Close
Home
Collections
Login
USC Login
Register
0
Selected
Invert selection
Deselect all
Deselect all
Click here to refresh results
Click here to refresh results
USC
/
Digital Library
/
Pentecostal and Charismatic Research Archive
/
Hollenweger Center, Amsterdam, Netherlands
/
Golden sheaves, vol. 13 [sic, i.e. 16], no. 12 (1940 June 15)
(USC DC Other)
Golden sheaves, vol. 13 [sic, i.e. 16], no. 12 (1940 June 15)
PDF
Download
Share
Open document
Flip pages
Contact Us
Contact Us
Copy asset link
Request this asset
Transcript (if available)
Content
13e JAARGANG 15 JUN I 1940 No. 12 WAT WIJ GELOOVEN EN LEEREN. 1. Wij gelooven in den Bijbel, als het geïnspireerde Woord van God, dus een Boek van onfeilbare openbaring. (2 Tim. 3:14-17; 2 Petr. 1 : 19 - 21 ; Lukas 24 : 25 - 27 ; Lukas 24 : 44, 45). 2. Wij gelooven in een Eénigen God, Schepper, Onderhouder en Rechter aller menschen, Welke Zich openbaart in drie Personen : Vader, Zoon en Heiligen Geest. (Rom. 1 : 19 - 20 ; Jesaja 45 : 5 - 6 ; Matth. 28 : 19 ; Joh. 15 : 26). 3. Wij gelooven in de zondeval van 't eerste menschenpaar en de erfelijke verdorvenheid van 't gansche menschdom. (Genesis 3:1-7; Rom. 5:12; 3 : 23, Genesis 8:21). 4. Wij gelooven in de menschwording van Christus, den Zone Gods, in Zijne, aan 't kruis volbrachte verzoening en verlossing voor alle menschen die in Hem gelooven, en in Zijne lichamelijke opstanding. (Galaten 4:4; 1 Korinthe 15:3-4; 1 Joh. 2:2; Handel. 10:40-41). 5. Wij gelooven dat alle menschen kunnen zalig worden, doch alleen door 't geloof in Jezus Christus, zonder toevoeging van eigene werken. (1 Tim. 2:5-6 ; Hand. 4:12; Galaten 2:16; Joh. 3:16). 6. Wij gelooven in de bekeering en wedergeboorte des harten door den Heili gen Geest, zoomede in heiligmaking tot de volmaaktheid in Christus, door de gehoorzaamheid des geloofs. (Hand. 17 : 30 ; 26 : 20 ; Joh. 3:3-8 ; Matth. 5 : 48 ; 1 Petr. 1:15-16; Hebr- 12:14; 1 Thess. 5:23; Hebr. 10:14). 7. Wij gelooven in de noodzakelijkheid der bediening van den waterdoop uitsluitend aan geloovigen en van het Heilige Avondmaal ter gedachtenis aan Jezus' Kruisdood, Opstanding en Wederkomst. (Matth. 28 :19 ; Hand. 2 : 38 ; 8 : 36 - 38 ; 1 Kor. 11 : 23 - 29). 8. Wij gelooven in den Doop met den Heiligen Geest, met de, volgens de Schrift „navolgende" teekenen. (Luk. 3: 16; Hand. 1 : 4 - 5 ; 2 : 4 ; 10:44-46; 11 :15 - 16; 19:6). 9. Wij gelooven in de Goddelijke genezing van lichamelijke krankheden, op grond van 't volbrachte verlossingswerk op Golgotha. (Jesaja 53:4; Matth. 8:16, 17; Jak. 5:14, 15). 10. Wij gelooven in de gaven des Heiligen Geestes en de Bijbelsche ambten, tot opbouwing van het lichaam van Christus. (Epheze 4:7-16; 1 Korinthe 12:1-31). 11. Wij gelooven in de spoedige wederkomst van onzen Heiland en de opname der geloovigen, vóór den aanvang van het Duizendjarig Rijk op aarde. (Handel. 1:11; 1 Kor. 15:22-24; 1 Thess. 4 : 13 - 18 ; 1 Kor. 15:51-57; Openb. 20 : 1 - 6). 12. Wij gelooven in het laatste oordeel. In de eeuwige gelukzaligheid voor alle kinderen Gods en de eeuwige straf voor alle onboetvaardigen. (Openb. 20:11 - 15; Rom. 2:2-16; Matth. 12:36; Joh. 5:24-29; 3:36; Matth. 25 : 31 - 46 ; 2 Thess. 1:7- 10). EJ JS 13 £ a a IE3ÜI as 1EZS In het uur van smarte. v i = c. Th e Greatest Hymns No. 231. 3 1 5 1 In In In 7 • 3 • 5 • 7 • 3 1 5 1 het het het 5» 3» 7» 7« 4 1 6 J uur uur uur 4 3 7 7 3 1 5 1 van van van 7 a 7 7 6 • 5« a • 3» 4 • 5« 1 • !• 1 3 3 1 5 5 i 1 smar-te Bidt mijn smar-te Droogt Hij smar-te Spreekt Zij 6 4 2 2 7 7 7 7 5 • • • 3«4 - 7 • • • 3» 5» 5 7 5 5 Heer ie - 2 7 5 5 VOOI d're i stem tot 5 4 7 5 7 4 • 2 5 3» »0 1 • •() 5» »0 1 • »0 3 1 5 I mij, Troost traan, Kan 'k mij: „Vrees 6 5 4 4 i 7 5 5 i 3 5 1 3 1 5 1 mijn den niet, 3 i 5 1 4 3 1 1 6 5 1 1 droe- vig weg niet Ik ben 5 - 3» i» ! • 5 4 7 5 7 4 2 5 har - te, Staat Hij aan mijn zij. Als de storm ron-dom mij woedt, Is't Zijn vin-den, Hij wil met mij gaan. Voel 'k mij hulp'Ioos, zwak en klein, Je - zus met u, 'k Sta u steeds ter - zij. 'k Draag het zwaar-ste eind van 't kruis, Op uw 6 4 i 5 5 4 7 5 1 3 5 4 6 2 4 1 5« 3» 3» ! • 5 6 i 1 3 5 i ï 2 5 7 2 1 5 tó 3 1 • 6- 4 • 4 • 6 • •[• 4 • 4 * 5 3 1 5 5 2 7 5 5 3 i 5 5 4 2 5 5 « »0 3 » «0 4 • «0 4 • «0 trouw, die mij be-hoedt. Je - zus is Mijn Hei-per, Schenkt mij kracht en moed. wil mijn leids-man zijn. Hij draagt al mijn " las-ten, Troost me w in zorg en pijn. weg naar 't Va-der-huis, 'k Blijf u trouw ge - lei - den, Tot uw eeu-wig thuis. M. A. ••••:: ••• • : ••••.: E: : •• • • •B •• • •• • •• • •• • •• • •• • •• • •• • •• • «â€¢â€¢ [bÊ £ E11.B..1EJJ - 1, A — IL-JJm EES *E3*s=s=fE3: HE T PROFETISCHE WOORD, DAT ZEER VAST IS. TIJDSPREDIK1NG . Als nu deze dingen beginnen te geschieden, zoo ziet omhoog, en heft uwe hoofden op omdat uwe verlossing nabij is. Luk. 21 : 28. Wij leven in zeer ernstige tijden — de eene verschrikking volgt op de andere. Aardbeving, oorlog, hongersnood en de straks volgende pestilentiën, welke een gewoon resultaat van den oorlog zijn, toonen maar al te duidelijk dat het einde dezer „bedeeling der heidenen" nabij is. Onze God heeft het menschdom verdeeld in drie groepen: n. 1. de Gemeente, Israël en de Heidenen (de volkeren). 1 Kor. 10:32. De bedeeling der Gemeente uit de heidenen welke zich uitstrekt over de laatste 2000 jaren, loopt ten einde. En volgens den Bijbel, die op merkwaardige wijze ons ten richtsnoer is, zullen zich in deze laatste tijden ontzettende tooneelen in de wereld afspelen. Het was in het jaar 1927 dat iemand in een Goddelijk gezicht, een Bijbel voor zich zag, die geopend lag bij het „Boek Daniël" en voortbladerde tot de „Openbaring van Johan nes" — waarbij de profetie werd gegeven: „Onderzoekt de Schriften, want de toekomst des Heeren is nabij." Uit deze beide Bijbelboeken vooral kan men concludeeren wat ons in de toekomst te wachten staat. De Apostel Petrus (2 Petrus 1 : IQ - 21) ver maant ons het volgende: En wij hebben het profetische woord dat zeer vast is; en gij doet wel, dat gij daarop acht hebt, als op een licht, schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlichte, en de morgenster opga in uwe harten: Dit eerst wetende, dat geene profetie der Schrift is van eigene uitlegging; want de profetie is voortijds niet voortgebracht door den wil eens menschen, maar de heilige menschen Oods, van den Heiligen Geest gedreven zijnde, hebben ze gesproken. De Gemeente dan (dat zijn de kinderen Gods — de wedergeborenen uit alle ware christelijke kerken en secten, die zijn ingelijfd in het mys tieke Lichaam van Christus) zal opgenomen worden vóór de groote verdrukking onder den komenden antichrist zal plaatshebben. Wie dat zijn zal, kan niemand nog met zekerheid zeg gen. Wij verwachten, dat zich uit deze ontzet tende chaos een hersteld Romeinsch Imperium zal ontwikkelen, dat hoogstwaarschijnlijk de zelfde grenzen zal hebben, als het oude Ro- meinsche Rijk van eertijds; met een Staten-fe- deratie van 10 koningen. Napoleon moet eens gezegd hebben : „Heel Europa moet één natie zijn, met één wetboek, één gerechtshof en één munt" en men kan er bij voegen: met één taal en één kerk. Israël zal tijdelijk tot herstel komen. Het zal een bloeiend en rijk volk wor den, een zelfstandigen staat vormend, met een tempel, waarin de oude Joodsche eeredienst zal hersteld zijn. Doch slechts voor korten tijd. De hoofdleider van het machtige Romeinsche Rijk, die hen eerst zeer ter wille was, zoodat de Joden hem zullen vereeren als hun Messias, zal zich na 3 l / 2 jaar manifesteeren als hun grootsten vijand. (Daniël 9 : 27 ; Matth, 24 : 25). Waarschijnlijk zal hij Jeruzalem tot zijn resi dentie kiezen. In hun tempel zal hij zijn eigen beeld ter aanbidding plaatsen, en ieder, die zich niet daarvoor buigt zal gedood worden. (Openb. 13; 14, 15). Dat is de ure waarin de groote ver drukking een aanvang zal nemen. Het midder nachtelijk uur (Matth. 25: 6) waarin de Bruidsge meente tot haar Bruidegom zal gaan (1 Thess. 4: 16- 17, en Lukas 17 : 34 - 36). Terwijl de Gemeente des Heeren aanzit aan het Bruiloftsmaal van het Lam, zal hier op aarde een vreeselijke storm losbreken. De H. Geest en de Bruid hebben deze wereld vol zonde verlaten; d.w. z. de H. Geest oefent nog immer vanuit den hooge, op de zielen die zich in die donkere dagen zullen bekeeren, Zijn ge- zegenden invloed uit, zooals het geschiedde in de dagen van ouds, vóór de uitstorting des H. Geestes —maar toch, de achtergeblevenen in de groote verdrukking, die zich nimmer bekeerd hebben, de ongehoorzamen, de spotters, de opstandigen, de ontrouwen, de wereldsgezinden enz. enz, zullen de verschrikkelijke beproeving moeten ondergaan. Deze groote verdrukking zal 3 l / 2 jaar duren, de laatste 3 '/ 2 jaar van de 70e jaarweek waar van de profeet Daniël gewaagt in Hoofdstuk 9:24. Het Romeinsche Rijk (Openb. 13:1-8) zal bestuurd worden door een staatkundig ge- - 5 nie, dat ongemerkt als een kleine hoorn (een man uit het volk waarschijnlijk,geen aristocraat) zich een eerste plaats zal verwerven tusschen de 10 koningen van den volkenbond. Deze man ontvangt zijn macht van den Draak (Satan) en zal zich verheffen tegen God en Zijn volk. Hij zal zijn de „Uebermensch" van Nietsche, een „mensch-god", en de geheele wereld zal hem naloopen, (Openb. 13:8) behalve zij, wiens namen geschreven zijn in het Boek des Levens. De Bijbel voorspelt dat er tronen zullen val len, en de kaart van Europa en andere wereld- deelen gewijzigd zal worden. Vooral Europa dat een voorbeeld had moeten zijn voor de Oostersche volken, in christelijke beschaving en zuiverheid van handel en wandel, zal zijn straf niet ontloopen. Europa is waarlijk een poel van ongerechtigheid geworden, Aan 't eind van de groote verdrukking, zal, volgens Ezechiël 38 (leest dit hoofdstuk eens rustig na!) Oog, de hoofdvorst van Mesech en Tubal, meteen heirleger waarin wij vele andere volkeren terugvinden, optrekken naar „het land des sieraads" (Palestina) om dat te veroveren. (Leest in dit verband nauwkeurig Psalm 2:1—3) Het zal zijn een oorlog tusschen Christus en Zijn heiligen die (zie Openb. 19:19) op witte paaiden (teeken hunner geestelijke reinheid) uit de hemelsche oorden naar de aarde zullen te- rugkeeren—en den Antichrist en zijn godlooze legerscharen. Dr. Scofield zegt a. g. deze Schriftplaatsen o. m. Men leze dit Schriftgedeelte in verband met Zach. 12:1-4; 14:1-9; Mafth 24:14-30; Openb. 16:14—20; 19:17-21. „Gog" is de vorst of dictator. „Magog" is zijn land, n. 1. Rusland. De verwijzing naar Mesech en Tubal (Moskou en Tobolsk) is een duidelijk bewijs, dat hier Rusland bedoeld wordt. Christus en de Zijnen zullen overwinnen in deze laatste allergrootste veldslag bij Armaged don—en het Duizendjarig Vrederijk breekt aan nadat de Satan gebonden, en de antichrist en de valsche profeet levend in den poel des vuurs geworpen zullen zijn. (Openb. 19:20) Het Romeinsche Rijk, dat eenmaal onzen Heiland kruisigde en de heiligen gruwzaam vervolgde, (denk aan de christen-vervolging onderde oude Romeinsche keizers) zal wederom als het 4e dier uit (Daniël 2 : 40—45 ; Openb. 13:1, 2. 7,8; 17:8) Christus en de Zijnen ver volgen tot het einde toe. Uit den tegenwoordigen chaos, door den oorlog ontstaan, zal zich een tienvoudigen sta tenbond ontwikkelen, hoogstwaarschijnlijk. Openbaring 17 vers 12 zegt ons, dat deze 10 koningen of dictators een bondgenootschap zullen sluiten met het hoofd van het Romeinsche Rijk. Laat ons hier opmerken, dat de antichrist in den Bijbel meermalen wordt vereenzelvigd met zijn rijk, zoodat wanneer er gesproken wordt van het Beest, men vaak tegelijkertijd aan het Romeinsche imperium en aan diens Leider moet denken. ( zie o. a, Openb. 17:8). Thans maken wij het „beginsel der smarten" door: het groote „preludium" van het drama der toekomst. De apostel Paulus vermaande de Ge meente in zijn dagen, om zich niet te laten bewegen tot overhaaste en ondoordachte maat regelen „Maar wij verzoeken u broeders, met betrekking tot de komst van onzen Heere Jezus Christus en onze vereeniging met Hem, dat gij niet spoedig uwe bezinning verliest of in onrust verkeert, hetzij door een geestesuiting, hetzij door een woord, hetzij door een brief, die van ons afkomstig zou zijn, alsof de dag des Heeren reeds aanbrak. Laat niemand u misleiden, op welke wijze ook, want eerst moet de afval komen en de mensch der wetteloosheid zich openbaren, de zoon des verderfs, de te genstander, die zich verheft tegen al wat God of voorwerp van vereering heet, zoodat hij zich in den tempel Gods zet, om aan zich te laten zien, dat hij een god is." (1 Thess. 2:1-4. Nieuwe Vertaling.) Het is wel mogelijk, dat er na dezen vreese- lijken oorlog een korten tijd van verademing volgt, maar beslist en stellig zal het vierde dier uit Daniël 2 zich ontwikkelen tot een on gekende wereldmacht met den antichrist aan 't hoofd — en deze macht zal zijn: het Romeinsche Wereldrijk in zijn eindgestalte, grimmig, wreed en genadeloos. Men leze in dit verband : 1 Thess. 5:2, 3. „Immers, gij weetzelven zeer goed, dat de dag des Heeren zóó komt, als een dief in den nacht. Terwijl zij zeggen : het is alles vrede en rust, overkomt hun, als de weeën eener zwangere vrouw, een plotseling verderf, en zij zullen geenszins ontkomen." (Nieuwe Vertaling). Gods volk houdt momenteel het oog gericht op Italië waar een tweede Caesar zich opmaakt om het Romeinsche Keizerrijk te herstellen. Als een wonder zal het Beest, dat was, en niet is, hoewel het is (Openb. 17:8) zich uit de oude wereldzee verheffen. De belangwekkende tijding in de laatste cou ranten is voor hen, die den Bijbel kennen van groot gewicht. Als een angstwekkende dreiging publiceeren de dagbladen van heden het vol gende bericht: Rome 27 Mei 1940 (Havas). „Het volk wacht op het bevel van Mussolini om den weg te banen naar de veiligheid en de ontwikkeling van het Imperium." Aan het einde gekomen van dit korte schema der huidige toestanden, verwijzen wij onze lieve medestrijders in 't geloof naar het Woord onzes Heeren in Lukas 21 :28: Al s nu deze dingen beginnen te geschieden , zoo ziet omhoog, en hef t uwe hoofden opwaarts omdat uw e verlossing (de opname) nabij i s. M, A. — 6 - Ij Een tijd van angst en gericht, s „Hij is uit den angst en het gericht weggeno men" Jesaja 53 : 8. Wij leven in een tijd van angst en gericht, (volgens de Engelsche vertaling: van gevange nis en oordeel.) Angst en gericht, gevangenis door bewust zijnsvernauwing, oordeel en vooroordeel, verduis tering van het recht. Wij zien Jeremia 's profetie vervuld: (Jer. 25:16) „dat de volken drinken en be ven en dol worden vanwege het zwaard, dat Ik onder hen zenden zal." „De krachten der hemelen" (der lucht) worden bewogen, duizen den vliegtuigen, dood en verderf zaaiende onder weerlooze zeevarenden en burgers, doorkruisen de wolken en worden in koortsachtige snelheid aangebouwd. Het eene volk spant het aan re delijkheid en liefde gespeende oordeel over het andere; millioenen zittten in de gevangenis van loopgraaf en oorlog, ter verdediging van hun vrijheid, ter bewaking hunner landsgrenzen. Angst en gericht, overal in de heele wereld, de wa teren der volkerenzee geven groot geluid ! Angst en gericht in onze eigen harten. De zonden der wereld zijn onze zonden, het oordeel begint bij het huis Gods. Om Jeruzalems wil is de aarde een puinhoop geworden, door eigen schuld daalde de mensch naar Gods beeld geschapen, in vele opzichten beneden het rede- looze dier. Maar wij hebben den kring nauwer te trek ken Onze persoonlijke zonde is de wortel van het wereldkwaad. Onze haat tegen God en den naaste, die we dikwijs niet eens kennen, ons zoeken van eigen eer en welzijn. God roept ons niet den naaste, naar ons zelf te' veroordeelen. Behoeven wij wel lang te zoeken in ons eigen hart? Hoe vaak spruit de wortel der bitterheid ook in eigen ziel omhoog, ja, wel in den vorm van de schoonste bloemen? Angst en gericht, wij zijn er persoonlijk mid denin, oordeel en gevangenis, omklemt ons als een ijzeren band. Wie weet deze dingen in ons hart, dan God alleen ? God zelf brengt ons 'n oordeel en gericht. Zou deze benauwdheid ons niet verbrijzelen en vernietigen als het Lam Gods ook deze smarten niet had gedragen? De Heere heeft aller onge rechtigheden op Hem doen aanloopen. Het is niet bij toeval dat èn Jood èn Heiden Christus aan den kruispaal heeft geslagen. In al het rumoer der volken, bovenalle satan zieke oorlogsgeschreeuw uit, staat Christus geplaagd, van God geslagen en verdrukt om onze zonden. Christus, die veler zonden droeg en ook de overwinning over Satan en dood be haalde „omdat Hij (Jes. 53:12) voor de over treders gebeden heeft." „Hij zal de machtigen als een roof deelen." Hem is tenslotte alle macht gegeven in hemel en op aarde. Ook over ons angstig kloppend wanhopig hart. Wat komt er van mij, mijn gezin, mijn land en de heele wereld terecht? Christus heeft onze zon den gedragen en verzoend. Christus alleen redt, troost, spreekt ons eeuwig vrij van het oordeel. Hij is uit den angst en het gericht wegge nomen. Zoo zal de Bruidsgemeente in het mid dernachtelijk uur worden weggenomen, uit een wereld vol van benauwdheid en verschrikking. Jezus, schuldeloos — wij schuldig, doch rein gewasschen door Zijn Bloed. Door de rijen van Gods kinderen vaart een nieuwe geestelijke Wind —de getrouwen sluiten zich dichter aaneen, de ontrouwen vallen af. Letterlijk gaan de Bijbelsche profetieën in vervulling, ook het slotwoord van Johannes betreffende de beide eindgroepen, die straks de wereld zullen beheerschen: „Die onrecht doet, dat hij nog onrecht doe; en die vuil is, dat hij nog vuil worde; en die rechtvaardig is, dat hij nog gerechtvaardigd worde; en die heilig is, dat hij nog geheiligd worde." Openbaring 22:11 Christus alleen is onze kracht, Hij redt, troost, spreekt ons eeuwig vrij van het oordeel. Duizenden heffen in deze dagen de hoofden op, omdat onze verlossing nabij is Behoort gij reeds tot de schare van Gods kinderen, die straks zal worden opgenomen ? Hebt gij Jezus, Gods Zoon reeds gezocht en aangenomen? Draagt gij reeds uw bruiloftskleed en is uw ziele-lamp wel gevuld met olie des H. Geestes ? O, stel niet uit- Hij u vinden ? -want Jezus komt, en hoe zal M. A. Vrij bewerkt naar een artikel uit „Chr. Vrouwenleven." m w b( dj d( la fe H H te is of vr T( or Wi to — 7 — D e Kerk der brandende lampen. „Le Christianisme au XXe siècle" vertelt van een merkwaardige kerk in het de partement Doubs in Frankrijk. Deze kerk heeft geen lampen, doch iederkerklid brengt een klein olielampje mee, dat bij de ingang der kerk aan een fakkel wordt aangestoken. Deze olielampjes behooren in eigendom aan de kerk en worden aan de kerkleden geleend. Hoe meer kerkgangers, hoe lichter het is. Elke donkere plaats beduidt dat iemand niet komen kan. Het kerkbezoek is er zeer goed; de kerk heet dan ook „de kerk der brandende lampen." De hier be schreven zede stamt uit 1550. Toen werd de kerk gebouwd; bij haar bouw werd bepaald dat ieder kerklid een lamp meebrengen moest. De oude zede heeft zich tot in onze moderne tijd gehandhaafd, zoodat men in het oude gebruik een mooie symboliek ziet, die aan de gelijkenis der tien jonkvrouwen gestadig herinneren blijft. De Zaaier. @t* y « ^ ®* ^ «^ @>-^><©(a>-^«<s@>-^^<®^@-- , ^»>^)(a-'^*<s)^ia> - ^~<®^- - ^*<®<a>-^^S)(a>-^*>«>^-'^^® IS DE HAND DES HEEREN VERKORT ? door E. L. Corbet. „Ziet, de hand des Heeren is niet verkort, dat zij niet zou kunnen verlossen; en Zijn oor is niet zwaar geworden, dat hei niet zou kunnen hoor en. Maar uwe ongerechtigheden maken eene scheiding tusschen ulieden en tusschen uwen God, en uwe zonden verbergen het aangezicht van ulieden, dat Hij niet hoort' (Jes 59 : 1 — 2). Hoe dikwijls zijn wij geneigd God van gebrek aan liefde te beschuldigen, als wij in benauwd heid verkeeren en er niet spoedig uitgeholpen worden. Wij denken dan, dat de hand des Heeren verkort is, omdat de verlossing op zich laat wachten. Wij verwijten Hem, dat Zijn oor zwaar geworden is, omdat Hij onze gebeden niet verhoort. In zulke oogenblikken wordt ons hart vervuld met bitterheid en murmureeren wij tegen Hem, zooals het volk Israël tegen Mozes murmureerde te Rafidin, toen het gebrek aan water had (Ex. 17:2 —3). Wij pleiten op Gods belofte in Ps. 50:15 „Roept Mij aan in den dag der benauwdheid ; Ik zal er u uithelpen", doch omdat de vervulling van deze belofte wat lang op zich laat wachten, beginnen wij te twij felen aan Gods barmhartigheid. Is God onze Heere dan veranderd ? Neen, zeer zeker niet. Hij is nog even goed als vroeger in staat ons te helpen. Zijn hand is geenszins verkort, dat is : Zijne kracht is niet verminderd, belemmerd of verdwenen. God kan even ver reiken als vroeger en Zijne hand is even sterk als ooit Toen Mozes in groote benauwdheid verkeerde, omdat het volk Israël opstandig tegen hem werd en om vleesch schreeuwde, zeide de Heere tot hem: „Zou dan des Heeren hand verkort zijn? Gij zult nu zien,of Mijn woord u weder, varen zal, of niet" (Num. 11:23). In zijne groote benauwdheid begon Mozes te twijfelen aan Gods almacht, en het was om die reden, dat de Heere hem verwijtend vroeg: „Zou dan des Heeren hand verkort zijn?" Had Mozes de wonderen vergeten, die de Goddelijke macht gewrocht had, toen zij de plagen bracht over Egypte, de zee heeft gekliefd, water uit de rots tevoorschijn heeft gebracht en brood uit den hemel heeft geregend ? Was die macht afgeno men ? Was God zwakker dan Hij placht te wezen? Of was Hij vermoeid van hetgeen Hij gedaan heeft? Dat zijn vragen, die ook heden ten dage het twijfelmoedige hart bestormen in de ure van benauwdheid. Maar Gode zij dank, dat de hand des Heeren niet verzwakt is. Hij is nog altijd bereid en gewillig om in antwoord op het gebed te helpen en Zijn oor is niet zwaar geworden dat het niet zou kunnen hooren. Dezelfde verzekering die de Heere Mozes gaf: „Gij zult nu zien, of Mijn woord u wedervaren zal, of niet", zal Hij ook ons geven. Indien wij, ook in de ure van groote benauwdheid, op God blijven vertrouwen, dan zal Hij ons Zijn almacht en barmhartigheid toonen, door ons uit onze benauwdheid te helpen. Dan zal de Heere Zijne belofte in Ps. 91 : 15 waar maken : „Hij zal Mij aanroepen, en Ik zal hem verhooren; in de benauwdheid zal Ik bij hem zijn, Ik zal er hem uittrekken, en zal hem verheerlijken". Maar waarom dan worden zoo vaak onze gebeden niet verhoord ? Waarom laat de Heere ons in onze benauwdheid en helpt Hij ons er niet uit? Het antwoord is klaar en duidelijk. Omdat wij nog aan ongerechtigheid doen en niet met de zonde willen breken. God komt tot ons in den weg Zijner barmhartigheid, maar onze ongerechtigheden verhinderen Hem ons de behulpzame hand aan te bieden, houden het goede, dat God ons wil geven, verre van ons. De profeet Jeremia zegt: „Uwe ongerechtighe den wenden die dingen ^ods zegeningen) af, en uwe zonden weren dat goede van ulieden" (Jer. 5 :25). Zonde en ongerechtigheid verstoppen den loop van Gods gunsten voor ons en berooven ons van de zegeningen, die Hij ons wil schenken. Zonde en ongerechtigheden verhinderen Gods barmhartigheden om tot ons te komen, zij zijn een scheidsmuur tusschen ons en God. Niette genstaande de oneindige afstand, die van nature tusschen God en ons bestaat, was er van den aanvang af gemeenschap tusschen die beiden. Door zonde en ongerechtigheid verwij derde de mensch zich van God en zoo ontstond de scheiding Als de liefdevolle God Zijn aan gezicht verbergt voor Zijne kinderen, dan is dat omdat wij zonde en ongerechtigheid in onze levens toelaten. „Ik dan zal Mijn aangezicht te dien dage ganschelijk verbergen, om al het kwaad, dat het gedaan heeft", zoo zegt de Heere in Deut. 31 : 18. God kan het niet dulden, dat Zijne kinderen nog aan ongerechtigheid doen en niet heelemaal met de zonde willen breken. In Ps. 66: 18 zegt de Psalmist: „Had ik naar ongerechtigheid met mijn hart gezien, de Heere zou niet gehoord hebben". Hier vindt ge de oorzaak, warom onze gebeden niet ver hoord worden, waarom God Zijn aangezicht voor ons verbergt. Het is volkomen ondenkbaar, dat onze gebeden verhoord worden, als wij nog onreinheid en zonde in ons hart en leven toe laten. Wij kunnen niet verwachten, dat de Heere ons Zijn aangezicht toont, indien wij niet op houden Hem te beleedigen en tot toorn op te wekken door nog aan ongerechtigheden tedoen. Laat ons nu tot het Nieuwe Testament terug gaan. In 1 Kor. 3 : 16 — 17 zegt de apostel Paulus: „Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt, en de Geest Gods in ulieden woont? Zoo iemand den tempel Gods schendt, dien zal God schenden ; want de tempel Gods is heilig, welke gij zijt". Het lichaam van het kind van God is de tempel van Gods Geest. Het is Gods tabernakel, waar de Heilige Geest troont. En als zoodanig is ons lichaam heilig. Als wij ons lichaam veront reinigen door zonde en ongerechtigheid in onze levens toe te laten, dan schenden wij den tem pel van Gods Geest. Toen de Heere Jezus in den tempel ging en zag, hoe het huis Zijns Va ders verontreinigd werd, hield Hij aldaar een grondige schoonmaak. Met een geesel van touwtjes dreef Hij allen, die den tempel veront reinigden uit (Joh. 2:15), en Hij zeide tot hen: „Er is geschreven: Mijn huis zal een huis des gebeds genaamd worden; maar gij hebt dat tot eenen moordenaarskuil gemaakt" (Matth. 21:13). Waar ons lichaam een tempel is van Gods Geest, maken wij dien tempel dan niet eveneens tot eenen moordenaarskuil, indien wij nog aan zon de en ongerechtigheid doen ? Zal de Heilige Geest ons geweten dan niet als een geesel te gen onszelven gebruiken ter uitdrijving van al die ongerechtigheden uit ons hart en leven ? Zoo wij ons nog niet verhard hebben, zal ons geweten ons niet met rust laten, indien wij Gods tempel in ons door ongerechtigheid en zonde verontreinigen. De Heilige Geest spreekt door middel van het geweten tot ons: „Daarom, ge lijk de Heilige Geest zegt: Heden, indien gij Zijne stem hoort, zoo verhardt uwe harten niet" (Hebr. 3:7—8). Geven wij geen gevolg aan de dringende waarschuwing van de stem van ons geweten, dan verharden wij onze harten. Het geweten wordt door deze verharding uitge- bluscht, en wee het kind van God dat zulks overkomt. De scherpste predikingen en verma ningen hebben geen vat meer op hem, en hij blijft in zijn zonde en ongerechtigheid volharden. Afvalligheid is zijn einde, en voor dezulken geldt het vreeselijke oordeel, vermeld in Hebr. 6:4 — 6. Saul verkeerde in zulk een verschrik- kelijken toestand van afvalligheid. In 1 Sam. 28: lezen wij: „En Saul vraagde den Heere; maar de Heere antwoordde hem niet". God had zich volkomen van Saul afgewend, en zijn einde was vreeselijk ; hij pleegde zelfmoord (1 Sam. 13:4). Welk een ellendigen toestand, als de Heere alle gemeenschap met ons verbreekt, als Hij ons uit Zijn mond spuwt, als Hij zich in het geheel niet meer om ons wil bekomme ren. Een geestelijke zelfmoord wacht het kind van God, dat zijn geweten als met een brandij zer heeft toegeschroeid (1 Tim. 4:2), dat zijn hart heeft verhard voor de teedere waarschu wende stem van den Heiligen Geest, en in zijn zonde en ongerechtigheid blijft volharden. Geve de Heere ons daarom een teer geweten, een geweten, dat onmiddellijk reageert en gehoor zaamt aan elke gegeven waarschuwing vanden Heiligen Geest. Glorie voor Jezus. Grafsteenen als plaveisel, maar Christus is opgestaan I Omtrent de heiligschennis die voortdurend ge pleegd wordt, leest men in Rusland o. a. „De Orthodoxe kerkhoven zijn volledig ver woest. De grafsteenen worden voor plaveisel ge bruikt, zoodat men op straat over inschriften loopt als bijv. „Hier rust in God . . . . " Dit feit is wel zeer symbolisch voor de groote zinneloosheid van een strijd tegen God en Chris tus. Immers, in dien strijd kan men het niet verder brengen dan een vernietiging der uiterlijke doode omhulselen. Men moge vrij de grafsteenen als pla veisel voor zijn voeten gebruiken : het geheim van het ware Christendom is: de opgestane en levende Christus, het Leven uit den dood. — 9 — Na een jaar van afwezigheid werd het mij vergund, wederom onze gemeenten in West- Java te bezoeken. Overal trof mij de toename van het aantal toehoorders, en bovenal de onder linge liefde en eendracht. Mijn eerste station, waar ik 4 Maart's avonds arriveerde, was: Djocja. De dochters van Br. v. d. Lip en mijn pleegdochter, Annie de F. met haar 5 kleuters stonden op 't perron om mij af te halen. De laatsten waren per auto van Poerworedjo gekomen en moesten na een korte begroeting, weer dadelijk terug tot ons aller leedwezen. Wat een vreugde, elkander na zoo'n lang durige afwezigheid weer terug te zien. De trein arriveerde 5 minuten over half zeven, en toen wij de zaal bereikten, zagen wij deze reeds tot achter toe gevuld met wachtende broeders en zusters. Zoo moest ik mij haastig voor de samen komst, die te 7 ure zou aanvangen, gereed maken. Het trof mij, de gemeente hier in zoo'n bloeienden staat aan te treffen. De belangstel ling was grooter dan ooit tevoren. Met groot enthousiasme werd er gezongen: Daarom loof ik mijn Verlosser met halleluja, Hij zal komen, Hij zal komen ! Om Zijn kind'ren te verzamelen tot 't Hij zal komen in glorie. [Bruiloftsmaal (01. Klokken no. 118) Br. Corbet staat thans de Bis. v. d. Lip ter zijde, en de prediking van de gezonde Bijbel- sche leer blijkt vruchten af te werpen. Een kring, die zich in alles houdt aan Gods Woord moet slagen. Br. P. v. d, Lip vertaalde mijn prediking op keurige wijze in 't Maleisch. Na een hartelijk en gastvrij logies, zooals wij dat onder Pinksterkinderen gewoon zijn, zetten wij den volgenden morgen onze reis naar Bandoeng voort, eveneens met den sneltrein. De Heere leidde 't zoo, dat ik in den trein tegenover een Britsch - Indiër kwam Ie zitten, die verdiept scheen te zijn in het lezen van Christian-Sciencelectuur. Ik haalde mijn Bijbel tje uit mijn tasch, en daarop wijzende, sprak ik: „Dit is door Ood geschreven, maar hetgeen u daar leest, is werk van menschen." Hij keek glimlachend op, en antwoordde beleefd : „Het spijt mij, maar dat ben ik niet met u eens", en hij toonde mij in zijn bladen verscheidene Bij belteksten, die naar gewoonte door de Scientisten worden aangehaald om de z. g. n. zuiverheid hunner leer te kunnen staven. Zoo ontspon zich een druk gesprek over den godsdienst, waaraan weldra de halve wagon deelnam. Het ging over „karma", re-incarnatie, zelfheiliging, ja zelf de astrologie kwam ter sprake. Een Inheemsch heer, naar ik veronderstel een assistent-wedono, knikte instemmend onder mijn betoog over de noodzakelijkheid van een Middelaar, die de wereld moet verzoenen met Ood. „Ja", zoo erkende hij, „het dragen van onze zonden is te zwaar." Toen ik echter op merkte, dat die Middelaar Jezus Christus heet, en gekomen is om het Licht te wezen in deze donkere wereld, en om te torsen onze zonden en ziekten (Jes. 53) zweeg hij verder. Temidden van het gesprek voegde zich eens klaps een netgekleede jonge Chinees bij ons debatteerend groepje, die zich weldra ontpopte als een waar christen. Handig en gevat, zooals alleen onze Chineesche broeders dat kunnen, en in rad Maleisch, wederlegde hij al de argu menten van den Britsch - Indiër-theosoof en 't eind was, dat deze laatste zijn adres te Bandoeng opgaf, om een Engelschen Bijbel toegezonden te krijgen. De Chineesche broeder stapte te Gombong uit. Ik weet niet tot welk Kerkgenootschap hij behoort, noch hoe hij heet, maar hij kwam op voor den Naam en de leer van mijn Heiland, en dat was genoeg. De Heer had mij hem ter rechter tijd toegezonden om mij bij te staan om, zoo wij hopen, een ziel te redden. Om half drie n.m. kwam ik te Bandoeng aan. De hitte te Djocja was haast ondragelijk ge weest, maar 't koele klimaat te Bandoeng deed mij eenigszins aan Lawang denken. — 10 — Het verschil van talen, wanneer men van Oost naar West-Java reist, of omgekeerd is altijd interessant. Te Djocja hoort men het aristocra tisch Hoog-Javaansch der Vorstenlanden. Te Bandoeng wordt men door koelies en chauffeurs in 't zangerig Soendaneesch aangesproken. Te Batavia in 't Maleisch, in echt Bataviaansch dialect. Ondanks het slechte weer, hadden wij 's avonds in 't gezellige zaaltje van Br. Boum Bletterman, dat kortgeleden vergroot is gewor den, een uitstekende opkomst; aan de gemeen telijke sfeer, die er heerschte, kon men bemerken, dat er hier gebeden wordt. Trouwens, hij of zij, die weleens bij de fam. Boum Bletterman gelogeerd heeft, kan getuigen dat men 's morgens om half zes, wanneer men nog heerlijk ligt te droomen, gewekt wordt door het gezamenlijk gebed van 't gansene gezin. Boven de lofprijs van moeder en kinderen uit, hoort men de stentor-stem van het hoofd des gezins en welgemoed zingt de gast, nog met de oogen half gesloten, het slotkoor mee; een aanbevelingswaardige gewoonte voor ieder christelijk gezin ! Hoevele geloovige huis vaders verzuimen hierin hunne plicht! Wij ontmoetten weer vele oude pinkstervrien den. Na zoo lange afwezigheid was 't een wederzijdsche vreugde elkander terug te zien. Hoe schoon en vertroostend is toch de ge meenschap der heiligen. Wij mochten ook te Bandoeng zijnde, een kort bezoek afleggen bij Br. en Zr. Weenink van Loon en Zr. Leeflang, die ons zooveel hartelijke belangstelling betoond hebben bij ons laatste ongeval. Ofschoon Pinksterkerk en Pink- sterzending van verschillende richting zijn, en ieder haar eigen geestelijk programma volgt— zoo behoeft de onderlinge liefde daar niet onder te lijden en waren wij allen verblijd elkander weder te zien. BUITENZORO. Den volgenden morgen ver trokken Br. Boum Bletterman en ondergetee- kende naar het koele Buitenzorg. Hoe schoon is de reisnaar deze residentie van den Gouver neur - Generaal. Wondervolle panorama's ontvouwen zich voor 't oog van den reiziger; hooge omnevelde berg toppen overglanst door de roode, opkomende zon ; bruischende bergstroompjes, die zich een weg banen door vruchtbare dalen en goudgele rijstvelden, wachtende op de snijders; hooge klapperboomen beladen met vruchten . . , ach, de bede rees op in mijn hart: Mocht al dat schoons toch niet vertreden worden door den ijzeren voet, van een of anderen geweldenaar— Heere, bewaar ons heerlijk Insulinde voor den wreeden oorlog! Voorwaar, Indië is een rijk land. Bamboetui- nen, sawah's, klapperbosschen, maïsvelden trek ken in bonte kleurenmengeling aan ons oog voorbij—alles overgoten door het gouden licht van het tropisch zonnetje. Onze God beware dit vredige land voor de verwoestende greep van den oorlog! In het Loge-gebouw te Buitenzorg gaf de Heere ons een heerlijke meeting en hoewel het stortregende, was de opkomst toch zeer goed. Wij logeerden bij onze lieve Br, en Zr. Batten, die zich hier, evenals te Madioen tot echte strijders van het Kruis betoonen, en Br. B. Bletterman tot grooten steun zijn. Twee lieve oudjes mocht ik nog bezoeken: de oude mevrouw Severing en moedertje Bis- schoff —twee kinderen van den Heer, die op weg zijn naar 't Nieuwe Jeruzalem en vrede met God hebben. Beiden beleden haar geloof in den Heiland. BATAVIA. Van het heerlijke, frissche Buiten zorg opeens in de .,vurige oven" van Batavia. Wat een onbeschrijfelijke hitte! Soerabaia scheen daar in die dagen nog een oase bij! Waarlijk, ik geloof, dat Batavia nog warmer is dan Soe rabaia, ofschoon de zuchtende en puffende be woners der Krokodillenstad, dat moeilijk zullen toegeven. Gelukkig vonden wij er ook „geestelijke" warmte. Onze Br. en Zr. Visscher die nog maar pas uit Holland zijn teruggekeerd en dus, door 's Heeren genade, „net vóór de bui losbrak, binnen waren" ontvingen ons op de bekende hartelijke wijze. Wij vonden daar ook onze ge liefde Br. en Zr. Jasper terug, die van Solo naar Batavia zijn overgeplaatst en 't werk Gods op deze plaats even flink dienen als tevoren. De arbeid is door onze Br. en Zr. Visscher terstond met energie hervat en het mooie met bloemen versierde kerkje aan de Alaydroeslaan was dan ook geheel gevuld Br. Boum Bletterman heeft deze gemeente tijdens het verlof van fam. Visscher met zegen^ bediend. De samenkomst werd geopend door Br. Vis scher met een korte inleiding en daarna mocht ondergeteekende het Woord brengen, afgewis seld door zangkoorliederen. De zangkoren de den op alle plaatsen hun uiterste best. Alle lof voor leiders en leden ! Met veel belangstelling werd de prediking aangehoord. Wat is het op beurend en vertroostend op te merken, dat de schapen in al onze afdeelingen den Bijbel ken nen, en vol hoop en vast vertrouwen uitzien naar de spoedige wederkomst des Heeren! Wij hadden goede uren met elkander en 't was mij een vreugde weder onder mijn kinde ren in de verre „West" te zijn. Batavia is een zeer groote en mooie stad, met keurig aangelegde parken en fraaie gebou- wen, maar toch mist zij m. i. het gezellig in terieur van Soerabaia's binnenstad. Daar is dunkt mij, meer handelsvertier, en zijn de menschen over het algemeen losser en doen minder voornaam. Iets aardigs merkte ik echter hier op, dat ik nooit elders zag: een vehikel, bestaande uit een wagentje van gevlochten bamboe, waarin plaats is voor twee personen—met een fietser achterop, die waarlijk „in 't zweet zijns aanschijns" zijn bordje rijst moet verdienen ! De stakker! Soms zitten er vier of vijf personen in het nauwe karretje en hij moet ze maar zien voort te krijgen over de gloeiend-heete straten. Het zijn alleen inheemschen, die van dit „rijtuig" gebruik maken; vanzelfsprekend oogsten zij de belangstelling van iederen „buitenstede ling", die even op het trottoir blijft staan, om het gevalletje na te staren. Waarlijk, armoede maakt vindingrijk. Na een hartelijk afscheid van alle geliefden te Batavia, vertrok ik den volgenden morgen naar Cheribon. CHER1BON. In den „Huize Cordes" vonden wij alles in feestdos. En geen wonder! De eenigste dochter des huizes was dien morgen in 't huwelijk getreden met den man harer keuze, onzen Br. Freddy Banniseht—en wij waren uit genoodigd óm het huwelijk in te zegenen. Toen wij om 1 uur n. m. met den trein uit Batavia, te Cheribon arriveerden, troffen wij het huis vol gasten en het jonge paar omringd van de jeugd, bezig de huwelijks-cadeaux te be zichtigen. Br. en Zr. Cordes straalden van blijdschap, nu ze hun eenigst kind zoo gelukkig zagen -verbonden met een jongeman, die vanzelfsprekend, den Heere dient, gelijk als zij—en ja, wat is er schooner te zien dan een bloeiend bruidspaar, staande, hand in hand op den gouden drempel, die toegang verleent tot den tempel van hun jong geluk. Twee pinksterkind'ren, vol van vuur Vereend door gouden band . . . Br. B. Bletterman sprak 's avonds een woord tot de Maleische gemeente, die in grooten getale was opgekomen—en daarna mocht ondergetee- kende het jonge paar een ernstig woord op den nieuwen weg medegeven. Het is mij altijd een groote vreugde, de han den van twee kinderen Gods in elkaar te mo gen leggen, en den zegen af te smeeken over hunne jonge hoofden. In deze donkere tijden vragen wij ons wel met bezorgdheid af: Wat zal de toekomst hen brengen ? angst voor de oorlogsgeesel drukt zwaar op alle landen en ook Nederlandsch-Indië ziet bekommerd uit naar de komende dagen. De jeugd kent echter geen zorgen. Zij gaat ongestoord voort met liefhebben, zingen en lachen — en dat zal zoo zijn tot het einde der dagen. Gelukkige jonkheid ! 1 — Onder mijn toespraak viel mijn oog op het lieve jonge bruidje in haar glanzend wit gewaad, met de bruidskrans in de lokken —en terwijl zij opzag met een traan in de heldere oogen en een glimlach op het frissche gelaat, dacht ik onwillekeurig aan de Bruid des Heeren, de Gemeente van Jezus, onzen Heiland, die op dezelfde wijze den blik omhoog wendt naar den hemel, waarvan hare hulpe komen zal. Hooren wij niet reeds het ruischen van Zijn gewaad, vernemen wij niet Zijn vriendelijk en bemoedigend antwoord op de smeekbede der Bruid: „Kom Heere Jezus! — Ja, Ik kom haastelijk!"? O, de tijd van Jezus' komst is nabij! Uit alle christelijke kerken en secten stijgen de tonen van het Maranatha - lied reeds hemelwaarts. De Bruid verlangt naar de komst van den hemel- schen Bruidegom en weldra zal Hij verschijnen om Zijn zwaar beproefde Gemeente tot Zich te nemen. Halleluja ! Den volgenden morgen vroeg deed het jonge paar ons uitgeleide, naar den trein, die om 5.40 u vertrok; 's middags te 1 uur kwam ik te Solo aan, waar ik mijn laatste samenkomst zou houden. SOLO. Ook hier een volle zaal en een heer lijke sfeer. Br. Petrus werkt hier kennelijk met zegen en heeft veel steun aan toegewijde „behulpsels" der gemeente. In het nabije Kartasoera arbeiden Br. en Zr. Vollmer met veel ijver en onze Zuster Taroreh te Solo is eveneens een trouwe hulp. Wat zouden wij evangelisten moeten begin nen zonder deze stille werkers aan onze zijde ? Zij verrichten het zoo noodige huisbezoek- verspreiden „Gouden Schooven" en „Gandoem Mas"—verkoopen onzen zangbundel „Glorie- klokken" - bidden bij ontstentenis van de ouder lingen, met de kranken en bezwaarden van geest — kortom zij zijn de rechterhand der Evangelisten, en zullen hun loon niet missen. Zoo mochten wij weder, geleid door den Heere, een heerlijke tournee maken door West- Java, en 't was ons een voorrecht al de afdee- lingen aldaar te bezoeken en te helpen versterken in 'f geloof. Wat een liefde en gastvrijheid mocht ik weder ontmoeten op deze gezegende reis, en hoe vaak heb ik in die dagen den Heere gedankt, dat Hij mij op mijn leeftijd nog steeds in staat stelt, deze lange en zware trajecten af te leggen. Hoe zal ik al de lieve Brs. en Zrs. hunne goedheid kunnen vergelden ? De Heer zal volgens Matth. 25:40 geen enkele liefdedaad onbeloond laten. God geve al onze arbeiders een overvloedigen oogst van zielen. Donkere dagen wachten ons, — 12 — geliefden—mogelijk wel vervolging, terwillevan den naam des Heeren. Dat wij dan trouw bevonden mogen worden en nimmer onzen dierbaren Heiland verloo chenen ! De Heere des oogstes doe Zijne belofte aan ons allen, boodschappers van het heerlijke Evangelie, in vervulling gaan: Die het zaad draagt, dat men zaaien zal, gaat al gaande en weenende; maar voor zeker zal hij met gejuich wederkomen, dragende zijne schoven. Psalm 126:6. Uwe zuster in den komenden Heiland. M A. i-fi^^^Sp" -<*>*^-'ïc>. ®*<+~^> -;*>>A-<<?: "=v>~^-<<? ï^+**< Zie, ik deel u een geheimenis mede. Allen zullen wii niet ontslapen, maar allen zullen wij veranderd worden, in een stip des tijds, in een oogwenk, bij de laatste bazuin, want de bazuin zal klinken, en de dooden zullen onvergankelijk opgewekt worden en wij zullen veranderd worden. 1 Kor. 15:51, 52. (Nieuwe vertaling) @> * y *^> <a^^-^ > (S>-^ > <S> @>*^*<ga> @>*^«^) <a>^-sS> óewichlióe vraaó beantwoord. Moet de Doop met den Heiligen Geest bevestigd worden door het spreken in „tongen" ? (Vervolg.) Beantwoording door Pastor L. B. B a r r a 11. NOORWEGEN . Het volgende antwoord werd gegeven op bovenstaande vraag, welke tijdens de groote conferentie van Pinkstergroepen ter sprake werd gebracht. „Onze jonge broeder uit Zwitserland heeft het voorafgaande thema op zeer duidelijke wijze naar voren gebracht. Het is misschien goed, wanneer ik hier mijn persoonlijke ervaring op dit terrein mededeel: Ik zocht vele jaren lang naar den Oeestesdoop. Ik was predikant bij de Methodisten - kerk, en wij hielden ons in onze kringen, ook vaak bezig met het bespreken van deze heilige zaak. In mijn dagboek uit die dagen, staat vermeld, dat ik tijdens een samenkomst, de hartelijke wensch uitsprak: „ Ik hoop den Geestesdoop te ontvangen op dezelfde wijze als de Apostelen te Jeruzalem." Ik begon vanaf dien tijd te bid- den om meer licht, en smeekte of God mijn hart wilde reinigen. Acht dagen later toen ik mij geheel alleen in mijn kamer bevond, viel Gods kracht op mij, zoodat mijn gansche lichaam begon te beven en te sidderen, gelijk als bij de „Kwakers" ge schiedt. Deze „Quakers" (de naam beteekent „bevers" ) vormen een hoogstaande christelijke secte in Engeland. Een Evangelist, die tijdens mijn gebed bij mij binnentrad, zeide waarschuwend tot mij: „Lieve broeder, neem u in acht, want de Duivel ligt steeds op de loer." Ik antwoordde echter: „De Duivel heeft hier niets mee te maken, want deze zegen komt rechtstreeks van boven." Hij ging heen en keerde terug met Dr. Marsh, een Theoloog, die zich bij het werk van Dr. Simpson had aangesloten. Deze broeder sprak echter geheel iets anders dan de Evange list had gehoopt. Hij zeide tot mij: „Datzelfde heb ik ook ervaren — laat ons God daarvoor danken." Zoo vielen wij alle drie op de knieën en loofden tezamen onzen God. Ik meende reeds gedoopt te zijn met den Heiligen Geest en ik schreef deze tijding naar Noorwegen waar mijn gezin woonde en aan vele vrienden in Amerika. Later is verteld geworden, dat ik naar Los Angeles ben gereisd om den Geestesdoop bij de neger - broeders te zoeken, en dat ik met een „negerdoop" huiswaarts ben gekeerd. - 13 — Dat is echter niet zoo. De lieve vrienden te Los Angeles baden daar voor mij en schreven, dat ze met mij Ood dankten voor deze heerlijke ervaring, maar dat ik daarbij niet moest blijven stilstaan. Zij verwezen mij naar: Hand. 2:4; 10:46 en IQ: 6 —waar op alle drie plaatsen vermeld staat, dat degenen, die met den Geest gedoopt waren, ook tegelijkertijd in „nieuwe tongen" spraken. (Markus 16:17). Zoo begon ik te bidden om het teeken der tongen — niet, dat ik gedoopt mocht worden met den H. Geest, want zoo dacht ik, die Doop heb ik reeds ontvangen — maar, dat ik in tongen mocht spreken. Vele weken hield ik aan met bidden. Ik lag geheele dagen, soms 12 uren achtereen, op mijn aangezicht en riep tot God om dezen zegen. Tenslotte sprak Gods Geest tot mij: Mijn zoon, gij moet niet om het „teeken" bidden, doch om dezelfde kracht, die de jongeren ont vingen te Jeruzalem. Het teeken zal dan vanzelf komen, „Halleluja", dacht ik, „dat is de weg, dien ik moet inslaan;" en zie, niet lang daarna, terwijl ik met een kleine schare geloovigen te New- York vergaderd was, viel plotseling de H. Geest op mij, De vrienden verklaarden later, dat zij boven mijn hoofd vuur hadden gezien, in vlammende tongen verdeeld. Ik zelf was mij daar niet van bewust. Doch terzelfder tijd brak Gods kracht in mij door en ik sprak aanhoudend, een tijd lang in nieuwe tongen. Ik zong, loofde en prees mijn Heiland. Nu heb ik u mijn ervaring medegedeeld. Vóór ik van 't spreken in nieuwe tongen had gehoord, had ik dus reeds een zalving van Gods Geest ontvangen, maar het was de Geestesdoop nog niet. Men werpt soms tegen : Wesley, Finney noch Moody hebben ooit in tongen gesproken, en toch waren zij heilige en gezegende werkers des Heeren. Maar weet men wel zeker, dat deze groote Evangelisten nimmer den „Geestesdoop met tongen" hebben ontvangen ? Van beide broeders Wesley, John en Charles, wordt gezegd, dat zij tezamen in het bosch baden en Gods Geest machtig op hen viel. Zij begonnen in woorden te spreken, die zij zelve niet verstonden, waardoor zij zóó ontstelden, dat zij opsprongen en huiswaarts liepen. Zij begrepen niet wat er met hen gebeurd was. De bekende Dr, Torrey heeft van Moody verteld, dat deze eens, staande op den kansel voor een groote menigte toehoorders, plotseling onverstaanbare woorden begon te spreken. Hij trachtte het voorlezen uit den Bijbel voort te zetten, doch weder geschiedde hetzelfde. Daar hij niet begreep wat hem overkwam, sprak hij daarna eenige verontschuldigende woor den tot de gemeente — Het is zeker, dat hij in tongen had gesproken. Twintig jaar achtereen had ik in Noorwegen en andere landen het Evangelie verkondigd en met veel vrucht. Ik meen daarmede dat men een machtige Geestes-uitstorting kan hebben er varen, en toch niet tot een volkomen aposto lische ervaring kan zijn doorgedrongen. Het is mogelijk, dat men Gods Woord nog niet voldoende kent, en daarom geen moeite heeft gedaan naar deze ervaring te zoeken. Misschien heeft God u dien Doop willen schenken en zijt ge teruggeschrokken! Toen ik eindelijk dezen zegen mocht onder vinden, o, welk een genade viel mij ten deel! Zal ik, na 32 jaren nu dit getuigenis her roepen ? Wel, dan ware het beter mijn koffer te pakken en af te reizen. Mijn geestelijk leven zou sterven — ik zou een afvallige zijn! Jezus zeide : „Gij zult den H. Geest ontvangen, niet lang na deze dagen." Toen de discipelen met den H. Geest gedoopt werden, spraken zij tegelijkertijd in tongen — die beiden zijn onafscheidelijk van elkander: de Doop en de Tongen. Ik geloof, dat het Schriftuurlijk is te meenen, dat de eerste machtige Geestesvervulling met het navolgende tongenspreken „Geestesdoop" genoemd werd, en de Bijbel daarna meer van „vervulling" spreekt. Zoo kan dit ook bij ons het geval zijn. Eerst heeft de „Doop" des Geestes plaats, daarop moet de dagelijksche „vervulling" komen. Op 5 plaatsen wordt duidelijk in de Schrift aangetoond, dat zij, die met den H. Geest gedoopt werden, in tongen spraken en profe teerden. Zonder twijfel spraken zij ook te Samaria in tongen — anders zou Simon de toovenaar niets van dien Geestesdoop bespeurd hebben. Hij merkte echter iets op wat hem diep trof. Dat Paulus in tongen sprak, toen hem door Ananias de handen opgelegd werden, blijkt duidelijk uit zijn eigen woorden: „Ik spreek meer in tongen dan gij allen." Wij hebben absoluut den Bijbel aan onze zijde. Daarin wordt het tongenspreken in samenhang met de uitgieting des Geestes genoemd — niet als een Gave, doch als 't eerste uitwendige tee ken van den Geestesdoop. Wanneer er geschreven staat: Spreken zij allen in tongen ? Profeteeren zij allen ? dan wordt hier van afzonderlijke Gaven des Geestes gesproken. (Velen verzekeren ons dat zij slechts éénmaal bij den Geestesdoop in tongen gesproken heb ben, daarna nooit meer. Dezulken nebben stel lig den Doop met den H. Geest ontvangen, doch nog niet de bijzondere Gave. Het tongen- spreken bij den Doop, is het teeken der verze geling, en niet een Gave. Iemand kan gedoopt — 14 — zijn met den H. Geest, en toch de Gave der tongen daarna missen. Mogelijk heeft hij dan een andere gave ontvangen, b. v. die der gezondmaking, of der wijsheid. Red. G. S.) Paulus zegt echter: „Ik wenschte dat zij allen in tongen spraken." Hij zou dat niet gezegd hebben als dat niet mogelijk was — daarom behoort ieder geloovige zich uit te strekken naar den Doop met den Heiligen Geest met tongen, en de daaropvolgende, of er mee gepaard gaande Gave der tongen. Ik heb in den regel opgemerkt, dat zij, die niet aan het tongenspreken,als teeken van den Geestes- doop gelooven, óf door kerkelijke banden óf door gebrek aan licht, verhinderd worden het heil aan te grijpen. Anderen vreezen hun prestige, of hun positie te verliezen. Ik heb menige predikant op zijn aangezicht zien liggen, smeekende om den Geestesdoop ; maar de pers en de geestelijkheid vingen aan, het tongenspreken te bespotten en te hekelen — en zij stonden op van hunne knieën en zeiden: „Waarom zal ik een pinkstervriend worden ? De Bijbel kan men op verschillende wijzen uit leggen." En thans prediken zij tegen alles wat „pinksteren" is. Dat is betreurenswaardig. ______ Slot volgt. Het hier volgende getuigenis is van de, in Engelsche Pinksterkringen alom bekende zuster, E. Siffon, iemand die een uitgebreiden werkkring heeft en bekend staat als een gezond-godsdien- stige, krachtige persoonlijkheid. Zij vertelt: „Eens keerde ik op de fiets van een kranken- bezoek terug. Daar 't bijna middag was en ik veel werk had, reed ik in een vlug tempo. Op eenmaal echter geraakte de fiets in een spleet van den weg, ik vloog op een aangrenzend stuk weiland en sloeg met mijn knie tegen een grooten steen. Toen ik mij trachtte op te rich ten, moest ik steunen van pijn. Ondanks dat alles was mij toch, zooals reeds jaren mijn gewoonte was, een „Geloofd zij God" over de lippen gekomen en terwijl ik met mijn fiets trachtte voort te stompelen naar het huis eener oude vriendin die in de buurt woonde, bad ik innerlijk den Heer, mij zóó te sterken dat die goede ziel niets aan mij merken zou. Vergeefs echter! De smarten namen toe, en een enkele blik op mijn krijtwit gezicht zeide haar genoeg. Wij vereenigden ons nu in 't gebed volgens Jak, 5: 14-16 en verwacht en van den Heer onmiddellijke genezing, zooals wij reeds in 't geloof hadden aangenomen. Inplaats daarvan verergerde de toestand met 't oogenblik, zoodat ik naar bed moest gaan en slechts eenige ver lichting voelde, als ik de voet hoog kon leggen. De onbekeerde broeder van mijn vriendin was vol bezorgdheid voor mij en mopperde honderd uit over onze „methode" en Pinkster onzin. Diep verontwaardigd riep hij, dat ik mijn leven lang lam zou blijven, als gerechte straf voor onze nalatigheid, een dokter te roepen. Hij stak de straat over, om zijn hart te gaan luchten bij een oude wereldsche vriendin en weldra waren beiden vuur en vlam over deze „dwaalleer" die den menschen verhindert een geneesheer te zoeken. Ons geloof werd waarlijk op een zware proef gesteld. Terwille van deze ongeloovige zielen, zouden wij zoo dankbaar geweest zijn, indien de Heer onmiddellijk had ingegrepen, en mijn knie genezen, maar juist het tegenovergestelde geschiedde: het geheele been begon op te zwel len en de wond zag er vreeselijk uit. Toen ik mij op den derden avond na het ongeval, met moeite en nood naar bed begeven had, hoorde ik op eenmaal een Stem, duidelijk en klaar tot mij spreken: „Gij hebt Mij' nog niet hiervoor gedankt." Ik was ten hoogste verbaasd en ontzet. Ik — 15 — wist dat ik den Heer had geloofd en geprezen, temidden van al mijn ellende, en Hem de eere gegeven had, omdat Hij mijn Zaligmaker en Heelmeester is — maar Hem gedankt voor dit ongeluk, neen, daaraan had ik niet gedacht. Ik overlegde bij mij zelf, dat 't een moeilijke zaak voor mij was, den Heer te danken voor deze onderbreking van mijn dienst voor Hem, en de smart in mijn knie, maar terwijl mijn verstand nog bezig was, tegen te stribbelen, klonk we derom dezelfde krachtige Stem : „Zeg God dank voor alles /" Daarom boog ik mij neder voor den trouwen Heiland, al moest ik mijn wil een moment geweld aandoen, en dankte Hem, mijn Meester, die alle dingen laat geschieden tot ons bestwil, voor deze val. De duivel fluisterde mij in: „Gij bidt niet uit het hart, uwe woorden komen voort uit 't ver stand, het is slechts lippentaai " Maar ik sprak tot den Heer: „O mijn Heiland, ik wil U nu danken voor deze val, méér kan ik zelf niet doen." En ik legde vol vertrouwen de gansche zaak in Zijn handen. Zoo legde ik mij ter ruste, maar feitelijk was dit weer een nieuwe kwelling voor mij, ik kon mij niet bewegen, en moest geheel gekromd liggen; zelfs de enkele aanraking met de bed- desprei veroorzaakte mij onuitsprekelijke pijnen. Daar ik niet slapen kon, rees de gedachte in mij op: „Misschien kan ik den Heere een lied zingen." En waarlijk, de Heilige Geest deed mijn hart ontvlammen, zoodat ik Jezus kon aanbidden door middel van gebed en van zang. En terwijl mijn ziel aldus werd opgeheven en ik mijn Zaligmaker loofde en prees, totdat ik gansch en al in Zijn liefde verloren raakte, voelde ik opeens de aanraking van een zachte hand, als 't ware direct onder de huid, op het gewricht van mijn knie, — teer en verkoelend en toch zoo reëel, als eens menschenhand. Een groote rust kwam over mij, ik voelde 't, „God was daar," en eerbiedig boog ik mij voor Zijn heilige tegenwoordigheid. Na eenige oogenblikken was 't mij, alsof ik mijn been zou uitstrekken (tot nog toe was mij dat onmogelijk geweest), ik deed 't — daarna legde ik mij op de andere zijde, wat mij even zoo gelukte, ten slotte bewoog; ik mijn been, heen en weer, geen pijnen meer ! Alles was weg! Toen hield ik 't in bed niet langer uit. Met twee beenen tegelijk sprong ik op den vloer, hulde mij in een deken, ijlde naar de kamer waar mijn vriendin zich bevond, en ju belde, met opzet zoo luid, dat ook haar onge- loovige broeder, die in de nevenkamer zat te rooken, het hooren moest. „Johanna, ik ben genezen, ik ben genezen !" Ik danste wel een half uur in de kamer rond, vol lof en dank aan den Heere, die mij zóó trouw geholpen had, en keerde dan tot mijn legerstede terug; 't was mij zóó licht, dat ik gaarne nog tienmaal meer pijn zou verdragen hebben, alleen terwille van 't genot, dien onge- loovigen man mijn vreugderoep: „Ik ben gene zen door Jezus," te doen hooren. Indien ik mij een weinig minder bezeerd had, zou mijn genezing minder indruk gemaakt hebben dan nu 't geval was en Gode minder geëerd zijn geworden. Den volgenden morgen bezocht ik de oude, ongeloovige dame, die aan de overzijde van de straat woonde, bij wie de broeder mijner vrien din den vorigen dag zijn hart uitgestort had. Zij zag mij vanuit haar venster, aankomen, meer huppelend en springend, dan loopend en vol verbazing liep zij mij tegemoet. „O, miss Siffon, hoe is 't mogelijk !" riep zij uit, de handen in elkaar slaande. Zij had gedacht, dat ik, tengevolge van mijn dwaling, mijn leven lang kreupel zou blijven. „Wel," zeide ik lachend — „alles is mogelijk bij God, —de Heere Jezus heeft mij gezond ge maakt, gisteravond twintig minuten over tienen," Daarna vertelde ik haar, hoe alles geschied was en toonde haar mijn knie, nog wel bont en blauw gekleurd, maar geheel pijnloos. Zij was verstomd over deze gebeurtenis, en toen ik huiswaarts keerde, dankte ik God dat Hij dien val van de fiets had toegelaten, opdat Zijn Naam zou verheerlijkt worden, ook tegen over deze beide arme zielen. Na ongeveer 2 jaren, lagen deze beide oudjes reeds onder de aarde, maar beiden waren ge- loovig en vertrouwend op Jezus, de eeuwigheid ingegaan, en ik heb reden te mogen veronderstel len, dat mijn getuigenis in die dagen, hier boven beschreven, een machtige aanleiding is geweest tot hunne volkomen overgave aan den Heer. Toen ik eenmaal, in latere jaren mijn Heiland nogmaals innig dankte voor Zijn uitkomst mij in die dagen bewezen, en tevens voor de zegen, die uit dien val was voortgekomen, sprak de Heere tot mij: „Zie, Mijn kind, evenzoo zult gij Mij in den hemel danken, voor alles, wat ik hier op aarde over u komen liet; gij zult dan duidelijk Mijn raadsplan aanschouwen en ook in deze dingen, de liefde, de macht en de wijsheid van uwen God aanbidden." Hoe gewichtig was mij deze les! Ik ben er van overtuigd, dat indien wij dit bevel van onzen God beter opvolgen : „Dankt God In alles!", wij veel dieper zouden indringen in de volheid Zijner genade. „Hij woont onder den lof van Zijn volk," Wij moeten eenswillend zijn met God, d.w. z. alles wat ons in 't leven overkomen, uit Zijn hand nemen — dat is 't geheim van een over vloedig en zalig leven. „Laat ons dan, door Hem, altijd Gode opof feren eene offerande des lofs, dat is, de vrucht der lippen, die Zijnen Naam belijden." Hebr. 13: 15. Vert. uit Pfingstgrüsse door M. A — 16 — ^^rjojüiotoioioioJüioioiojotoioioioiotoaaoiüioRaoiototoM^".,-^, i l TEEKENEN DER TIJDEN. i§- <§Ti jpioiaotoK«oaao:oK)Pioioioioic)joioioio:oic»ioioioioic ; ^ Hebben wij wel gelet op de vervulling der Bijbelsche profetieën in deze dagen ? Wij ves tigen uwe aandacht op de volgende Schrift vervullingen : De automobiel voorspeld door den Profeet Nahum : Nahum 2:4 De wagens razen door de wijken, zij loopen ginds en weder op de straten; hunne gedaanten zijn als der fakkelen; zij loopen door elkander henen als de bliksemen. De radio, voorspeld door den Heere Jezus Zelve: Mattheüs 10 vers 27. Wat gij u in het oor hoort fluisteren, predikt het van de daken. De vliegmachines voorspeld door den pro feet Jesaja: Jesaja 60 vers 8. Wie zijn deze, die daar komen gevlogen als een wolk, en als duiven tot hare vensters? Bommen door den Profeet Johannes: Openbaring 8 vers 7 — 9. En de eerste engel blies de bazuin, en er kwam hagel en vuur, vermengd met bloed, en het werd op de aarde geworpen; en het derde deel van de aarde ver brandde en het derde deel van de boomen ver brandde en al het groene gras verbrandde. En de tweede engel blies de bazuin, en er werd iets als een groote berg, brandend van vuur, in de zee geworpen, en het derde deel van de zee werd bloed,en het derde deel van de schep selen in de zee, die leven hadden, stierf en het derde deel van de schepen verging. Gifgassen voorspeld door den Profeef Jo hannes : Openbaring 8 vers 10, 11. En de derde engel blies de bazuin, en er viel een grootester bran dend als een fakkel, uit den hemel, en zij viel op het derde deel der rivieren en op de bron nen der wateren. En de naam der ster wordt genoemd Alsem. En het derde deel der wateren werd alsem en vele menschen stierven van het water, omdat het bitter geworden was. Occultisme, demonisme, voorspeld door den Profeet Johannes: Openbaring 9 vers 2—11. En zij opende den put des afgrond en er steeg rook op uit de put, als de rook van een grooten oven; en de zon en het zwerk werden verduisterd door den rook van den put. En uit de rook kwamen sprink hanen op de aarde te voorschijn en hun werd macht gegeven, gelijk de schorpioenen der aarde macht hebben. En hun werd gezegd, dat zij aan het gras der aarde geene schade zou doen, noch aan eenig gewas, noch aan eenigen boom: al leen aan de menschen, die het zegel van Ood niet op hunne voorhoofden hadden. En hun werd gegeven, dat zij hen niet zouden dooden, maar dat de menschen zouden gepijnigd wor den, vijf maanden lang; en hunne pijniging was als de pijniging door een schorpioen, wanneer hij een mensch steekt. En in die dagen zullen de menschen den dood zoeken, maar hem geenszins vinden, en zij zullen begeeren te sterven, maar de dood vlucht van hen weg. En de gedaante der sprinkhanen was als van paarden, die uitgerust zijn tot den oorlog; en op hunne koppen waren kransen als van goud en hune aangezichten waren als aangezichten van menschen; en zij hadden haar als vrou wenhaar en hunne tanden waren als die van leeuwen; en zij hadden borstschilden als ijzeren harnassen en het gedruisch van hunne vleugels was als het gedruisch van wagens, wanneer vele paarden ten strijde draven. En zij hadden staarten als schorpioenen en angels, en in hun ne staarten was hunne macht om de menschen schade toe te brengen, vijf maanden lang. Zij hadden over zich als koning den engel des afgronds; zijn naam is in het Hebreeuwsch Abaddon en in het Grieksch heeft hij tot zijn naam Apollyon. Duikbooten. Explosies van schepen door tor pedo's en mijnen. Voorspeld door den Heere Jezus : Lukas 21:25. Als de zee en watergolven groot geluid zullen geven. (Radeloosheid over het rumoer van zee en baren (vert. Brouwer). Bommenwerpers, vliegtuigen enz. Voorspeld door den Heere Jezus : Lukas 21 :26. Want de krachten der hemelen zullen bewogen worden. Lukas 21:11 Er zullen ook schrikkelijke din gen en groote teekenen van den hemel ge schieden. De terugkeer van Israël naar zijn land. Israël wordt in den Bijbel voorgesteld als de vijgeboom ! Mattheüs 24:32, 33. En leert van den vijge boom deze les: Wanneer zijn hout week wordt en de bladeren doet uitspruiten, bemerkt gij daaraan, dat de zomer nabij is. Zoo moet ook gij, wanneer gij dit alles ziet, opmerken, dat het nabij is, voor de deur. Het Spiritisme. Uit een boekje, dat door het Advent-Zen- dingsgenootschap is uitgegeven, ter bestrijding van de dwaling van het Spiritisme, nemen wij het volgende over, ter waarschuwing aan hen, die nog onverschillig en gedachteloos „alleen — 17 - voor de aardigheid", een séance bijwonen — of meenen, met hunne afgestorvenen te spreken. Een geloovige heeft met spiritisme, doekoene- rij, toekomstvoorspellen enz. enz. finaal afge daan. Hij heeft Jezus Christus, Gods Zoon en Diens bloed aangenomen, tot reiniging van zijn zonden en tot genezing van zijn krankheden, Keert hij terug tot doekoens en andere duistere machten, dan verliest hij zijn geloof en komt onder de ban van Satan. Uit onze jarenlange Evangelisten-loopbaan, kunnen wij voorbeelden aanhalen, die bewijzen, dat de zielen, die ver strikt zijn geraakt in spiritisme en doekoenerij, moeilijk tot bekeering zijn te brengen en, zoo zij al tot het licht komen, geschiedt dat onder zeer veel strijd en tegenwerking van de zijde der booze geesten, die hun prooi niet willen loslaten. Men leze onderstaande regels: Ten huize van een Duitsche dame, wier man gestorven was en met wiens geest zij menig maal converseerde, kwam eene mijnheer B. en vertelde haar hoe de Bijbel over het Spiritisme oordeelt. Genoemde dame stelde daarop aan den pseudo - geest van haar man de volgende vraag: „Adolf, is het waar wat die heer gezegd heeft?" De geest moest toestemmen: „Het is waar wat die man zegt. Verraad!" Daarop vroeg genoemde dame: „In naam van den Allerhoogste eisch ik van je, dat je zegt, welke macht hier werkzaam is." Waarop de geest correct antwoordde : „De duivel". Een afdruk van dit hoogst interressante schrif telijke onderhoud laten wij u hierbij zien. De vragen zijn door de dame, de antwoorden door den geest geschreven in het bijzijn van genoem den heer, die persoonlijk zoowel aan den schrijver alsook aan de uitgevers van deze brochure bekend is als een geloovenswaardig persoon. /Inhoort-. it* '4, frugal ,J~- TT.,,,.. .'£/'oU£.~/Zj>/j^„f~rJL„-s -f ' tfiwfit Ee n stem uit Nederland juist | vóór den oorlog n Het „Christelijk Vrouwenleven" een ( Hollandsch blad, welks laatste nummer V vóór het uitbreken van den oorlog naar f lndië verzonden was en deze week door « mij werd ontvangen, schreef in zijn Kroniek : j „De één zegt: „er komt oorlog" — de y ander voorspelt vrede, een derde, een man I van gewicht heeft gezegd: „de oorlog duurt jaren." Niemand weet wat ons wacht, niemand weet wat ons gevraagd zal wor den, één ding is zeker, dat niemand ons uit Gods Hand zal kunnen rukken — het staat zoo mooi in Gods Woord: „Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus, verdrukking of benauwdheid, of vervolging of honger, of naaktheid, of gevaar, of zwaard? Noch hoogte, noch diepte, noch eenig ander schepsel zal ons kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus onzen Heer." i Wannee r Hij komt. door Dr. Charles S. Price. Uit het Engelsch vertaald door Mevr E. F. van O. Hl fit tllC€tCC€tll*l€lltf€£CCCt*C€f€€€tt De mensen van onze dagen. Dit is de bediening van Jezus voor de troon der genade, n.l. dat Hij een bemiddelaar voor de wereld is. Dat zegt de Bijbel niet, maar Hij is de middelaar voor de kerk. Een volmaakte kerk zou geen middelaar noodig hebben. Gij - 18 - kunt aan volmaaktheid niets toevoegen. Indien ge het wel kondt, zoo zou het geen volmaakt heid zijn. De Heer wist dat de kerk een strijden de zou zijn en dat de schepselen uit wie zij bestaat hun twijfel en bezorgdheid zouden heb ben evenals hun beproevingen, maar Hij wist dat het tegelijkertijd een dappere en glorievolle kerk zou zijn. Hij wist dat ook nog een moderne Elias ontmoedigd, gebroken en bedroefd stil bij de beek zou zitten. Hij wist dat meer dan een moderne Jona er over zou praten, de bediening te verlaten en verlangen zou om weg te loopen naar de vruchtbare wijngaarden van den handel. Hij wist dat in toekomstige dagen, meer dan één van Zijn kinderen zou wegzinken in de wateren, zelfs na de werking van een of ander wonder in hun leven en dat Zijn hand noodig zou zijn om hen weer terug te trekken. Hij wist dat, hoewel de zeden en levenswijzen zouden veranderen bij 't gaan en komen der eeuwen, mannen en vrouwen in grond en wezen hetzelf de zouden blijven Zoo zit Hij dan heden aan de rechterhand des Vaders om een voorspraak te zijn voor de kerk, welke is Zijn lichaam hier op aarde. Het woord „voorspraak" in dit eerste vers is hetzelfde woord datjezus gebruikte toen Hij Zijne discipelen beloofde, dat Hij den Vader zou bidden en dat Hij hun een andere Trooster zou zenden. Het Grieksche woord paracletos is op de eene plaats vertaald door „trooster" en In het boek „The New Life" zegt Dr. Charles Trumbull in zijn voorwoord, dat er drie treden zijn op den Evangelie - weg, welke genaamd zijn : verleden, heden en toekomst. Het „tegenwoordige" is dat deel van het Evangelie, hetwelk het minst bekend is onder de geloovigen. Dat zijn zonden uit het verleden vergeven zijn, gelooft de christen — dat hij in den hemel zal komen op grond van Jezus' volbracht werk— ook dat neemt hij aan. Wat betreft het verleden en de toekomst is hij klaar — maar hoe staat hij op de andere door „voorspraak". De beteekenis is dezelfde. Het is vertaald als „iemand die dichtbij geroepen wordt om te helpen". Om wien te helpen ? Wel, u natuurlijk. Om u te helpen als gij hulp behoeft. Om de almacht Gods ter beschikking van de zwakke mensch- heid te stellen. Om u aan te doen met de kracht, die alleen van die zoo heilige en goddelijke bron kan komen. De gevolgtrekking hier is, dat de eenige kracht, waardoor wij overmees terd kunnen worden, de kracht des Heeren is. De eenige kracht, door welken wij overwinnaars kunnen worden, is de kracht die Hij alleen bezat. Wij kunnen het niet in onszelf volbrengen. Indien alzoo de kracht, waarmede wij worden aangedaan, de Zijne is, en de kracht door welken wij tot overwinnaars worden, Hem toebehoort, dan is ook de heiligheid die als resultaat ver kregen wordt, de Zijne. Indien gescheiden van God, kunnen de men- schen geen geloof hebben. De eenige liefde, die voor den vader aannemelijk is, is de liefde van God, die in het menschelijk hart geopenbaard wordt door den Heiligen Geest. Het is niet onze liefde, die geheiligd is en van een reinere en liefderijker kwaliteit is gemaakt. Het is Gods liefde, die ons in staat stelt ook de andere wang toe te keeren en om goed te doen aan hen, die ons boosaardig behandelen Daarom is het noodig voor den Christen om in Hem te blijven. __ _ Wordt vervolgd. tegenover het tegenwoordige? De tegenwoordige tijd van het Evangelie is een allerbelangrijkst deel van de Blijde Boodschap. Is voortdurende overwinning mogelijk ? Kan de christen iederen dag, ja, elk oogenblik de overwinning hebben over zijn zonden en eigen ik? Is dat niet een dwaas idee van geest drijvers en dwepers? Is daar waarlijk een gezonde, Schriftuurlijke ondervinding van practische over winning binnen het bereik van iederen geloovige, hoe zijn temperament, omstandigheden of om geving ook mogen zijn ? 19 - Wat is eigenlijk een overwinnend leven? Om dit te kunnen begrijpen, moeten wij eerst weten wat het niet is. Het is niet een geloofsbelijdenis, of een of ander kerkelijk dogma — geen Bijbelserie kennis, noch christelijk stokpaardje. Het overwinnend christelijk leven is een per soon ! en wel de Heere Jezus Christus. Daar zijn vele menschen, die probeeren een christelijk leven te leiden, waarbij zij onkundig zijn van de kracht, die God hen in Christus geschonken heeft. Scheiding van Jezus beteekent de dood. Het ware geestelijke leven is geen nabootsing, hervorming, kerklidmaatschap, noch opvoeding. Men kan zijn kinderen een christe lijke opvoeding geven, en dat is ook onze plicht, maar als de Heere het hart niet opent, gelijk Hij dat deed bij Lydia, de purperver koopster (Hand. 16:14) zal uwe opvoeding tevergeefs zijn. Daarom behooren de ouders dag aan dag hunne kinderen den Heere op te dragen in het gebed. Bij de wedergeboorte (wanneer het hart ont vankelijk is geworden voor het Woord) komt de Heilige óeest en neemt bezit van ons inner lijk wezen. Dit is de eerste groote transactie tusschen God en de ziel; en deze alleen kan de mensen opheffen tot het gebied waar over winning mogelijk is. Hij, Die gesproken heeft: „Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde" (Matth. 28:18) is de triomfeerende Christus, de almachtige Zoon van God, Die werkelijk woont in het hart van iederen geloo- vige door den Heiligen Geest. Het overwinnend leven is dus niet een ver heven ideaal dat de christen, al struikelende en vallende moet najagen. Neen, Christus Zelf is ons leven en omdat Zijn leven, een overwin nend leven is, hebben wij al de mogelijkheden tot overwinning ontvangen, zoodra Hij in ons komt. Onafgebroken triomf is dus mogelijk voor iederen geloovige, omdat de gezegende Ver losser voor altijd woning heeft gemaakt in zijn hart. Daarom wordt het leven van volheid in God beloofd op de eenvoudigste voorwaarden. Daar is niets ingewikkelds of geheimzinnigs in — een iegelijk die gelooft, stroomen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien. (Joh. 7:38). Dat is het leven wat de Heere Jezus beloofd heeft, aan iederen geloovige l Den lezer wordt verzocht al deze teksten op te slaan met betrekking tot deze Geestesvolheid, die zelfs voor den zwaksten geloovige is weg gelegd— dus niet slechts voor den meer-ge vorderden christen! Exodus 15 vers 1 ; Deute- ronomium 28 : l3;Jozua 1 .- 5; 1 Kronieken 28-: 11; Romeinen 6 : 4; Romeinen 8 : 2; 2 Korinthe 2:14; 1 Johannes 5:4; Openbaring 17:14. Uit al deze teksten blijkt het, dat blijvende overwinning Gods verlossingsdoel is voor ieder kind des Heeren. Een leven van nederlaag is dus voor den christen, beschouwd van Goddelijk standpunt— een mislukking, Zoo'n christen is abnormaal. Hij is een verlamd lid van het mystieke Lichaam van Christus. (1 Kor. 12? 25). De oorzaak van deze mislukking is, dat de Heere Jezus Christus niet Zijn rechtmatige positie van koningschap, in het hart kan innemen. Zijn onttroning leidt altijd tot mislukking in den strijd, en verzwakking van het geestelijk leven. Laten wij het mogen herhalen: Jezus Christus is ons overwinnend leven. De christen heeft drie groote vijanden, die alles zullen doen om te probeeren hem te doen vallen: de wereld, het vleesch, en Satan. (ljoh. 2:16; Romeinen 8:3; 1 Petrus 5:8). De wereld—De apostel Paulus spreekt van „de tegenwoordige booze wereld" (Galaten 1 : 4). De vraag dringt zich, vooral aan den jongen christen op: Is het mogelijk een waar, afge zonderd christelijk leven te leiden temidden van deze vijandelijke wereld ? Is de overwinning in Christus zoodanig, dat de christen de smaak verliest voor wereldsch genot, den omgang met wereldsche vrienden en voor de betoo- vering die van de wereld uitgaat? Is het voor de hedendaagsche geloovige mogelijk, om met den Apostel Paulus te juichen : Maar het zij verre van mij, dat ik zou roemen, anders dan in het kruis van onzen Heere Jezus Chris tus ; door welken de wereld mij gekruisigd is, en ik der wereld. (Gal. 6:14). Dank God — dat is mogelijk. Jezus heeft gezegd : „Ik ben het die de wereld overwin." Onthoud het, lieve lezer, deze overwinning is geen zwaar juk, zij beteekent geen ontbering, of neergedruktheid — geen berooving van alle echt - menschelijke vreugde of humor! Neen, Jezus juk is zacht, en Zijn last \s licht. Zijn geboden zijn niet zwaar. ( 1 Joh. 5:3). De apostel Petrus (1 Petr. 1:8) gewaagt van „onuitspreeklijke en heerlijke blijdschap." Het vleesch. Hieronder verstaat men, de ge vallen menschelijke natuur — het bedorven, zondige beginsel wat de mensch heeft geërfd van het eerste menschenpaar: de Adamsnatuur in hem. Dit is de geboorteplaats van al de zonden, die den strijdenden christen zoo vaak den vrede berooven en zijn getuigenis krachteloos maken. (Gal. 5: IQ) Wij noemen eenigen op, die ons allen maar al te goed bekend zijn: slecht humeur, lichtgeraaktheid, nukkigheid, jalousie, hoogmoed, eigenwil, haastigheid, drift, toorn, opvliegend heid, snel oordeel, neiging tot zuchten en klagen, moedeloosheid. Hoe algemeen is de zonde om van onzen naaste kwaad te spreken achter zijn rug om — om een grief in het hart te dragen, een wrok jegens den persoon, die ons leed heeft gedaan. — 20 — Dit zijn allen openbaringen van het vleesch. Is er overwinning te verkrijgen over deze dagelijksche zonden ? De natuurlijke mensen stapt daar glimlachend overheen met de woorden: Wel, we zijn nu eenmaal menschen, en kunnen niet anders dan fouten maken (let wel! men spreekt nooit van „zonden".) — maar Gods kind weent in de stilte voor zijn God, en smeekt met diep berouw : Ach Heere, verlos mij toch van deze dagelijks op mij afstormende zonden! Hoe kan ik er de overwinning over krijgen? O, daar is overwinning! God zij dank! Jezus Christus heeft het vleesch krachteloos gemaakt door Zijn bloed. Blijf in Hem en maak Zijn overwinningskracht tot de uwe. Sta iederen morgen op in 't geloof: De Heere is mijn Kracht en mijn Bewaarder. Hij kan en zal mij bewaren voor de zonde. Zie bij elke ver zoeking op Hem en van lieverlede zal 't een gewoonte worden bij alles in hem te rusten. Ook het geloof moet geoefend worden. Paulus zeide: „Hierin oefen ik mijzelven, om altijd een onergeriijk geweten te hebben bij God en de menschen." Hand 24:16 Er is steeds overwinning door den Heiligen Geest en langs den weg van het Kruis! De Duivel Hij is een persoon. Zijn streven is om Gods wil te dwarsboomen. Hij staat recht streeks tegenover God, en is Diens grootsten vijand. Wanneer wij ook maar in het geringste naar hem luisteren, scharen wij ons aan de zijde van Gods vijand Aan het kruis heeft Jezus Christus, Satans macht verbroken over den geloovige. Volkomen en voor altijd heeft de Heere hem overwonnen. En wanneer deze triomfeerende Christus Ko ning is van uw leven, en zetelt op den troon van uw hart, waarmee kan Satan u dan scha den? Zoolang gij niet de deur van uw hart op een kier zet, kan de duivel niet binnenko men. Als Noach de deur van de Ark, die door Gods hand zelve gesloten was, had geopend, dan zouden de wateren van de zondvloed zijn binnengestroomd. Jezus is Overwinnaar, halleluja! en Hij woont n uw hart. Ja, onafgebroken overwinning is mogelijk voor den geloovige; indien dit niet het geval ware, dan zou er iets haperen aan het verzoenings werk van Christus. Vrij overgenomen uit het Zuid- Afrikaansch blad „Die oorvloedige Lewe." (Het overvloedige leven.) N. B. Deze laatste opmerking geldt ook de verlossing van ziekte (Jes. 53 : 4) M. A. m Min» . *••••• * • J H ••••> • VADE R STANGER e n zijn reddingsark. Is deze niet een vuurbrand, uit het vuur gerukt? Zach. 3:2b. «â€¢â€¢â€¢«ar ' ~~xTv~' Toespraak van Vader Stanger, gehouden op den morgen van 5 Jan. 1911. Markus 16 :17 j Jakobus 5 :14 -16. Toen de Heer Jezus op aarde was, genas Hij alle kranken en bezetenen, die in Hem geloof den. Zonder geloof kon de Heer niemand ge nezen. Toen Hij in Nazareth was, kon Hij weinig teekenen en wonderen doen vanwege hun ongeloof. Ook staat er van den Heiland geschreven : Hij vertrouwde zich hun niet toe. Hoe kwam het, dat Jezus zich hun niet toever trouwde ? Omdat zij niet in Hem geloofden. Aan zulke zielen kan Jezus ook nu nog niets doen, evenmin als in den tijd van Zijn omwan- deling op aarde. De Heer Jezus verzamelde zich Zijne discipelen uit het volk Gods, want zij geloofden in Hem. De Heer Jezus zond zijne discipelen uit en gaf hun macht en kracht, duivelen uit te werpen en zieken te genezen; en toen de Heer uit deze wereld gescheiden en tot den Vader heengegaan was, kwam de groote Pinksterdag. Hoe groot en heerlijk was de almacht Gods bij de jongeren! Ze mochten op nieuw teekenen en wonderen doen in den Naam van Jezus Christus. Hoe mochten zich de Apos telen verheugen, dat de Heer zoo machtig in hun midden zich openbaarde ! Maar dat alles gebeurde om de wille van hun geloof. Wat een versterking was het voor de Apostelen als zulke geboden en kranke zielen van hun banden be vrijd werden en van de machten der krankheid. Wij weten, dat de duivel ook teekenen en wonderen kan doen, maar bekeeren kan hij niemand; op zijn hoogst kan hij vleeschelijk een omkeer teweegbrengen. Men kan dan dik wijls opmerken hoe deze menschen trotsch en hoogmoedig worden en opnieuw ten val komen. Bij de Apostelen was het gansch anders. Op het Pinksterfeest bekeerden zich drie duizend menschen op eenmaal. Dat kan de god dezer wereld niet; en wij zijn er diep van overtuigd, dat de Apostelen dit gedaan hebben in den naam van den Heer Zebaoth Wij hebben ge lezen, wat er geschreven staat in Markus 16:17 - 21 - •en in Jakobus 5:14 en vervolgens. Deze teekenen en wonderen doet Jezus nog heden en de ouderlingen zalven ook in dezen tijd nog de kranken met olie in den naam des Heeren, naar het voorschrift van Jakobus 5. Maar waar zijn de ouderlingen (oudsten)? De Heer Jezus spreekt van : De teekenen, die zullen volgen degenen, die gelooven! Het komt maar hierop aan, hoever het geloof reikt. Wij hebben in dezen tijd veel Christenen, die gelooven, maar hun geloof zit vol twijfel en ongeloof. De Heer Jezus geneest heden nog, zooals vroeger, en dat willen de meeste geloo- vigen niet meer gelooven. Ze meenen, dat men eerst naar den dokter moet gaan en als men het middel van den dokter heeft, moet men bidden: „Heer, legt Gij Uw kracht in het mid del."' Zijn deze menschen geholpen, dan heeft het middel geholpen en niet de Heer Jezus. Men is door het middel genezen en beveelt het dezen of genen andere zieke weer aan, maar men beveelt niet den Heer Jezus aan, die toch ten slotte de eigenlijke helper is. Men kan daar over denken zooals men wil, bijhelsch is deze manier zeker niet; ik spreek uit ervaring en meen wat ik zeg, tot in den diepsten grond •van mijn hart. Ónze geliefde, zalige Dominé Blumhardt, door wien de Heer Jezus hier in Möttlingen hetzelfde werk deed, dat de Heer hier nu weer doet, schrijft in zijn levensgeschie denis: „Als de geloovigen ziek zijn, gaan zij naar de doktoren, ze loopen hier en ginds om raad te vragen en van hun lijden verlost te worden Als de middelen dan niet geholpen hebben, zeggen ze: „Nu zijn we vast overtuigd, dat de Heer Jezus wil, dat we ziek zijn, opdat we dichter bij den Heiland zouden komen; wij moeten door het lijden toebereid worden voor de heerlijkheid. Maar men gaat niet naar onzen Heer Jezus en vraagt Hem om raad. Het is niet anders dan traagheid in 't geloof." Ik weet van een lieve zuster, die al jarenlang ziek is; ze is nog jong. De broeders, die haar af en toe bezoeken, zeggen: ,,Je moet door lijden tot de heerlijkheid ingaan !" Deze lieve ziel heeft mij bekend, hoe arm en ellendig het er van binnen bij haar uitziet; het kwam bij haar zoover met de vroom - doenerij, dat de duivel tot haar zeide: „Je weet toch, dat jouw bidden geen waarde heeft, beneem je zelf maar het leven!" Er staat toch geschreven : „Hij heelde allen, die kwalijk gesteld waren." De Heer wil nog een ieder helpen naar lichaam en ziel. Als Gods kinderen altijd maar ziek moeten zijn, dan kan de wereld niet gelokt en getrokken worden om tot Jezus te komen. Ze liggen dan zelf altijd op den grond door twijfel en ongeloof en dra gen altijd een zwaren last in het hart Als men zulke menschen vraagt: „Geloof je, dat je ge zond wordt ?" dan krijgt men over 't algemeen ten antwoord: „Ik wil gelooven, dat ik gezond zal worden." Maar in dit woord: „ik wil" ligt de twijfel reeds op den loer Wanneer men daarentegen aan een mensen, die in de wereld leeft, vraagt: „Wilt gij gezond worden door het geloof in Jezus ?" dan krijgt men meestal ten antwoord: „Zou ik niet gelooven, dat de Heer Jezus mij gezond kan maken 1" Menschen van de wereld hebben, als ze ziek zijn, dikwijls meer geloof dan kinderen van God. In deze tijd wordt ook telkens de vraag gedaan : „Zijn deze genezingen van zieken van God of van den geest uit den afgrond ?" Ik kan maar één ding betuigen: Waar de Heer Jezus zielen redt en kranken geneest, zijn dit daden van God. Als ik terugblik op mijn vroeger leven, dan moet ik erkennen: De Heer Jezus heeft mij door ziekte tot zich getrokken. Maar mijn krank- heden hadden hun oorsprong alleen in de zon de, want dat heb ik zelf ervaren. Toen ik tot bekeering kwam, werd het mij duidelijk, waar om er staat geschreven: „Dien Ik liefheb, dien straf en kastijd Ik." Ik kreeg uitslag en open voeten, en ging hiervoor naar een professor, die zeide, dat er voor deze ziekte geen kruid gegroeid was Ik heb ook alles geprobeerd, maar vond heel weinig baat; de Heer Jezus kon mij van dit schrikkelijke lijden afhelpen door het geloof in Zijnen naam. Toen ik reeds lang een kind van God was, kreeg ik een hevig jichtlijden, dat een jaar lang duurde; ik kon bijna geen stap meer doen en liep heelemaal krom; mijn vingers staan ten bewijze hiervan nog krom, anders zou men mis schien niet eens gelooven, dat ik jichtlijder was. AI deze ziekten, die ik had, waren naar de uitspraak der doktoren ongeneeslijk ; ook voor mijn jicht ging ik naar de doktoren, maar zij konden mij niet helpen. Toen zag ik op tot mijnen Heer en begreep, dat ik alleen hulp verwachten kon van mijn hooggeloofden Heer en Heiland, om van dit vreeselijke lijden verlost te worden. Ik riep Hem aan in mijn grooten nood en zeide tot mijn lieven Heiland : „Heer, als het U behaagt, dat ik krank blijf, dan behaagt het mij ook, al zou dat voor mij een langen tijd van ziekte beteekenen. Wanneer het U echter behaagt mij gezond te maken, dan behaagt het mij ook, maar dan smeek ik U, Heer, laat mij voor vele zielen een zegen zijn." Daarbij was ik ook in hooge mate hartpatiënt, maar op eenmaal is al deze ellende verdwenen door het geloof in Jezus. Ik heb dit alles zelf ervaren en kan er daar om van getuigen; het was de Hoogeschool, waarop de Heer mij voorbereidde tot Zijnen dienst. De lijdenshoogeschool is de school van onzen hooggeloofden Heer en Heiland; nog heden ben ik op deze Hoogeschool; het is de ster- vensweg, maar het is ook een heerlijkheidsweg, waardoor wij kinderen der vrijheid worden. - 22 - Onzen Heiland zij lof en eer en dank en aanbidding tot in alle eeuwigheid, dat Hij zich over mij, den voornaamsten zondaar, heeft ontfermd. Ik had mijzelf veel van deze ziektenaanvallen kunnen besparen, want ik moet zeggen, dat ik zelf er de schuld van draag. Ik heb alleen de groote liefde ervaren van onzen hoogge- loofden Heer en Heiland ! Als de geloovigen onmiddellijk tot Jezus zouden gaan en Hem kinderlijk vertrouwden, dan zouden ze volkomen zeker ervaren, dat de Heer met macht zou ingrijpen en genezen. Hoe weinig vertrouwen op onzen Heiland is er in de christenheid! Daarom zijn zooveel geloovigen altijd ziek. Als wij naar lichaam en ziel zullen genezen, dan moet in ons het woord tot waarheid worden, dat in Jakobus 5: 15 staat: „Het gebed des geloofs zal den zieke behouden," en wat daar verder volgt. Het gebed des geloofs ontbreekt in onze christenheid. Als deze woorden, die daar geschreven staan, werkelijkheid zijn, wat helpt dan al het bidden tot den Heer, als men ze niet gelooft en twijfelt ? Wij moeten worden als de kinderen. Een kind heeft geen ontwikkeld verstand. Waar het verstand bij de geloovigen op den voorgrond staat, daar komt de Heer Jezus op den achtergrond ; dan moet de Heer zich terugtrekken, en kan geen teekenen en wonderen doen. Hoeveel zielen worden door den vijand gekweld en denken, dat ze ziek zijn. Ik merk echter bij de meeste zieken, dat het alleen de vijand is, zooals ze later zelf moeten erkennen. Zoodra ze hun zonden beken nen, zoodra de zondenban gebroken is, wordt hun hart vrij, omdat ze berouw hebben over hun zonden en ze moeten zeggen, als ze ver geving van zonden ontvangen: „Nu ben ik volkomen genezen, mij deert niets meer!" De meesten willen lichamelijk gezond worden, maar dat kan alleen, als we met onze zielen eerst op Golgotha aan de voeten van onzen Heiland komen. Voor alle dingen wil de Heer Jezus onze ziel genezen, en dan ontvangen we van Hem het andere nog bovendien (Matth. 9: 2-6). Zondenerkentenis moet echter gewekt zijn door den Heiligen Qeest. Ik dwing niemand tot zon denerkentenis en ik hoor ze ook van niemand aan, als ik merk, dat er geen waar berouw is. Wat wordt er toch veel voor de zieken gebeden, terwijl er bijna geen geloof is! Wat heb ik dikwijls de heerlijke ervaring opgedaan: „Het ernstige gebed des rechtvaardigen vermag veel." Het gebed des rechtvaardigen is geloofsgebed en zulke gebeden verhoort de Heer, zooals de Heer Elia verhoorde. Een lieve vrouw is mij in de gedachten gekomen, die op het laatste He- melvaartsfeest tot mij kwam; ze leed al 30 jaar lang aaneen onderlijfsziekte. Haar heele lichaam was gezwollen, ze moest een operatie onder gaan. In haar grooten nood kwam ze bij mij. Ik sprak tot haar over het geloof in Jezus, waardoor ze kon genezen van haar kwaal, en zei dat ze toch zou gelooven. Deze lieve ziel kwam op datzelfde oogenblik tot een heel beslist geloof, dat nu de tijd ge komen was, waarop ze van haar kwaal genezen zou worden. Zij vertelde mij na eenigen tijd, hoe spoedig ze van haar lijden was bevrijd, maar het heerlijkste was daarbij toch, dat deze ziel vrede vond. Kort daarop kwam haar schoondochter en vertelde mij van den grooten nood waarin ook zij verkeerde. Ze was al bij verschillende dok toren geweest, en niemand kon haar helpen. Ze vertelde mij, dat ze bij levenden lijve door de wormen werd opgegeten. Ik heb haar ge smeekt toch te gelooven, dat de Heer ook haar kon gezond maken; binnen zeer korten tijd werd het lichaam van deze vrouw ook vol komen rein, enkel en alleen door het geloof in Jezus, Zij is al een paar maal hier geweest en voelt zich zoo gelukkig, dat haar lichaam nu rein is. Maar ze kreeg tegelijkertijd ook een rein hart en is het eigendom van Jezus gewor den. _____ Slot volgt. Doopsbediening te Palembang. Palemban g 20 Mei 1940. Geliefde Broeders en Zusters. Met innigen dank aan onzen dierbaren Heiland wil ik getuigen van onze eerste doopdienst van de Pinksterzending alhier. Wonderbaar heeft de Heer gewerkt, zoodat menige broeder en zuster den wensch uitsprak, zich te laten doopen en zich den Heere toe te wijden. Op den morgen van den eersten Pinksterdag reden we eerst in een autolette naar de halte, waar een groote bus gereed stond om ons verder te rijden. Op vier punten van verschillende straten stonden in groepjes de Brs. en hunne gezinnen op ons te wachten. Ieder voelde zich op dezen gezegenden dag gelukkig, vooral de doopelingen, wiens gezichten straalden. Het lied van „Wij wonen in Kanaan" werd telkens her haald, menig voorbijganger stond ons na te kijken. Langs hobbelige, onverharde wegen reden we eindelijk het erf op van de fam. de la Fosse. Ook hier stonden reeds gemeenteleden te wachten. Nadat we elkander blij de hand gedrukt en eenige oogenblikken getoefd hadden in „Toevluchtsoord Melatie", gingen we in optocht naar het beekje, dat door Br. Reumse was ontdekt tijdens zijn verblijf aldaar. Het was een heerlijk plekje, vredig en stil gelegen, omgeven door schaduwrijke boomen. De stilte werd slechts verbroken nu en dan door een rèdnong; heel uit de verte hoorden - 23 - we de eentonige bijlslagen van een houthakker en 't gekraak en gesteun van een omvallende woudreus. Wij voelden in 't diepst van ons hart, de nabijheid van onzen Heiland; hier leerde Hij ons weder inzien hoe nietig en klein de mensch is. Vriendelijke handen waren bezig geweest om banken in elkander te timmeren; zelfs een primitief kleedkamertje ontbrak niet. Zoo zorgt de Heer voor alles. Geprezen zij Zijn Naam ! Br. S. Reumse opende den dienst met zang en gebed, en besprak de ernst en het gewicht van den Waterdoop. Daarna daalden de doope- lingen een voor een af in 't watergraf, onder 't gebed der ouderlingen. Het koor: „Heer, zend ons een Doop van vuur" werd meermalen krachtig aangeheven. De kracht Gods was voelbaar in ons midden. De Brs. de Ia Fosse en Reumse die den Doop bediend hadden, konden met blijmoedig hart zeggen: „De Heere heeft alles welgedaan. Hem zij de eere." In „Toevluchtsoord" werd het H. Avondmaal met diepen eerbied gebruikt. Tranen van dank baarheid en vreugde, getuigden van de ont roering in de harten. Verscheidenen waren onder de kracht Gods. Met innig dankgebed sloot Br. Reumse de samenkomst, waarna Zr. de la Fosse zorgde voor het liefdemaal. Gesterkt naar lichaam en ziel aanvaardden wij den terugtocht. Wij kunnen den Heere niet genoeg danken voor Zijn genade. Wij verzoeken alle Brs. en Zrs. om voorbede, •ook voor Palembang, in deze donkere tijden. Wij hebben wel noodig te bidden: „Heere, blijf bij ons". Amen Uwe Zr. in Christus Jezus G. van T h i e 1. is de liefde. Er bestaat bij velen een neiging om op overdreven manier vragen te ste!len,die niet stichtend zijn en de ijver, die ze daarbij toonen, wordt zoo groot, dat, als anderen de problemen niet van het zelfde standpunt bezien, ze alle omgang met hen verbreken. Het was deze eigenschap, die de discipelen deed zeggen: „Meester, we hebben eenen gezien, die duivelen uitwierp in Uwen Naam, welke ons niet volgt; en wij hebben het hem verboden, omdat hij ons niet volgt." Ja, dat was de reden: omdat hij ons niet volgt! Hij geloofde in de kracht van Jezus, naam, hij dreef de duivelen uit in dien Naam, maar behoorde niet bij de discipelen, hij hield samenkomsten buiten hun kring. Het kon hun niets schelen, of God hem als Zijn kind had aangenomen of niet; waagde hij buiten hun kring te werken, dan moest hij tot elke prijs tegenhouden worden. Precies zoo doen vele predikers in deze dagen. Als men in hun vereeniging wil werken, hun wil gehoorzamen en niet waagt, een meening te hebben, die van de hunne afwijkt, dan heerscht er rust en vrede, dan zijn ze allemaal „broeders", maar als men op een dag zelf wil gaan met den Heer, en duivelen uit wil werpen in Zijn Naam, buiten hun vereeniging, dan is het uit met de „broederschap". Ja, ja, we kunnen wel zeggen, dat als de broederschap niet dieper en niet op hechteren basis gebouwd is, het 't beste is, als ze zoo vlug mogelijk ophoudt. Wat zegt Jezus daarop? Zijn discipelen hadden zonder twijfel verwacht, medewerking van Hem te ondervinden. Tot hun verwondering zegt Hij : „Verbiedt hem niet, want er is niemand, die eene kracht doen zal in Mijnen Naam en haas- tiglijk van Mij zal kunnen kwalijk spreken: Want wie tegen ons niet is, die is voor ons." (Markus 9:39-40.) Zie, daar komt het op aan: „Hij zal geen kwaad van Mij spreken", zegt Jezus, het is niet de vraag, of hij de discipelen volgt, maar of hij Jezus volgt. Een beker koud water zal niet vergeten worden in de oordeelsdag, zegt de Heer. Ge moet niet denken, dat ze tegen Ons zijn, als ze in Onzen naam werken, ze reiken u een beker koud water toe. Zij zijn uw geestverwanten, zelfs als ze u niet overal volgen en ze „zullen hun loon geenszins verliezen " We loopen gevaar ze daarbij te hinderen of te ergeren. Want hij, die een van deze kleintjes ergert, die in Mij gelooven, het zoude hem nutter zijn, dat een molensteen om zijn hals werd gedaan en hij in de zee werd geworpen. Laten we hen, die in Jezus gelooven, geen hindernissen in den weg leggen, maar met liefde probeeren, hen te leiden. Dat is de liefde, die voortduurt. Daarom, „Laat ons niet liefhebben met het woord, noch met de tong, maar met de daad en waarheid. En hieraan kennen wij, dat wij uit de waarheid zijn, en wij zullen onze harten verzekeren voor Hem." (1 Joh. 3: 18-19). Vert. uit het Duitsch. door P. d. G. — 24 — Jeugdrubrie k onder redactie van Zr. (Mej.) P^F. de Graaff, Banjoebiroeweg 19, AMBARAWA. De eerste. Ze zaten naast elkaar op de bank, Jetje en Toosje en ze waren de knapsten uit de klas. Als Jetje niet het mooiste werk had gemaakt, dan had Toosje het hoogste cijfer. En als Toosje een keertje nummer twee was, dan was het Jetje, die de eerste was. Maar in de laatste tijd was er iets vreemds gebeurd. Al vier maal achter elkaar had Jetje het hoogste cijfer gehaald. Toosje begreep er niets van. Hoe zou dat toch komen? Ze vond het helemaal niet leuk, hoor! Nou ja, een enkel keertje mocht Jetje het wel van haar winnen, natuurlijk ; als zij het dan maar de volgende keer weer van Jetje won, hadden ze het juist altijd heel leuk gevonden. Maar nu, vier maal achter elkaar! Daar nou, de juffrouw zei ook al: „Zeg Toosje, haal jij geen tientjes meer, tegenwoordig ? Laat jij Jetje dat maar doen?" Het was wel een grapje, maar Toosje kon er echt wel om huilen, nou ! Morgen moest ze weer de eerste zijn! Eu diezelfde middag zat Toosje te leren, neen maar! Moesje vroeg : „Heb je zoveel huiswerk, Toosje? Anders ben je in een halfuurtje klaar en nu heb je er al wel een uur over gedaan." Toosje had haast geen tijd om te antwoorden en ze leerde maar verder. De volgende dag, op school kregen ze beiden een beurt en de juffrouw gaf Jetje een negen e« Toosje een .. . zes! Toosje was van het lange leren zo suf geworden, dat ze veel uit de les vergeten was. O, wat was ze boos! Ze snauwde Jetje af, die natuurlijk niets van Toosje's vreemd gedrag begreep. En Toosje werd hoe langer hoe jaloerser op Jetje en hoe erger jaloers ze werd, hoe lelijker cijfers ze haalde, want ze dacht meer aan de cijfers dan aan het werk, dat ze maken moest. Op een dag werd Toosje ziek. En omdat ze een kindje van den Heiland was, sprak de Heer in die ziekte tot haar. Een stemmetje, diep in Toosje's hart, zei: „Zeg Toosje, weetje, waarom je nu ziek bent? Omdat je nu veel tijd zult hebben om na te denken over je lelijke jaloers heid. Het was toch niet mooi van je Toosje, om steeds de eerste te willen zijn ? Zeg het nu eens zelf. Je bent een kindje van Hem, Die altijd de minste wilde zijn. O, wat moet de lieve Heiland bedroefd geweest zijn, toen jij zo jaloers was. Zo sprak dat stemmetje en gelukkig hoor, Toosje luisterde er naar. Ze vroeg haar Heer vergiffenis en toen ze wist, dat haar zon dig hartje rein gewassen was in het dierbaar bloed van den Heiland, bad ze nog: „O lieve Heer, laat Jetje toch bij me komen. Ik wil haar liefste vriendinnetje weer zijn. Dank u, lieve Heiland. Amen." De Heiland zond Jetje nog diezelfde middag naar Toosje toe met een handvol bloemen. Toosje vertelde alles aan Jetje. Toen gaf jetje haar een kus en toen Moeder even later bin nenkwam met een paar koekjes, werd het echt een feestje. De Heer maakte Toosje gauw beter en toen zaten er weer twee dikke vriendinnetjes naast elkaar op de bank van de vierde klas. P. d.G . Voor ons. Jullie hebt nog niet lang geleden, een dagje vrij gehad, omdat het hemelvaartsdag was. Op school of op een kindermeeting heb je zeker alle maal wel eens gehoord over de hemelvaart van den Heere Jezus. En natuurlijk was je blij op die vrije dag, hè ? Toch niet alleen omdat je naar school hoefde ? Maar vooral, omdat je toen dacht aan de plaats, die de Heere voor jullie bereid heeft in de hemel, toen Hij naar de Va der ging? Denk er eens aan kinderen, wat onze lieve Heiland er allemaal voor over heeft gehad om ons een plaatsje te geven in die mooie hemel. Jezus wilde die mooie hemel verlaten en naar de zondige wereld gaan; Jezus wilde Zijn heerlijk leven ruilen voor een leven van heel veel verdriet. Jezus wilde afstand doen van Zijn rijkdommen om op de aarde zö arm te worden als nooit een mens geweest is. Alle engelen dienden Hem in de hemel, op aarde diende Jezus de mensen. De mooiste liederen werden inde hemel gezongen ter ere van Jezus,. op aarde zou Hij horen, hoe de mensen Hem» zouden smaden en honen. Alle hemelse muziekinstrumenten werden bespeeld tot Jezus' lof en op de aarde zouden' de mensen steenen opnemen om die naar den Heiland te gooien. Wist Jezus dan niet, dat al deze dingen Hem wachten ? O, Hij wist het zo goed En waarom ging de Heiland dan toch ? Lieve kinderen, alleen omdat Hij jullie en mij zo liefhad. Al die pijn, al die droefheid, al die armoede, leed die lieve, lieve Jezus voor . . . . óns. En eindelijk, eindelijk brak de dag aan. dat de Hemelkoning terug zou komen in het Va derhuis. Nog nooit hebben de engelen zo ver langd naar een dag als naar die wonderbare dag. Hun Koning zou komen En Jezus voer ten hemel. Maar, o, wat was dat? Wat waren dat voor tekenen in die liefdevolle Handen ? Wie had die tekenen veroorzaakt in die Voeten? Hun Heere kwam terug, maar met doorboorde Handen en Voeten—In dat Hoofd waren teke nen overgebleven van een doornenkroon. Wie had zoiets durven doen ? Wie had den Zoon van Ood zo durven behandelen ? In de hemel kreeg Hij eer, lof, prijs. Hoe durfden de mensen op de aarde dan zo iets vreselijks te doen? O, wie had dat toch gedaan ? Weten jullie het? Ik weet het zo goed, dat deden wij, jullie en ik, door onze zonden. Lieve Heiland, help ons, dat we vanaf deze dag U alleen geven liefde, lof en eer. Amen. P. d. G.
Abstract (if available)
Linked assets
Hollenweger Center, Amsterdam, Netherlands
Conceptually similar
PDF
Golden sheaves, vol. 10 [sic, i.e. 13], no. 12 (1937 June 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 13 [sic, i.e. 16], no. 16 (1940 August 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 13 [sic, i.e. 16], no. 11 (1940 June 1)
PDF
Golden sheaves, vol. 13 [sic, i.e. 16], no. 24 (1940 December 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 13 [sic, i.e. 16], no. 04 (1940 February 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 12 [sic, i.e. 15], no. 11 (1939 June 1)
PDF
Golden sheaves, vol. 13 [sic, i.e. 16], no. 15 (1940 August 1)
PDF
Golden sheaves, vol. 13 [sic, i.e. 16], no. 14 (1940 July 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 13 [sic, i.e. 16], no. 20 (1940 October 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 16 [sic, i.e. 19], no. 06 (1947 June)
PDF
Golden sheaves, vol. 13 [sic, i.e. 16], no. 13 (1940 July 1)
PDF
Golden sheaves, vol. 12 [sic, i.e. 15], no. 12 (1939 June 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 10 [sic, i.e. 13], no. 16 (1937 August 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 09 [sic, i.e. 12], no. 12 (1936 June 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 16 [sic, i.e. 19], no. 12 (1947 December)
PDF
Golden sheaves, vol. 30 [sic, i.e. 32], no. 06 (1960 June 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 14 [sic, i.e. 17], no. 12 (1941 June 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 12 [sic, i.e. 15], no. 16 (1939 August 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 13 [sic, i.e. 16], no. 05 (1940 March 1)
PDF
Golden sheaves, vol. 13 [sic, i.e. 16], no. 09 (1940 May 1)
Description
[description english/roman)] Missionary work of the Pentecostal movement in Indonesia
Asset Metadata
Core Title
Golden sheaves, vol. 13 [sic, i.e. 16], no. 12 (1940 June 15)
Alternative Title
Gouden schoven (
orig. non-english/non-roman lang./script
), Gouden schooven, 1940, nr. 12 (
orig. non-english/non-roman lang./script
)
Publisher
[S.l.]
(english/roman),
[S.l.]
(orig lang/script),
Pentecostal movement in Indonesia
(original),
Pinkstergemeente in Nederlandsch-Indië
(original),
University of Southern California. Libraries
(digital)
Tag
OAI-PMH Harvest
Place Name
Indonesia
(states)
Format
periodicals
(format)
Language
Dutch
Permanent Link (DOI)
https://doi.org/10.25549/pcra-c14-213822
Unique identifier
UC11126879
Identifier
Gouden-schooven-1940-12.pdf (filename),CT.05443.- (identifying number),pcra-c14-213822 (legacy record id)
Legacy Identifier
Gouden-schooven-1940-12.pdf
Dmrecord
213822
Format
periodicals (format)
Rights
VU University Library is owner of the Hollenweger collection and has the Azusa collection on loan from Azusa Hogeschool Zwolle
Source
Hollenweger Center, Amsterdam, Netherlands
(subcollection),
Pentecostal and Charismatic Research Archive
(collection)
Access Conditions
Creative Commons: Attribution-NonCommercial-NoDerivates CC BY-NC-ND
Repository Name
VU University Library, The Netherlands
Repository Location
VU University Library, De Boelelaan 1105, 1081 HV Amsterdam, The Netherlands
Repository Email
secretariaat.ub@vu.nl
Tags
Folder test
Inherited Values
Title
Hollenweger Center, Amsterdam, Netherlands