden zag Johannes de tempel Gods geo pend en de Ark van 's Heeren Verbond in het centrum. M. a. w. Al deze dingen zullen en moeten geschieden, want Gods Woord is on veranderlijk : de staf over de boosdoeners, en het loon voor Gods dienstknechten en dienst maagden. Wij zien dus dat de 7e bazuin het einde der gerichten, en de triomf van Christus en de Zijnen inluidt. Het laatste wee geldt den machthebbers dezer wereld, die God vijandig zijn benevens hunne aanhangers. Zij zullen het verderf worden prijs gegeven, omdat zij zelven verderf over de wereld gebracht hebben. Al de vragen die thans oprijzen in de harten der geloovigen : Waarom grijpt Gij niet in, o Heere ? Hoelang zal 't nog duren eer Gij ons verlost van onze beulen en moordenaars ?, zullen dan beantwoord worden. Gods toorn zal hen treffen die de „heiligen der hooge plaatsen" vervolgd hebben en on schuldigen gemarteld en gedood. Met deze 7e bazuin begint een nieuwe reeks visioenen, waarin alles, wat ons tot nu toe slechts vaag voor de oogen gesteld werd, dui delijker zal gemaakt worden, in 't bijzonder de geschiedenis van het Beest, dat in hoofdstuk 11:7 slechts even genoemd werd. De Openbaring is het Boek der eindgeschie- denissen, van de opname der overwinnaars af tot aan de wederkomst des Heeren als Rechter en Koning —door de profeten gewoonlijk: „de dag des Heeren", of „de laatste tijden' genoemd. Het verloop van deze eindgeschiedenis wordt ons in de Openbaring van Johannes, in visioen en voorgesteld en wel op zoo'n wijze, dat eerst de eene en daarna de andere zijde belicht en tenslotte tot aan het eind doorgevoerd wordt: zooals wij 't tot heden zagen. Openb 11:19 is de inleiding tot de vol gende gezichten, die ons nader licht zullen geven betreffende de Goddelijke gerichten over de anti-christelijke wereld. Hoofdstu k 12. En er werd een groot teeken gezien in den hemel: namelijk eene vrouw, bekleed met de zon ; en de maan was onder hare voeten, en op haar hoofd eene kroon van twaalf sterren ; En zij was zwanger, en riep, barensnood hebbende, en zijnde in pijn om te baren, (vers 1 en 2). Een groot teeken wordt in den hemel gezien door Johannes. „Groot" heet dit visioen, om dat het hoogst gewichtige gebeurtenissen aan kondigt. Johannes ziet hoog boven zich een wónder- volle gestalte : een vrouw, bekleedt met al wat de hemel bezit aan schittering en pracht. Zij was bekleed met de zon ; de maan was onder hare voeten en op haar hoofd was een kroon van 12 sterren. Wie is die vrouw? Is zij Israël; is zij de Gemeente? Wij zien in haar de gansche Gemeente Gods, die in Israël haar wortel heeft. (Rom. 11:16-21) Het beeld der Gemeente als vrouw in ba rensnood, wordt in de Schrift meermalen ge bruikt. (Jes. 66:7-9; Joh.). Paulus zegt dat de gansche schepping zucht en in barensnood ligt en voegt erbij : „Niet alleen echter zij, maar ook wijzelf (de Gemeente) zuchten, verwachtende de verlossing van ons lichaam (Rom. 8:22, 23) Zoo wordt dus de gansche geschiedenis der Gemeente samengevat in hetgrootsche beeld eener vrouw, die in geboorte-weeën ligt. De Gemeente Gods (alle ware geloovigen uit de oude en nieuwe Bedeeling) heeft immer gehunkerd naar de verlossing, en 't ingaan tot de stad, die niet met handen gebouwd is. Reeds Abraham strekte zich daarna uit. (Hebr. 4:9, 10) De droom van Jozef (Gen, 37:9, 10) vertelt ons duidelijk en nuchter wie met „Zon, Maan en Sterren" bedoeld werden. De zon = Jakob. De maan = Rachel. De 12 sterren zijn de 12 stammen Israels, uit welke de Gemeente gesproten is. • 21 - Jakob erkent dat zelve, door tot zijn zoon Jozef te zeggen : Zullen wij dan ganschelijk komen, ik uwe moeder en uwe broeders om ons voor u ter aarde te buigen? (vers 10). Het wettische Israël betoont zich hier onder geschikt aan 't Evangelie dat uit Israïl voort komt. Jozef is een type van Christus. De wet buigt hier voor het Evangelie. Wij, christenen uit de heidenen, zijn als een wilde olijftak in den waren boom (Israël) ingeënt. Gelijk Paulus zegt (Rom. 11:18) „Oij draagt den wortel niet, maar de wortel u." Hieruit zien wij duidelijk, dat de Vrouw de gansche Qodsgemeente over alle eeuwen voor stelt—het oude Israël, de N.I". heidengemeente benevens de Joodsche Christenen dezer laatste dagen, het is alles één geheel, tezamen in ba rensnood zijnde, wachtende op het einde aller dingen. En er werd een ander teeken aan den hemel gezien ; zie, een groote draak, vuur rood ; hij had zeven koppen en tien hoor nen en op zijn koppen zeven diademen. En zijn staart sleepte een derde deel van de sterren des hemels mede en slingerde ze op de aarde, (vers 3 en 4). Onder het beeld van een grooten draak wordt ons hier de oude Satan en Aanklager der Gemeente getoond. Over de hoofden en hoornen zullen we later spreken, wij zien hier voornamelijk de groote macht van den duivel gemanifesteerd en zijn ontzettende haat tegen de Gemeente Gods. Wanneer wij lezen, dat hij het derde deel der engelenwereld in zijn val meesleept, kunnen wij verstaan, dat daar niet alleen een nieuwe aarde, doch ook een nieuwe hemel moet komen. (Openb. 19:1). „Zelfs de hemelen zijn niet zuiver in Zijne oogen," zegt de Schrift (Job. 15:15) De aether rondom ons, is vol van onreine geesten, geestelijke boosheden in de lucht, welke straks met Satan op aarde zullen gewor pen worden en een verschrikkelijke chaos te weeg brengen. Voorwaar, de tijden zijn ernstig en vol gevaar! Hoe zorgeloos gaat menig christen zijn weg, onverschillig voor de om ringende machten der duisternis, die hem, indien hij geen gebedsleven leidt, van alle zijden zul len aanvallen en overrompelen. En draak stond voorde vrouw, die baren zoude, om haar kind te verslinden, wanneer zij het baarde. En zij baarde een zoon, een mannelijk kind, dat met ijzeren staf al de volkeren zal regeeren; en haar kind werd ijlings weggevoerd tot God en Zijn troon, (vers 4 b. en 5). Hoe het mogelijk is, dat er Schriftverklaarders zijn (o. a. de Roomsch - Katholieke kerk) die beweren, dat hier de Christus — geboorte te Bethlehem bedoeld wordt, is mij steeds een raadsel geweest. De gansche Schrift wijst er op, dat de geboorte van den „mannelijken zoon" eerst in de laatste dagen zal plaats hebben en wel vlak vóór de groote verdrukking, welke 3 1/2 jaar zal duren. Satan weet, dat deze „zoon" hem de regee ring over de natiën uit de hand zal nemen en dat de dagen zijner heerschappij geteld zijn. Aan de geboorte gaan groote weeën vooraf. „Deze zijn",—zoo spreekt Jezus, „slechts een beginsel der smarten. De Gemeente zal in be nauwdheid der tijden sterker en sterker beginnen te roepen: „Kom. Heere Jezus!" Is de Maranatha-boodschap in deze dagen niet reeds diep in de harten van Gods kinderen doorgedrongen ? Schier in alle levende kerken hoort men het geroep: „Bereid u, want Jezus komt!" Vervolging, benauwdheid, tegenstand, mis schien wel martelaarschap zal voorafgaan aan de geboorte van den „mannelijken zoon". „In haar weeën en baringsnood zal zij het uitschreeuwen van pijn." (vers 2). De Gemeente Gods zal de eerste beginselen der smarten moeten meemaken maar — „nog is het einde niet." Na de geboorte zal de openbaring van den antichrist ten volle plaats hebben. De toorn Gods, in den vorm van vele plagen zal over de volkeren nederdalen, doch het kindeke zal veilig zijn voor den troon van God. Wie is deze mannelijke zoon ? Hij is de in Christus volmaakte gemeente, het Hoofd met Zijn leden in volkomen harmonie. (1 Kor. 12: 12). De H. Geest zal Zijn Goddelijk doel, n. 1. de Gemeente tot de hoogste trap der volmaking te brengen, toch nog bereiken, zij 't ook in nauweren kring. (E. Edel en Stockmayer). De overwinnaars uit de Gemeente Gods, n.l, zij, die in de kracht des Geestes met Christus gestorven zijn, die mét Hem wandelen gelijk Henoch, in gehoorzaamheid aan Zijn Woord, en zich van uur tot uur laten leiden door Zijn opvoedende hand, opdat zij Zijn beeld gelijk vormig mogen worden, deze vormen de man nelijke zoon. Hij wordt genoemd : een „mannelijke" zoon. een beeld van kracht en overwinning, dus een strijdbare held. een koningszoon. Zij zijn Gods heiligen, die de heiligmaking „zonder welke niemand den Heer zal zien" met hun gansche ziel en leven betracht hebben. Zij zijn 't, die gekomen zijn „tot de eenheid des geloofs en der kennis van den Zoon Gods, tot een volkomen man. tot de mate van de grootte der volheid van Christus. Efeze 4:11-13, en Gal. 4:19. Zij zullen opgenomen worden, den Heere tegemoet in de lucht, —de geboorte van een „volk" op één dag. (Jesaja 66:8) Zij hebben zich gereinigd, gelijk Hij rein is (1 Joh. 3:3) en — 22 - bij de laatste (zevende) bazuin gaan zij den Heere tegemoet in de lucht. Aan 't eind der toespraak tot de 7 Aziatische gemeenten, lezen wij geregeld een woord van bemoediging tot de overwinnaars. (Openb. 2.7; 2:11 ; 2: 17: 2:26; 3:5; 3: 12; 3:21). Door alle eeuwen heen zijn daar geloovige mannen en vrouwen geweest, die 't Lam ge volgd hebben waarheen het ging en onberispelijk in de kracht van Gods Geest wandelden. Zij zullen mèt ons opvaren, den Heer tegemoet in in de lucht, om voor eeuwig met Hem te zijn. Want zoo zeker als wij gelooven dat Jezus is gestorven en opgestaan, zoo zeker zal God ook degenen, die in gemeenschap met Jezus ontslapen zijn, met Hem wederbrengen. Want dit zeggen wij u met een woord des Heeren ; wij die in leven blijven tot de komst des Heeren, zullen niets vóór hebben op hen, die ontslapen zijn. Immers op een gegeven teeken, wanneer de stem van den Aartsengel en de bazuin Gods weerklinkt, zal Hij, de Heer zelf, van den hemel neder dalen, en de dooden in Christus zullen eerst opstaan. Vervolgens zullen wij, die in leven blijven, tegelijk met hen in wolken worden opgevoerd, den Heer tegemoet in de lucht. En zoo zullen wij altijd met den Heer zijn. Vertroost elkander dus met deze woorden. (1 Thess. 4:14-18). Dit nu zijn de „wijze maagden", de „manne lijke zoon", Gods wedergeboren en geheiligde kinderen uit alle natiën, tongen en kerken. Niet alleen de bekeerde heidenen, maar ook de geloovige Joden, die eeuwen tevoren reeds op Jezus zagen als hun Messias en komende Ver losser. Het zijn niet de 144.000 gezaligden, die op de berg Zions staan (Openb. 14: waarover later meer) doch het is de maagd zonder vlek of rimpel, de Bruid des Heeren, door Paulus (Efeze5 : 25 - 33) zoo wonderschoon beschreven. Zult gij daar bij zijn, lieve lezer en lezeres? Zijn uwe zonden reingewasschen in Jezus' Bloed en woont de Geest des Heeren in uw hart? Zult gij ingaan tot de bruiloft, of zal de Bruidegom eenmaal tot u zeggen: „Ga heen, Ik ken u niet"? Zijt gij een overwinnaar of een slaaf van de zonde ? Van de „mannelijke zoon" wordt gezegd: „Hij zal met een ijzeren staf al de volkeren re- geeren,'" (n.l. in het komende Duizendjarig rijk) en in Openb. 2:26 lezen wij: „Die overwint en die Mijne werken tot het einde toe bewaart, Ik zal hem macht geven over de heidenvolken en Hij zal ze regeeren meteen ijzeren staf; als aar den vaatwerk zullen zij verbrijzeld worden, gelijk ook Ik van Mijn Vader de macht ontvangen heb." Hieruit zien wij duidelijk en klaar, dat de „mannelijke zoon", de overwinnaarsschare uit de Gemeente Gods moet zijn. Wordt vervolgd. é* De Doop met den Heiligen Geest, gk • Door Donald Gee. 4fc Slot. 9 Maar het is niet onze bedoeling om deze kenteekenen, die slechts uiterlijk zijn, te veel naar voren te brengen ten koste van de reëele en voornaamste waarheid, dat God het centrum is van dit heilig gebeuren en alles van Hem uitgaat. Wat men bij den Geestesdoop heeft te verwachten is dit, dat God, de Heilige Geest, de derde persoon in de Drie-eenheid, op den geloovige neerdaalt en wel op zulk een over weldigende wijze, dat het den zondaar geestelijk en lichamelijk geheel overstelpt. Het is ook niet onze bedoeling hier een be schrijving te geven, die alle nadruk legt op de uiterlijke teekenen der Geestes-manifestatie en slechts luchtig over den Geest Zelve heenloopt; maar in deze huidige dagen hebben wij een strijd te strijden om de Werkelijkheid van den Geestesdoop, dus de Doop in Zijn ware ge daante, te stellen tegenover de krachtelooze, versleten, onbevredigende en onschriftuurlijke begrippen en denkbeelden, die de onopgesmukte leer, zooals in het N. T. beschreven op den achtergrond heeft gedrongen. Gedoopt worden met den Heiligen Geest is ervaren dat we aldus gedoopt worden, en op het oogenblik, dat we het ervaren, aanschouwen de genen, die met ons zijn dit feit eveneens De Doop met den Heiligen Geest, die Jezus geeft, is even reëel als de waterdoop door Johannes den Dooper ingesteld ter bekeering van zonden. Op schriftuurlijke wijze ontvangen, toonen de beide doopen een wonderbaarlijke overeenkomst. Bij den waterdoop wordt de zondaar in het water ondergedompeld; bij den Geestesdoop, daalt de Sterke Zoon van God op den geloo vige neer en dompelt hem onder in de hoogste volheid der Goddelijke Liefde zoodat er vanaf dat oogenblik een geheel nieuwe kracht in hem wordt gelegd, die hem zal maken tot een Getuige van zijn Heer. De studie over de beteekenis van enkele woorden! Wij willen verder eens de beteekenis van eenige andere uitdrukkingen in het N. T. nagaan, die met betrekking tot den Geestesdoop worden gebezigd. „Die over u zal komen " (Hand. 1 :8.) „Ik zal uitstorten van Mijnen Geest." (Hand. 2: 17). „Hij was nog op niemand van hen gevallen." (Hand 8:16) „Viel de Heilige Geest op allen." (Hand. 10:44) „Kwam de Heilige Geest op hen." (Hand. 19:6). Bij elke uitdrukking merkt men telkens op, dat hier sprake is van iets, dat van buiten af op den mensch aankomt en wel van boven. s — 23 - Het is niet iets, dat vanuit ons binnenste op stijgt naar boven, maar het is het opkomen van een machtige kracht, die van buiten af op ons neerdaalt, men zou het kunnen vergelijken met een zware regenbui, die neerruischt op het te veld staande koren. En hoewel deze vergelijking misschien niet precies nog weergeeft, wat we eigenlijk zouden willen uitdrukken, zoo brengt het ons na een oogenblik nadenken, toch tot het inzicht, dat het hier ook gaat om het overstroomd, onder gedompeld worden. Hoewel nu de Heilige Oeest bij dezen wonderbaarlijken doop van buiten af op den geloovige neerdaalt, is het eindresultaat, dat Hij woning maakt in Zijn tempel, ons lichaam, en hierdoor heeft de „vervulling" plaats. (Hand. 2:4 ; Hand. 9 : 17; het voortdurend, blij vend resultaat wordt aldus uitgedrukt: den Heiligen Geest „ontvangen " Hand. 2:38. Hand. 8:15. Hand. 10:47. Hand. 19:2). Wanneer men nu al deze uitdrukkingen naast elkaar plaatst en met elkander vergelijkt en men eveneens de beteekenis van het woord „doop" aandachtig beschouwd, dan komt men ten slotte tot het eenvoudige, maar tegelijk ook zoo machtig begrip, van wat een Geestesdoop, zooals beschreven in het N. T. inhoudt. Alle ervoor gebezigde beschrijving en geven ons den indruk van iets overweldigends, iets werkelijks, maar ook van iets zeer bepaalds. Geheel anders wordt ons de wedergeboorte beschreven, (Joh. 3:8) dat geheimzinnig, inner lijk gebeuren, doch dat in stilte zonder open baarheid geschiedt. Doch indien menschelijke woorden iets vermogen uit te drukken, dan is het de beschrijving van den van buiten af ko menden, neerdalenden Geest; God nederdalen- de in Zijn tempel, ons lichaam, zooals Hij van ouds in het Heil'gste der heiligen nederdaalde. Een beslissende ervaring. Tot zoover hebben wij ons slechts aan de 4 Evangelieën en de Handelingen der Apostelen gehouden Wat zeggen de overige hoofdstukken nu hier over? Daar men in de verschillende Brieven over het algemeen aanneemt, dat de geloovigen reeds met den Geest zijn gedoopt, wordt er weinig over de uiterlijke manifestatie van den Geestesdoop gerept, wat sommigen de meenig doet uiten, dat men hetgeen er in de Handelingen over wordt geschreven, als geen doorslaand be wijs behoeft aan te nemen. Maar als men hierover dieper nadenkt, komt men tot het inzicht, dat zóó te redeneeren niet juist is. Over niets wordt zóó weinig verklaring ge geven, als over dingen, die men als gewoon en algemeen beschouwd, en dit laatste deden de apostelen, wat betreft het vervuld worden met den Geest; maar terwijl zij de inwoning des Geestes in de geloovigen erkenden, hebben zij het in hun brieven nooit tegengesproken, dat het moment der vervulling een zeer machtige en groote gebeurtenis is. Ja, zelfs versterken zij deze bewering, In Gal. 3:2 herinnert Paulus hen aan het ontvangen van den Heiligen Geest, als aan een beslissende en waardevolle ervaring, die zij zich gemakkelijk konden herinneren In Efeze 1:13 gebruikt hij zeer duidelijke taal: „nadat gij ge loofd hebt, zijt verzegeld geworden met den Geest der belofte." Lees ook Hand, 19:1 -6, „En als Paulus hun de handen opgelegd had, kwam de Heilige Geest op hen; en zij spraken met vreemde talen en profeteerden." Zeer vele Bijbelgedeelten, handelend over den Heiligen Geest, die voor de geloovigen van dezen tijd vaag en zonder beteekenis voor hen zijn, waren juist van zoo groote waarde, voor de eerste lezers der Schriften, omdat de Heilige Geest voor hen een groote werkelijkheid was, toen Hij op hen werd uitgestort, en die ook bij voortduring bleef door Zijn aanhoudende mani festaties. Aan de verschillende gaven des Geestes moeten wij ieder een speciale waarde en plaats toeken nen, maar wat het eerste getuigenis is van den Geestesdoop is het spreken met andere tongen, (Hand. 2:4; Hand. 10:46; Had. 19:6), Deze bijzondere manifestatie is ons door God als een eenvoudig, algemeen en beslissend bewijs gegeven, dat de Heilige Geest op ons is ge vallen (Hand. 11:15- 17). Deze manifestatie bekleedt ook heden ten dage de persoonlijke Pinksterervaring met het kleed van Schriftuurlijkheid en realiteit, zooals niets anders ter wereld dat kan doen. Het getuigenis van zoo talrijke kinderen Gods hieraangaande, heeft het noodzakelijk gemaakt, dat men dit feit als waarheid moest erkennen, niettegenstaande de bittere en heftige oppositie aan den anderen kant, waar men smalend als over een „Tongen-beweging" spreekt. (God vergeve hen—zooals ook wij dat willen doen —die zich laten meesleepen door zulk een oneerbiedige vergissing.) Vertaald uit „The Evidence" door E. F. v. O, I Met dank aan den Heer berichten wij ij de voorspoedige geboorte van ons zoon- I H tje, genaamd : s) Ï JOZUA, DAVID, ADRIANUS. I op 5 November j. I. * Ï Probolinggo. J. Pello en jr echtgenoote. fl ^t—TjQg)}—g—t(ag)) „ twi m nag}—g—tQ6'^-a—tr — 24 — Broeders en Zusters, 't Is mij een behoefte te getuigen, hoe blij ik mij voel, dat ik nu een Pinksterkind ben. Als ik nu in mijn Bijbel; „Gouden Schooven," en „Het volle Licht" lees, dan is 't of 't binnen in mij juicht en zingt, — O en als ik dan bedenk, dat ik jarenlang iedere Zondag naar de Kerk ging en dag in dag uit catechisatie-lessen te leeren kreeg maar hoe bitter weinig wist ik van Gods liefde,— Ik had goede cijfers en ging door voor een braaf kind en hoe trots was ik daar niet op. Als je alleen maar door die goede cijfers een goed mensch werd, hoe gemakkelijk was 't dan een christen te zijn. Hoe armzalig is dat geloof en hoe heb ik er ooit genoegen mee kunnen nemen? — O, was ik toch maar eerder met de Pinksterzending in aanraking gekomen. Nu pas begrijp ik die blij moedigheid van mijn zuster Lottie — Er heeft een heele ommekeer plaats in je leven en zelfs is dat in 't gezinsleven merkbaar. Ik was koppig, eigenzinnig en haatdragend, maar nu is alles volkomen rustig in mij. Mijn overleden zusje Lottie zeide indertijd tot mij: „Er is Eén, die je helpen kan," en we hebben veel samen over den godsdienst gepraat. Toch was ik huiverig van Pinksteren en wilde er niets van weten.— Wat een spijt heb ik daarvan en deze gedachte heeft me over veel leelijks ge holpen; het heeft me geleerd een wacht voor de mond te plaatsen en 't heeft me ook geleerd veel te verdragen. Hoe hebben we Lottie niet gegriefd vroeger en ze lachte er slechts om — In 't begin heeft mijn man er vreeselijk mee gespot en nu leest hij in „Gouden Schooven" en vraagt belangstellend wat er in de prediking behandeld is. Dit stemt me zoo dankbaar en zie ik hieruit Gods genade. Hoe vaak heb ik niet gebeden, zonder op verhooring te durven hopen. Ik voel me zoo zondig en nietig en toch heeft God mijn gebe den verhoord. Hoe lief moet Hij me niet hebben en ik wil ook waardig zijn voor die Liefde. En ik bid. dat ik toch vol mag houden tot het eind. Willen de Brs. en Zrst mij daarbij helpen en me gedenken in uw aller gebeden? Soerabaia. Uw jonge zuster in Chr. S. Wouters-Stok. <P5T C H 0 M A, NIROM-UITZENDIN G op 25 November a. s. — n.m. 7.40 - 8u. f door Zr. M. A. Alt. ? Onderwerp: „Het „waarom" van ons leven. Tot ons leedwezen moeten wij verzoeken, de geldzendingen voor Zr. Schorten v o o r 1 o o- pi g te staken, aangezien wij van Li-Kiang niets meer vernemen. Wij vreezen, dat de laat ste door ons gezonden postwissel zijn doel niet bereikt heeft. Zooals men uit de Courantenberichten kan weten, wordt Yunnan door een invasie van Japansche zijde bedreigd, en Li-Kiang ressor teert onder de Yunnan-Provincie. Zoodra wij van daar bericht hebben ont vangen van de goede ontvangst onzer geldzen dingen, zullen wij in „Gouden Schooven" daarvan kennis geven. Laat ons intusschen onze Zuster en haar helpers in 't gebed blijven ge denken. De tijden zijn boos. Uwe Zr. in Christus M. A. Alt. Abonneert u voor 1942 op „GOUDE N SCHOOVEN" Algemeen bekend en geliefd Pinkster- - € Evangelisatie blad ; wordt in alle kringen W gelezen. Gaat reeds zijn 15en jaargang in. Men kan betalen : f 6.— voor een geheel jaar. 4 f 3.— „ „ halfjaar. | f 1.50 „ „ kwartaal. m Administratie, L „Gouden Schooven" - LAWANG. \ WANDKALENDER 1942, Uitgave van „De Pinksterzending." Q a Vanaf 15 November wordt once mooie s © maandkalender van 1942 verkrijgbaar <| (9 gesteld bij al onze Evangelisten (adressen |) zie omslag van „Gouden Schooven") (§ d f 0.70. (o Voor iederen dag van de maand een tekst. |j Administratie (S „Pinksterzending" I LAWANG. * ^c^c^<^(3©(gg)<3g)<gg)(ge)W(3S>cas><3©cac)(aG)(ag><3g><3g>i «cte«tï«cttt« t *««««« tttce c te cecettccccrceccccctcectcccceecccccceccee V f* V * i Een mooi kerstgeschenk is = = =E 8 i 1 I =t*= l „„ BHIET W®L,L,[E ILBCIHIT 08 \ ï het keurige dagtekstboekje voor het geheele jaar, ; • Kan doorloopend, jaar op jaar gebruikt worden, \ X en was reeds velen tot zegen. Z i Talrijke brieven getuigen daarvan. ; ï Prijs f 1,75 franco. 5 t Wees een zegen voor uw naaste! % v Administratie % Z Pinksterzending - LAWANG. % V » fc" ** *ima>*>>****>aamèïi*>iii,>>»mïimmamam *>>**>>**>**>*>>
Abstract (if available)
Linked assets
Hollenweger Center, Amsterdam, Netherlands
Conceptually similar
PDF
Golden sheaves, vol. 14 [sic, i.e. 17], no. 06 (1941 March 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 12 [sic, i.e. 15], no. 22 (1939 November 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 13 [sic, i.e. 16], no. 22 (1940 November 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 22 [sic, i.e. 25], no. 11 (1953 November)
PDF
Golden sheaves, vol. 14 [sic, i.e. 17], no. 12 (1941 June 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 14 [sic, i.e. 17], no. 19 (1941 October 1)
PDF
Golden sheaves, vol. 14 [sic, i.e. 17], no. 11 (1941 June 1)
PDF
Golden sheaves, vol. 32 [sic, i.e. 33], no. 11 (1961 November 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 19 [sic, i.e. 22], no. 11 (1950 November)
PDF
Golden sheaves, vol. 17 [sic, i.e. 20], no. 11 (1948 November)
PDF
Golden sheaves, vol. 09 [sic, i.e. 12], no. 22 (1936 November 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 10 [sic, i.e. 13], no. 22 (1937 November 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 16 [sic, i.e. 19], no. 11 (1947 November)
PDF
Golden sheaves, vol. 24 [sic, i.e. 27], no. 11 (1955 November)
PDF
Golden sheaves, vol. 23 [sic, i.e. 26], no. 11 (1954 November)
PDF
Golden sheaves, vol. 33 [sic, i.e. 34], no. 11 (1962 November)
PDF
Golden sheaves, vol. 30 [sic, i.e. 32], no. 03 [sic, i.e. 4] (1960 March [sic, i.e. April] 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 20 [sic, i.e. 32], no. 11 (1960 November 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 12 [sic, i.e. 15], no. 21 (1939 November 1)
PDF
Golden sheaves, vol. 14 [sic, i.e. 17], no. 07 (1941 April 1)
Description
[description english/roman)] Missionary work of the Pentecostal movement in Indonesia
Asset Metadata
Core Title
Golden sheaves, vol. 14 [sic, i.e. 17], no. 22 (1941 November 15)
Alternative Title
Gouden schoven (
orig. non-english/non-roman lang./script
), Gouden schooven, 1941, nr. 22 (
orig. non-english/non-roman lang./script
)
Publisher
[S.l.]
(orig lang/script),
[S.l.]
(english/roman),
Pentecostal movement in Indonesia
(original),
Pinkstergemeente in Nederlandsch-Indië
(original),
University of Southern California. Libraries
(digital)
Tag
OAI-PMH Harvest
Place Name
Indonesia
(states)
Format
periodicals
(format)
Language
Dutch
Permanent Link (DOI)
https://doi.org/10.25549/pcra-c14-214053
Unique identifier
UC11127050
Identifier
Gouden-schooven-1941-22.pdf (filename),CT.05443.- (identifying number),pcra-c14-214053 (legacy record id)
Legacy Identifier
Gouden-schooven-1941-22.pdf
Dmrecord
214053
Format
periodicals (format)
Rights
VU University Library is owner of the Hollenweger collection and has the Azusa collection on loan from Azusa Hogeschool Zwolle
Source
Hollenweger Center, Amsterdam, Netherlands
(subcollection),
Pentecostal and Charismatic Research Archive
(collection)
Access Conditions
Creative Commons: Attribution-NonCommercial-NoDerivates CC BY-NC-ND
Repository Name
VU University Library, The Netherlands
Repository Location
VU University Library, De Boelelaan 1105, 1081 HV Amsterdam, The Netherlands
Repository Email
secretariaat.ub@vu.nl
Tags
Folder test
Inherited Values
Title
Hollenweger Center, Amsterdam, Netherlands