Close
Home
Collections
Login
USC Login
Register
0
Selected
Invert selection
Deselect all
Deselect all
Click here to refresh results
Click here to refresh results
USC
/
Digital Library
/
Pentecostal and Charismatic Research Archive
/
Hollenweger Center, Amsterdam, Netherlands
/
Golden sheaves, vol. 10 [sic, i.e. 13], no. 22 (1937 November 15)
(USC DC Other)
Golden sheaves, vol. 10 [sic, i.e. 13], no. 22 (1937 November 15)
PDF
Download
Share
Open document
Flip pages
Contact Us
Contact Us
Copy asset link
Request this asset
Transcript (if available)
Content
^yj^H^^L /ff? No. 22. WA T WIJ GELOOVEN EN LEEREN. 1. Wij gelooven in den Bijbel, als het geïnspireerde Woord van God, dus een Boek van onfeilbare openbaring. (2 Tim. 3:14-17; 2 Petr. 1:19-21; Lukas 24 : 25 - 27 ; Lukas 24 : 44, 45). 2. Wij gelooven in een Eénigen God, Schepper, Onderhouder en Rechter aller menschen, Welke Zich openbaart in drie Personen : Vader, Zoon en Heiligen Geest. (Rom. 1 : 19 - 20 ; Jesaja 45 : 5 - 6 ; Matth. 28 : 19 ; Joh. 15 : 26). 3. Wij gelooven in de zondeval van 't eerste menschenpaar en de erfelijke verdorvenheid van 't gansche menschdom. (Genesis 3:1-7; Rom. 5:12; 3:23, Genesis 8.21). 4. Wij gelooven in de menschwording van Christus, den Zone Gods, in Zijne, aan 't kruis volbrachte verzoening en verlossing voor alle menschen die in Hem gelooven, en in Zijne lichamelijke opstanding. (Galaten 4:4; 1 Korinthe 15:3-4; 1 Joh. 2:2; Handel. 10:40-41). 5. Wij gelooven dat alle menschen kunnen zalig worden, doch alleen door 't geloof in Jezus Christus, zonder toevoeging van eigene werken. (1 Tim. 2:5-6; Hand. 4:12; Galaten 2: 16; Joh. 3 : 16). 6. Wij gelooven in de bekeering en wedergeboorte des harten door den Heiligen Geest, zoomede in heiligmaking tot de volmaaktheid in Christus, door de gehoorzaamheid des geloofs. (Hand. 17 : 30 ; 26 : 20 ; Joh. 3:3-8 ; Matth: 5 : 48 ; 1 Petr. 1:15-16; Hebr- 12:14; 1 Thess. 5: 23 ; Hebr. 10:14). 7. Wij gelooven in de noodzakelijkheid der bediening van den waterdoop, uit sluitend aan geloovigen en var. het Heilige Avondmaal ter gedachtenis aan Jezus' Kruisdood, Opstanding en Wederkomst. (Matth. 28: 19; Hand. 2 : 38 ; 8 : 36-3 8 ; 1 Kor. 11:23-29). 8. Wij gelooven in den Doop met den Heiligen Geest, met de, volgens de Schrift „navolgende" teekenen. (Luk. 3:16; Hand. 1:4-5; 2:4; 10:44-46; 11:15-16; 19:6). 9. Wij gelooven in de Goddelijke genezing van lichamelijke krankheden, op grond van 't volbrachte verlossingswerk op Golgotha. (Jesaja 53:4; Matth. 8:16, 17; Jak, 5:14, 15). 10. Wij gelooven in de gaven des Heiligen Geestes en de Bijbelsche ambten, tot opbouwing van het lichaam van Christus. (Epheze 4:7-16; 1 Korinthe 12:1-31). 11. Wij gelooven in de spoedige wederkomst van onzen Heiland en de opname der geloovigen, vóór den aanvang van het duizendjarig rijk op aarde. (Handel. 1:11; 1 Kor. 15:22-24; 1 Thess. 4:13-18; 1 Kor. 15:51-57; Openb. 20 : 1 - 6). 12. Wij gelooven in het laatste oordeel. In de eeuwige gelukzaligheid voor alle kinderen Gods en de eeuwige straf voor alle onboetvaardigen. (Openb. 20:11-15; Rom. 2:2-16; Matth. 12 :36 ; Joh. 5 : 24- 29 ; 3:36; Matth. 25 : 31 - 46 ; 2 Thess. 1:7- 10). w y| \ yt\ yi\ si\ xl\ sl\ tt y*\ sl\ 7t\ £ £ m -.been m jchl r aldaar. 1 Greatest Hymns No. 352. 1 £^££££££££££££££££££££^^££^£^^^£^££££ ^ & * m $ ^ ^ & & & 7fc * £ & * ^ ^ ¥ ^ ^ * * # * m m m. m i i 3 1 In In In 7 a A ï zon schitt bin - 6 1 . r\ i ie - 2 1 4 1 3 • 3 1 . 1 5 7~~5 J . 1 't land van die stad, vier- dat Nieuw-Je - 6 S 4 1 5 3 . i . i 5 • 4 1 . 6 of maan Heeft 'rend schoon Zijn nen gaat Wan 5 4 6 6 4 4 2 2 dre - traan. gen ie - dre - 5 3 5 l Dan Dan 2 7 4 al • K3B 5 3 5 1 Æ’ ] 3 3 3 5 1 1 wijkt zorg wijkt el - ke 1 . 0 • 3 • 1 . daar. daar. | $m til eieiei 4 7 5 2 eeu kant ru - 2 1 4 6 zij uit -delt § 4 2 tran • 3 5 1 - zorg 6191 2 7 5 4 -wig van za • 3 1 5 5 nim - paar eeu - 4 1 1 ( als 7 5 en Kg* 5 • 1 . 5 . i i 4 3 . 6 licht, Ligt vorm Daar - lem 1 5 Zijn 2 . 7 . 2 4 . 5 5 • mer ge - 2 1 4 ft 3 1.2 T 5 — 7 5 3 _ 4 5 5.5 \ . 3 - 1 1 3 1 • 1 een vier-kan - te stad, Schijn- zijn stra - ten van goud, En de poor-ten niet dicht, Ie - mf I . 5 • 3 • 1 . had. - len ge-bouwd. wig in't 4 ) ) ) 4 7 2 5 wij eens Als 6 5 3 6 * i 4 elk be-z en Steeds Va Pelgrirr In *y|\yr ;* * licht. 5 5 Koor : W o 0 5 l 3 1 God zal dro God 2 5 4 s—s 7 7 3 2 2 2 5 5 5 5 5 3 1 5 \ daar bin - nen gaan wij eens daar bin - dim 5 4 3 mf 2 3 3 2 fi (') 6 6 6 5 4 2 2 2 4 4 1 5 3 5 waar Want geen nacht elk bezwaar. Want geen nachl 4. vloeit daar de zilvren stroom n den Ooddlijken troon, is drinken 't zuiver nat dat Sion zoo schoon. 2 1 4 1 •sel de der 3 5 1 - - zal 1 5 1 nen 5 3 5 - is 3 • 1 . 5 • 1 . van poor • die 3 1 1 - - dro 1 5 J gaan. 5 3 5 _ al Woorde n M WJmmtMmfMm 13131 6131 13161 5 * 3 $ m. s m ' 1 de J • ten <£ daar ^ 3 $ - £ i m j i ï £ § e n W-. & m. 'M m w. * * # w < i $ **? # is x. * m m . A. * 3fc •#:& $ A w.. *:::*:::*: :•*-: : *3e*:::+:: m:x n :»oioc50öOiefê:5iOKfc $ •# In ! Ik kan mij niet tevreden stellen *! soütoc^aoKseic^a e % ;&?M^X::&~0;:X:&:XX:&:» Ik ka ii mij niet tevreden stellen met de argumenten der Kerk, dat de „hande lingen" der Apostelen, de gaven, krachten, won deren, niet meer voor dezen tijd zijn, er staat geschreven : „De genadegiften en de roeping Qods zijn onberouweli j k". (Romeinen 11:29) Ik kan mij niet tevreden stellen met hare opvatting aangaande den Doop, n. 1. dat de kinderbesprenging in de plaats is geko men vanden H. Doop van uitsluitend gel o o- vigen door onderdompeling, gelijk in de eerste eeuw der Christenheid geschiedde er staat geschreven: „Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt in den naam van Jezus Christus, tot vergeving der zonden; en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen". (Hand. 2:38) dus behoort de bekeering aan den Doop vooraf te gaan — en: „Wie gelooft zal hebben en gedoopt zal zijn, die zal zalig worden". (Markus 16:16).... en wat de be- sprenging betreft van het voorhoofd met eenige waterdroppels deze handeling (met hoe veel wijding ook verricht) kan onmogelijk de symbolische beteekenis uitdrukken van het af leggen der zonde en het opstaan tot een nieuw leven. (Leest Romeinen 6.) Ik kan mij niet tevreden stellen met de meening, dat de medische wetenschap de plaats heeft ingenomen van de gave der gezondmaking door den Heiligen Geest, daar der Gemeente in den brief van den Apostel Jakobus (Jak 5:14-16) van Godswege een zeer duidelijk bevel is gegeven zich in geval van krankheid niet tot doktoren, maar tot de ouder lingen der Gemeente te wenden met verzoek om voorbede en zalving met olie in den Naam des Heeren. Er staat voorts vermeld, dat de zieke door God zal opgericht worden niet door het gebruik van medicijnen, maar na belijdenis van zonden en het krachtig geloofsgebed. (vers 16) Nergens wordt er van gesproken, dat nevens deze heilige Zalfolie, ook nog medicamenten geprobeerd moeten worden. Wanneer een kran ke zich laat zalven (d. w. z. zich den heiligen Naam van Jezus op het voorhoofd doet leggen) en tegelijkertijd menschelijke of natuurlijke ge neesmiddelen gebruikt, onteert hij den Heilan d door twijfel en ongeloof. „Uw Naam is een olie, die uitgestort wordt." (Hooglied 1:3) Zijn Christus' Naam en Woord niet voldoende voor ons ? Ik kan mij niet tevreden stellen met de bewering, dat Jezus slechts de zonde vergeef t en ons niet van de macht ervan verlost . Daar staat geschreven, dat Hij een eeuwig e verlossing teweeggebracht heeft (Hebr. 9:12), n.I. een verlossing van onze vijanden (Luk. 1:71). De verlossing die in Chris tus lezus is (Rom. 3:24). Het onderpand tot de (reeds) verkregen verlossing (Ef. 1:14). „Jezus Christus is ons geworden: wijsheid van God, en rechtvaardigmaking en heiligmaking en v e r 1 o s s i n g." (1 Kor. 1 : 30). Ik kan mij niet tevreden stellen met de leer, dat de Geest van Christus, die eenmaal (ontegenzeggelijk) op den Pinksterdag voor ALTIJD over de Gemeente Gods is uit gestort geworden, zich niet meer afzonderlijk in een bijzonderen Doop kan manifesteeren. Wanneer daar, door de genade des Heiligen I Geestes (en alleen door Hem) een zondaar tot ontwaking en inkeer komt, moet een groeien, een opwassen plaats hebben. De Heilige Geest leidt de ziel (die gehoorzaam is) tot de weder geboorte, waarmede gepaard behoort te gaan : een Doop met den Geest en een gestadige ver vulling daarna. (Het leven van de rank in den wijnstok). Leest Hand. 8:15, 16; 9:17; Paulus vond het noodig aan de (reeds lang bekeerde) Efeziërs te schrijven : „Wordt vervuld met den Geest." (Ef. 5:18) Men kan bekeerd zijn en gelooven, dat zijn zonden zijn afgewasschen door Jezus' bloed, zijn grove fouten hebben afgelegd, en toch nog niet gedoopt zijn met den Heiligen Geest. Christus m è t ons, is nog niet Christus in ons ! Of wel, Hij kan reeds in ons hart wo nen, zonder dat wij Zijne aanwezigheid erken nen of Hem ruimte geven. Dr. Torrey zegt hiervan: „Men werpt mij tegen: „ieder geloovige heeft toch den Heiligen Geest!" Dat is in zekeren zin waar. Maar het is niet hetzelfde of de H. Geest bij ons, gelijk in iederen waren geloovige in een verborgen heiligdom woont, vaak zonder dat wij van Zijne aanwezigheid bewust zijn, of dat Hij volledig bezit van Zijnen tempel neemt, ons leidt en regeert. Dat verkrijgen wij door gebed". Bij de wedergeboorte ontvang men Christus in het hart en met Hem, den vollen Hei lige n Geest, maar daar aan menig kind van God door onkunde of gebrek aan geloofs gehoorzaamheid het rechte licht ontbreekt (en hoe velen zijn er die door verkeerde leiding of onwil het nooit vinden) is een bekrach tiging, een Doop met den Heiligen Geest noo- dig, die hen plaatst in de volle glorie der alge- heele verlossing. Dezulken leiden daarna naar de mate van hunne overgave aan den Heer, een leven, „blijvend in Christus". Zij zijn waar lijk één plant met Christus geworden. (Rom. 6:5) Slechts deze zielen worden opgenomen wanneer Jezus komt. Ik kan mij niet tevreden stellen met de zienswijze, dat de wederkomst des Heeren eerst bij het laatste oordeel, dus na het Duizendjarig Rijk zal plaats hebben. Onloochenbaar zijn de feiten, die wijzen op een spoedige wederkomst nog vóór de open baring van den Antichrist, en vóór de Groote Verdrukking, waarvan gesproken is in Mattheüs 24:21. Leest ook: Openbaring 3:10; 1 Thess. 1:10. De Maranatha-roep klinkt reeds nu over de geheele wereld en zal in kracht en ernst toe nemen naarmate de tijden „vol'.' worden. Daarom, laat ons wakende Christenen zijn en den geheelen Bijbel aannemen, onveranderd en onverkort als het geïnspireerde Woord Gods. Van het Boek der Openbaringen wordt gezegd: „ Want ik betuig aan een iegelijk, die de woorden der profetie dezes boeks hoort: indien iemand tot deze dingen toedoet, God zal over hem toedoen de plagen, die in dit boek geschreven zijn; En indien iemand afdoet van de woorden des boeks dezer profetie, Ood zal zijn deel afdoen uit het boek des levens, en uit de heilige stad, en uit hetgeen in dit boek ge schreven is". (Openb. 22:18-19) Zou dit niet gelden voor AL de Heilige Boeken des Bijbels? Wanneer wij beweren in den BIJBEL te ge- looven, moeten wij ook den ganschen inhou d aannemen en in ons leven uitdragen, Gode ter eer. M. A. Het «Onze Vader" eener moeder. O NZE Vader, die in de hemelen zijt, Gij ziet ook mijn jongen, ook wanneer ik niet weet, waar hij is — ook op zee. Uw Naam worde geheiligd. — Leid het zoo dat het ook door hem geschiedt. Uw Koninkrijk kome — ook voor en tot mijn jongen ! Uw wil geschiede — Gij wilt immers steeds het beste voor hem ! Geef ons heden ons dagelijksch brood — laat hem niet al te veel gebrek lijden — laat hem indien het mogelijk is geen honger lijden ! Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren. — Vader, vergeef hem alles, ook zijn heimelijk wegloopen van huis, gelijk ik het hem vergeef. Leid ons niet in verzoeking. — Houd hem vast, Vader, laat de verzoekingen niet al te sterk zijn ! Verlos ons van den Booze. Dat mijn jongen maar gelukkig worden mag, al zie ik hem dan ook op aarde niet weder; ja, dat hij maar zalig worden mag! Zoo had het oude moedertje gebeden, jaar in, jaar uit Zoo bad het oude moedertje nog op haar sterfbed. Maar toen zij voort wilde gaan: „Want Uw is het Koninkrijk en de kracht en de 6 — heerlijkheid," werd de deur stormachtig openge- smeten, een zeeman met door het weer gebruinde wangen ijlde op het bed toe, viel op de knieën en het oude moedertje hoorde zijn biecht aan en legde zegenend de bevende handen op zijn hoofd. Daarop ging zij zacht voort, maar een mannenstem bad mede : Want Uw is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid. — „Ook voor mijn jongen," fluisterde zij in-gelukkig. Toen stokte haar stem. „In der eeuwigheid. Amen," sprak vast en krachtig de zoon. Het oude moedertje kon het niet meer bid den, maar op haar aangezicht lag het morgen rood der eeuwigheid. r mïSMimmiMmmtgim^^ïss§iï§sss§s§§§sss§s§sm f Alle dingen zullen medewerken ten goede. Is j | door Dr. CHARLES S. PRICE, jg [S gepredikt in Brooklyn, New York, 'fij Sa Donderdag 28 Januari 1937. gj jnj Vert. J. H. A. j§j (Slot) . Zie naar Paulus in zijn duistere kerker. Daar zit hij met Silas. Hij zit voorovergebogen in zijn boeien als een knipmes. Hij zou misschien naar Silas gekeken kunnen hebben en gezegd: „Ik kan maar niet begrijpen, waarom God ons in deze leelijke situatie liet komen", en dan op wrevelige toon : „Silas, jij hebt schuld. Wan neer je niet zoo bang voor hen was geweest, zouden we nu beslist al in Korinthe hebben kunnen aankomen". (Hand. 16). Maar Paulus keek Silas aan en Silas keek Paulus aan en ze konden zich beiden niet inhouden, zelfs in de gevangenis, en ze begonnen te bidden en Gode lof te zingen. En aan diezelfde gemeente te Filippi schreef Paulus: (Filipp. 4:4) „Verblijdt u in den fieere, allen tijd; wederom zeg ik: verblijdt u!" Hij wist wat hij zei. God zal in al mijn nooden en behoeften voorzien en dat is de reden, waarom in die gevangenis Paulus en Silas den Heere konden lofzingen en God zond een aardbeving, zoodat de fundamenten van de gevangenis werden geschud, de boeien af vielen en de deuren zich openden. Alle deze dingen waren niet tegen hen. Joh n B u u y a n, de groote Engelsche schrij ver uit de 18tf eeuw schreef zijn meesterwerk „Pilgrims Progress" in de gevangenis. Hij zat in de gevangenis, maar de eenige zinspeling daarop in zijn boek is: „Ik zwierf door de wildernis en kwam op een plaats, waar een boom was en ik legde mij neer om te slapen". De geheele rest van de tijd wandelt hij met geloof en hoop op zijn weg naar de Stad van God. Alle deze dingen zijn niet tegen ons. Ga voor een minuut of twee terug met mij, wil u ? Naar de dag, dat u uw hart aan Jezus gaf. Ik bedoel niet de dag, dat u zich aansloot bij één of andere kerk of uw belijdenis aflegde — eenigen van u hebben dat proces ondergaan — maar die wondervolle dag, toen u op uw knieën Christus als uw Zaligmaker beleed Wat een gezegende dag was dat. Wat is beter te doen, een Christelijk leven te leiden of voort te gaan op den weg, die u bewandelde? Toen u tot Jezus kwam en u voelde, dat Hij u aan raakte, en de kracht van het bloed, dat gestort werd op het oude Kruis uw hart vervulde, eerst toen kon u de zonde en de ongerechtigheid voelen, de duisternis en het eigen-ik werden weggewasschen. En kreegt u toen, wat ik kreeg? Jezus fluisterde tot mij: „Pelgrim, je bent ge red Ik heb je gekocht met mijn kostbaar bloed. Ik gaf Mijn leven voor je. Wanneer je alleen bent — zal Ik je niet verlaten". Hij gaf me niet een bepaalde hoeveelheid genade en vertelde me niet hoe ik deze op de beste manier gebruiken kon en dat Hij op me wachten zou in den Hemel. Neen. Wij gingen samen verder, Jezus en ik, ik en Jezus, en wij zijn samen voortgereisd en spraken onderweg met elkaar. Soms wil Hij mij laten deelen in de dingen, die Hij doorgemaakt heeft. Hij vroeg mij om te dragen — niet het Kruis der Kruisiging van Hem —maar—het kruis der kruisiging van het eigen-ik. Hij vroeg mij, eenige dingen die ik als schatten bewaard had, op te geven en toen Hij ze van mij nam en ik ze liet aan Zijn doorboorde voeten, toen was er misschien een oogenblikje pijn, dat ik van ze moest scheiden, maar, ik had Hem lief en toen Hij ze aannam zei Hij : „Mijn kind, dit is niet goed voor je. Ik zal je iets geven, dat tienduizend maal kost baarder is." Dat is Jezus' wijze van handelen. Wanneer wij weenen —zijn al deze dingen ons al gegeven als wij den volgenden morgen op staan, en we kunnen slechts op onze knieën vallen naast ons bed om te bidden en God te danken voor onze beproevingen. Tot nu toe heeft Hij mij geleid en Hij zal mij zekerlijk verder leiden, en indien de weg, die ik dezen dag te gaan heb, ruw en hard is, zal ik, al zou ik het niet kunnen begrijpen, morgen het waarom weten, of in de toekomende dagen Daarom vertelde de Meester Zijn discipelen, dat Hij hun ging verlaten en dat Hij niet lang meer bij hen zou zijn. Hij wandelde door de velden en trok altijd lessen uit de natuur. Hij sprak: „Worden niet twee muschjes om één penningsken ver kocht? En niet één van deze zal op de aarde vallen zonder uwen Vader; en ook uwe haren des hoofds zijn alle geteld. Vreest dan niet: gij gaat vele muschjes te boven". (Matth. 10:29- 31). God heeft ons niet verworpen en Hij zal het nooit doen. Een Grieksche zegswijze zegt, dat we niet bezorgd en bang moeten zijn over hetgeen we in- de toekomst moeten doen en de dingen, die wij reeds gedaan hebben —denk daar niet meer 7 — aan—de Griek zegt: „Haal u geen muizenissen in 't hoofd, wees niet prikkelbaar". Toen Johannes de Dooper in de kerker werd geworpen, kwam de duivel tot hem en fluisterde hem in het oor; „Johannes, er is iets verkeerd. Indien Jezus werkelijk Degene is, Die je denkt dat Hij is, zou Hij je nooit in deze hachelijke positie hebben laten komen. Ik verzeker Je, Johannes! dat Hij het niet is. Daar is ergens iets niet in den haak". Dit deed Johannes denken : „Al deze dingen zijn tegen mij". Ofschoon hij de geruchten over Jezus van Zijn discipelen gehoord had, en de wonderen die in Judea gebeurden, liet hij toch twee van Zijn discipelen roepen en vroeg hen : „Waar is Jezus?" „Hij is in het Noorden van het land". „Zeg Hem, dat ik u zond en doe Hem deze vraag: „Zijt Gij Degene, Die komen zou, of verwachten wij eenen anderen?" (Matth. 11) Zijt Gij waarlijk Jezus ? Zijt Gij waarlijk de Christus op Wien ik mijn hoop heb gevestigd? Zijt Gij waarlijk Degene, Die komen zou, of verwachten wij een anderen ?" Zijn geloof begon hem te begeven. Hij kon niet begrijpen, waarom hij in de kerker zat. Precies als u, wanneer de dingen schijnen u tegen te zijn. En toen de mannen bij Jezus kwamen en het Hem boodschapten, antwoordde Hij : „Gaat heen en boodschapt Johannes we der, hetgeen gij hoort en ziet: De blinden worden ziende, en de kreupelen wandelen ; De melaatschen worden gereinigd, en de dooven hooren; de dooden worden opgewekt, en den armen wordt het Evangelie verkondigd ; en zalig is hij, die aan Mij niet zal geërgerd worden". Hij zou wel aan de gezondenen van Johannes hebben kunnen zeggen: „Gaat en zegt Johan nes, dat Ik niets meer met hem te maken wil hebben, indien hij in Mij niet gelooven kan, en geen vertrouwen in Mij heeft dat Ik zal ster ven voor hem. Zeg hem, dat Ik beschaamd over hem ben". Maar neen, Hij zei dat niet. Hij liet de twee afgezonden mannen blijven om hun te laten zien wat Hij deed. Zieken werden genezen en velen werden gered. Toen zei Hij: „Gaat heen, en boodschapt Johannes weder de dingen, die gij gezien en gehoord hebt". (Lukas 7 en Joh. 3: 30) Indien Hij het sommigen van u niet weder geboodschapt had, zou uw geloof u ook be geven hebben, wanneer u door een zware be proeving gegaan zou zijn. Door deze beproeving zou u in de duisternis geworpen zijn, indien Jezus niet zoo voJ liefde geweest was en er u door had geholpen. Ja, Jezus is altijd dicht bij u en Hij troost en helpt ons op ons levenspad. De twee,discipelen kwamen weer bij Johan nes en zeiden : „Wij komen van Jezus", en zij vertelden hem Jezus' boodschap. En Johannes sprak : „Vrienden, het is Jezus!" En hij begon den Heere te prijzen, op en neer loopende in zijn kerker. Waarom weent ge, oude man? „Zij hebben Simeon gezien, maar ze lieten hem in Egypte en ik heb sindsdien nooit meer van hem ge hoord. Jozef is dood en nu willen ze Benjamin wegnemen, mijn jongste". O, Jakob ! indien je alleen maar wist — zij bereiden een groot feest voor, tot een familie-hereeniging, en geen moeilijkheden en tegenspoeden en ontberingen zul je meer lijden in je verdere leven hier op deze aarde. En wanneer uwe louteringsdagen voorbij zijn, Christen, zult gij Hem danken en tot in eeu wigheid Hem prijzen voor de verschillende dingen, die schenen tegen u te zijn. Ik heb nu alles gezegd, wat ik te zeggen had, maar ik wil het u nogmaals verzekeren : God heeft u gisteren liefgehad en Hij heeft u vandaag lief en Hij zal u morgen liefhebben en overmorgen, en tot in eeuwigheid. Zeg dus niet, dat de dingen tegen u zijn. Indien God vóór u is, wie zal tegen u zijn ? Dus waarom ween je nu, oude man? O! ze hebben Simeon weggevoerd en Jozef is dood en nu willen ze mijn jongste, Benjamin, wegnemen. Dat is, wat gij er van denkt! Wacht maar tot morgen en dan zul je zien, waar je zoo om geschreid hebt. Indien ons geloof toch maar een beetje een voudiger was, zouden we Hem bij Zijn woord nemen en zeggen : „Waarom zou ik me ont moedigd en eenzaam voelen en naar den He mel en naar huis verlangen, wanneer Jezus met mij is? Mijn beste vriend is Hij: Zijn oog is op de muschjes, en ik weet: Hij waakt over mij". Ween niet. Het zal alles w é 1 worden. God antwoordt op het gebed en de blijdschap komt in den morgen. — Amen! Uit: „Golden grain". Hij zal voor geen kwaad gerucht vreezen, zijn J| II' hart is vast, betrouwende op den Heere. Ps. 112:7. ' \ 't Is maar één stap van de comedie naar / 7 de kerk. T © Maar één stap van de bioscoop naar het w $ bedehuis. ^ 4 Maar één stap van het danspaleis naar L l het altaar des gebeds, \ ra Maar één stap van de kroeg naar het m | bidvertrek. | v Maar één stap tusschen Gehenna en y • 4 Tabor, r ^ Maar één stap tusschen Jezus en Satan. $ ra Maar één stap tusschen u en den dood. © \ Maar één stap — naar Jezus heen! 7 7 O lezer, lezer, do e dien stap! \ 2de Dag gaoK3opiGoeioooK3ic| 8 Na Pinksteren. Q De Vrucht des Geestes „De vrucht des Geestes is Liefde, Blijd schap, Vrede, Lankmoedigheid, Goedertie renheid, Goedheid, Geloof, Zachtmoedigheid, Matigheid. Gal. 5:22. Wij hebben gezien welke de twee eerste les sen zijn die de schrijver ons geeft omtrent het gebed. Wij moeten eiken morgen den Vader bidden om ons opnieuw den Oeest te geven, en dan den Geest bidden om ons te leeren en te helpen. Nu komt de derde. Hij wil dat ieder van ons den bovenstaanden tekst van buiten leeren zal. Wat zal dit beteekenen ? De meeste Christenen meenen dat als zij den Geest vragen om hen te leeren bidden, Hij dit recht streeks doen zal. En dit is toch niet het geval. Wat Hij doen wil is ons geestelijk leven zoo te versterken, dat wij beter bidden kunnen. En als wij nu Hem bidden om ons te leeren, dan is het van zoo veel belang om onze harten voor Hem open te stellen, zoodat onze begeerten worden gaande gemaakt, en wij ons aan Hem overgeven om Zijn werk in ons te doen. En die overgave bestaat juist daarin dat wij die vruchten des Geestes opnoemen en Hem zeggen dat ons gansche hart begeerig is om met die vruchten vervuld te worden. En dat is nu het nut van dezen tekst van buiten te leeren, dat wij met elke bede om de leering des Geestes zeggen kunnen: „Hier is mijn hart, vervul het toch met die vruchten." Denk nu aan de eerste drie vruchten, Liefde-, Blijdschap, Vrede, — de drie voornaamste eigen schappen van een gezond geloofsleven. Liefde tot God en Christus, tot de Broeders en alle menschen Blijdschap, het bewijs van de vol komene vervulling van elke behoefte, van moed en kracht tot al het werk dat wij te doen heb ben. Vrede, die zalige toestand van ongestoorde rust en veiligheid, waarin de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, onze harten en zinnen bewaren kan. Let vooral daarop hoe in den Iaatsten nacht de Heere Jezus juist die drie woorden gebruikt, met het woordje „Mijne" erbij. „Blijft in Mijne liefde." „Opdat Mijne blijdschap, in u blijve". „Mijnen vrede geef Ik u." Is dat niet een zalig leven ? Is dat niet juist wat wij aan den Heiligen Geest moeten voorhouden als de groote be geerte van ons hart, dat Hij die vruchten in ons wil doen groeien en tot rijpheid doen komen ? Het is als Hij dit doet, dat wij eigenlijk van Hem leeren zullen om recht te bidden, en altijd meer en meer van den Vader te vragen. DR. A. MURRAY. lummel | OVER DE GEESTELIJKE GAVEN. J j EEN SERIE BIJBELSTUDIES fr 4 van DONALD GEE. — Vertaald door J.H. Abell $ <s>>*T*^) <&^^~~^) gi>*y^ ) @>*^*^ë) @^ y >^)@>-^>>^) Hoofdstu k IV. GELOOF, GAVEN DER GEZONDMAKINGEN, WERKINGEN DER KRACHTEN. Wij komen nu aan de beschouwing van een wonderbare groep van geestelijke gaven, die we „gaven van kracht" zullen noemen Zij onderscheiden zich van de beide eerder be handelde gaven en van die, welke nog be handeld zullen worden, door het feit, dat (met uitzondering van de onderscheiding der geesten") al deze laatstgenoemde manifestaties van den Heiligen Geest „gaven van het woord" zijn. Het is opmerkelijk, dat geloof aan de spits van deze groep staat, als ondergrond voor de andere gaven van kracht, hoewel de gave van het geloof minder opvalt Men merke op, dat de meest opvallende gaven uit iedere groep het laatst genoemd zijn De grootere gavendiensten zijn veel minder merkbaar voor het waarnemende oog, hoewel ze de ondergrond van de andere gavendiensten vormen. We zullen deze drie gaven van den Heiligen Geest nu één voor één doorvorschen : DE GAVE VAN HET GELOOF. Wij moeten de gave van het geloof en het „gewone persoonlijke geloof zonder het welk het „onmogelijk is, Gode te behagen" (Zie Hebr. 11:6), goed uit elkander houden, In het Nieuwe Testament is niets zoo dui delijk gezegd als dit ééne: dat een zekere mate van geloof de eisch is voor het heil van de ziel. „De rechtvaardige zal door het geloof LEVEN" is de grondtoond van het Christelijke leven. Het is waar, dat ook dit reddende geloof een gave van God is (zie Efeze 2:8), maar het is niet dein 1 Korinthe 12:9 genoemde geeste lijke gave van het geloof. „En eenen anderen het geloof, door denzelfden Geest" sluit duide lijk in zich, dat deze bizondere werking van den Heiligen Geest slechts aan enkelingen ge geven en niet op gelijke wijze aan allen ge schonken wordt. Weynouth's vertaling van dezen tekst luidt als volgt: „Een derde bizon der geloof door denzelfden Geest." De geestelijke gave van het geloof is een bizondere soort van geloof, hier en daar wordt ze door de oudere theologen „geloof der won deren" genoemd. Het schijnt, dat in tijden van buitengewone crisis of onder bizondere omstandigheden, dit geloof uit den Heiligen Geest met zóó'n macht over bepaalde dienstknechten van God gekomen is, dat hun ziel zelfs ver boven het gewone, persoonlijke geloof aan God geheven werd en — 9 — een Goddelijke zekerheid, die over al het andere triomfeerde, hun ziel overstroomde. Het is een heerlijke gave, en ze wordt waar schijnlijk veelvuldig met vérstrekkende uitwer king door eenige onbekende kinderen Gods uitgeoefend. Één der duidelijk voorbeelden van deze bizon- dere krachtstoerusting is wel Elïa op den berg Karmel. In het aangezicht van een waarlijk ver pletterende overmacht staat hij rustig triomfee- rend, totdat zijn tegenstanders te schande ge maakt zijn; hij verheugt er zich zelfs over, dat hetgeen hij van God gebeden en gekregen heeft méér dan het natuurlijk onmogelijke was, hij doordrenkte het offer met water (1 Koningen 18:33-35). En de kroon op dit alles is wel de rustige zekerheid van Elia's avondgebed, één der meest aangrijpende gedeelten van den Bijbel. Wat een tegenstelling met hoofdstuk 19, waar de bizondere zalving weggenomen schijnt te zijn. Men kan hiertegen inbrengen, dat geen bi zondere gave van het geloof in Elïa geweest kan zijn, aangezien er in Jakobus 5 duidelijk staat „Elia was een mensch van gelijken aard als wij." (Vert. Prof. Dr. A. M. Brouwer.) Men merke echter op, dat dit slaat op zijn gebed om regen. We hebben steeds ondervonden, dat men het bestaan van een bizonder element der in spiratie in Elia's gebed om vuur op den berg Karmel ontkende. En niettemin werken alle geestelijke gaven in „menschen van gelijken aard als wij", want de kostbare waarheid is, dat Ood ze ons schenkt tot onze VERBETERING. Mogelijk bedoelde onze Heer de gave van het geloof toen Hii sprak: „Hebt geloof op God." (Markus 11:22). Want van een geloof van deze hoedanigheid kon Hij waarlijk zeggen: „Zoo gij een geloof hadt als een mostaardzaad, gij zoudt tot dezen berg zeggen: Ga heen van hier derwaarts! en hij zal heengaan; en niets za l u onmogelijk z ij n." (Matth 17:20). Een korreltje van dit Goddelijk geloof, dat een eigenschap van den Almachtige Zelf is, gelegd in de ziel van een mensch, — welke wonderen zou het doen geschieden ! Het schijnt in het hart van Petrus te zijn ge weest op dien dag, toen hij en Johannes op gingen in den tempel om te bidden (zie Hand. 3:4), en toen het wonder reeds gebeurd was, schreef hij dit geloo f duidelijk aan den Naam van Christus toe. (vers. 16). Velen onder ons hebben op bepaalde tijden ervaren, dat onder zekere omstandigheden een b i z o n d e r geloof in hun zielen kwam. .Wan neer dit niet de gave van het geloof zelf ge weest is, dan was het tenminste aan haar gelijk en van denzelden aard. DE GAVEN DER GEZOND- M A KI N G E N. Er is geen geestelijke gave, waarvan we hoorden dat ze even veelvuldig begeerd werd als de gave van de gezondmakingen. Het is niet meer dan natuurlijk, dat menschelijk er barmen en medegevoel ons er naar doet ver langen kracht te bezitten, om op bovennatuur lijke wijze het leed van onze lijdende mede- menschen te doen verdwijnen. Wij vreezen echter zeer, dat dikwijls onder de geloovigen de misvatting heerscht, dat de gelukkige bezitter van de gave der gezondmakingen zonder onder scheid alle kranken die hij ontmoet zou kunnen genezen en ergens een ziekenhuis binnenstappen en alle zieken genezen en wel naar huis zou kunnen zenden. Een oogenblik van stil nadenken over hetgeen het Nieuwe Testament hiervan zegt, zal spoedig deze misvatting uit de wereld helpen en er de waarheid voor in de plaats stellen. Hoewel het vaststaat, dat bepaalde leden van de eerste Christelijke gemeenten bovennatuurlijke kracht om gezond te maken bezaten, zoo zijn er toch geen aanwijzingen in het N.T. te vinden waaruit zou blijken, dat zij rondtrokken en iedere kranke zonder onderheid genazen, noch die er ook maar eenigszins gewag van maken, dat zij alle kranken in hun gemeenten genazen. Toentertijd, zooals ook heden ten dage, ge beurden er ettelijke wonderbare genezingen. Uit den tijd toen de dienst van onzen Heer op dit gebied zijn hoogtepunt bereikte, lezen wij zeer duidelijk : „Hij genas ze allen", maar deze uitspraak moet geheel in samenhang met plaats en tijd beschouwd worden Men stelle hiertegenover: Johannes 5 : 2-9. Het blijkt zeer duidelijk, dat er, na al Zijn wonderbaren dienst op dit gebied, steeds nog vele kranken over bleven. Het ligt buiten het bestek van deze be schouwing om hier de mogelijke oorzaken daarvan te behandelen. Doch de erkenning van deze zuivere feiten verzwakt in geenen deele de Bijbelsche grondstelling van het geloof in Goddelijke genezing. Ons doel is: de voorbarige opvatting van eenige geloovigen, dat de uitoefening van de Geestelijke gave der gezondmakingen een on begrensde en absolute kracht om in alle gevallen alle krankheid te genezen in zich sluit, te vervangen door het evenwichtige en ware begrip van deze gave. Een betreurenswaardig gevolg van deze mis vatting is, dat eenige uit deze geestelijke gave voor spruitende, heerlijke en waardevolle diensten onder ons nu hierdoor valsch beoordeeld en ge- critiseerd worden, vanwege de vele zoogenaamde „misslagen". Wij dringen er bij alle geloovigen op aan, het Nieuwe Testament nog eens goed te onder zoeken, opdat al onze misvattingen openbaar en wij het volle licht deelachtig mogen worden. DE WAARDE VAN DEZE GAVE VOOR DE EVANGELISATIE-ARBEID. De gave der gezondmakingen openbaar- d e zich in wonderbaar-heerlijke kracht in de eerste Gemeente en ontwikkelde zich tot een - 10 - hoogst waardevol hulpmiddel voor de verbrei ding van het Evangelie. .Uit deze beide feiten valt zeer zeker haar bizondere arbeidsveld en haar doel op te maken. Het schijnt een geeste lijke gave te zijn, welke in het bizonder in ver band staat met de dienst van evangelist, en die geschonken wordt aan degenen die uitverkoren zijn tot dit ambt. Men beschouwe het geval van Filippus: Handel. 8:6, 7. Zij gaf den Apostelen dikwijls open deuren voor hun evangelischen dienst, zooals bij voor beeld na de genezing van den vader van Publius door Paulus : Handel. 28 : 8-10. Haar uitoefening vestigde op onvergelijke wijze de aandacht der bevolking op het Evangelie van Christus, het geen zoowel een opwekking als een vriendelijke toegenegenheid voor het Christendom tot ge volg had. Ze trad als „gave der teekenen" steeds op den voorgrond en wat deze hoedanigheid betreft, bezit ze heden nog dezelfde machtige uitwerking. We willen er de aandacht op vestigen, dat het feit dat deze bizondere gaven van gezond- makingen (men merke op dat hier de meer voudsvorm gebruikt is, er staat duidelijk : „GAVEN", hetgeen een verscheidenheid in verschijningsvorm schijnt aan te duiden) slechts aan enkelingen gegeven zijn, niet uitsluit, dat alle geloovigen op kranken de handen mogen leggen ter genezing (zie Markus 16:18), of dat de ouderlinge n der Gemeente met olie zalven ter genezing (zie Jakobus 5:14). Zulke diensten zijn niet afhankelijk van het be- zit van een geestelijke gave der gezondmakingen. GEEN PSYCHISCHE GAVE. Deze gaven der gezondmakingen waren in wezen uit den Heiligen Geest en werden „door denzelfden Geest" uitgewerkt. Het was de kracht Gods , werkende in en door de Gemeente, die de gezezing verrichtte. De Apostelen ont kenden ten sterkste, dat zulke gaven manifestaties van hun eigen, natuurlijke kracht waren (zie Handel. 3:12; 14: i5, enz.). Zij spreken van geen magnetische-, psychische — of wilskracht of iets dergelijks. De eer wordt uitsluitend en direct gegeven aan God, Die in en door hen werkte. De genezingen waren Goddel ij ke genezingen ! Lijnrecht hiertegenin gaan de leer en de uit spraken van de Christelijke wetenschap: „Chris tian Science" en aanverwante culten, welker analysen steeds uitloopen op de kracht van den menschelijken geest en de materie en die den mensch door zijn dood tot zijn eigen genees heer en bevrijder verklaren. Er rest ons nog te zeggen, dat het absoluut hopeloos is, te probeeren één of andere recht matige samenhang tusschen de gaven der ge. zondmakingen en de medische wetenschap aan te wijzen of te maken of te beweren, dat de moderne Zendingsklinieken de openbaring zijn van deze geestelijke gaven onder de hedendaag- sche Nieuw-Testamentische Gemeente. Wij zullen wel de laatsten zijn om het groot- sche werk, dat tegenwoordig op het gebied der geneeskunde met natuurlijke middelen verricht wordt, te kleineeren, of de werkelijke waarde van Christelijke zendingsposten met veel acti viteit op medisch gebied te onderschatten. Doch we durven zulke beweringen niet te staven en hierdoor het getuigenis van den Heilige Schrift met een nevel te omgeven. Het is een beklagenswaardig feit, dat er te genwoordig in het Zendingsveld eenige uitge zonden artsen en ziekenverpleegsters werkzaam zijn, die verklaarde ongeloovigen en goddeloozen zijn. Daarentegen zal het eiken onbevooroordeel- den beschouwer duidelijk zijn, dat de Nieuw- Testamentische gaven der gezondmakingen in geenerlei betrekking stonden tot de medische wetenschap, doch duidelijk merkbaar boven natuurlijk waren en als zoodanig aan den Geest Gods toegeschreven werden. Deze gaven openbaren zich geheel gescheiden van welke kennis of aanwending van natuurlijke middelen ook. In hun diepste wezen zijn ze het Leven van het heilige Hoofd der Gemeente zelf, dat in den Heiligen Geest door de leden van Zijn Lichaam vloeit. WERKING DER KRACHTEN (WONDEREN). De gave, wonderen te werken, staat hier in het midden van de lijst in 1 Korinthe 12:8-11, en neemt haar rechte plaats in onder de andere manifestaties van den Heiligen Geest, die ons meer bekend zijn. Waarschijnlijk zijn dit de fouten, die wij maken: ten eerste verwachte n wij het bo vennatuurlijke niet genoeg, ten tweede zien wij te weinig de manifestatie van het bo vennatuurlijke in het natuurlijke. In den Griekschen grondtekst luidt deze plaats woordelijk: „werkingen van werken van kracht" (Gr. dynamis). De groote gedachte is „Krac h t": de door den Geest Gods in en door de Ge meente Gods werkende kracht Gods. Jezus heeft Zijne discipelen duidelijk beloofd, dat zij dezelfde wonderen zouden doen, die Hij gedaan had, en nog grootere (Joh. 14:12). De belofte van den Heiligen Geest werd ver bonden met het ontvangen van kracht (Handel. 1:8). Het Nieuwe Testament bericht ons in zijn eenvoudige, maar wondermooie verteltrant, dat er later precies zulke wonderen voorvielen. Petrus wekt Tabftha uit den dood op (Handel. 9:40). Wij hebben het aangrijpende voorbeeld van Paulus, die den doodgevallen Eütychus tot nieuw leven wekt (Handel. 20:10), en de op vallende uitspraak in hoofdstuk 19:11, 12, dat God in Éfeze ongewon e krachten (niet de — 11 — gewone!!) werkte door de handen van Paulus. Zelfs de schaduw van Petrus scheen op bepaalde tijden met Goddelijke kracht geladen te zijn (Handel. 5: 15). Mogelijk waren niet alle manifesties van de gave der werking der wonderen van zulk een opvallend karakter; maar 't blijkt tamelijk dui delijk, dat deze gave in dezen of geenen vorm zeer algemeen onder de Gemeenten verdeeld was. Niettemin waren het dikwijls zeer eenvoudige lieden, die haar bezaten, en zij vervielen vaak tot ongehoorzaamheid en zwakheid. Simson is naar alle waarschijnlijkheid een opmerkelijk voorbeeld in het Oude Testament van hetgeen 1 Korinthe 13:1 en 3 in betrekking tot de Nieuw-Testameiitische geestelijke gaven duidelijk maakt, namelijk, dat zelfs de uiterlijk meest wonderbare Geestelijke gaven, zooals die der vreemde talen en der werkingen der wonderen, zich naast een bevreemdend gebrek aan hei liging konden manifesteeren. Dit probleem zullen wij (D. V.) in een vol gend hoofstuk opgelost zien Ons oogmerk is nu, er den nadruk op te leggen, dat heel gewone lieden eenige buiten gewone gaven van den Geest Gods uigeoefend hebben. Te beweren, dat de gave van de werkingen der wonderen heden ten dage verwacht moet worden, zou aanmatigend of aan fanatisme grenzend, schijnen Zulk een verwachting is niettemin volkomen logisch. Wij hebben in dit opzicht geen enkele beweeggrond om voor de zeldzamere gaven onderscheid te maken. Het moderne spiritisme en alle andere vormen van werkende, bovennatuurlijke krachten, welke nie t uit God zijn, vormen als het ware een uitdaging van den duivel aan het adres van het Christendom, en kunnen ons daardoor slechts te meer bereid doen zijn, te gelooven, dat God, die in oude tijden Petrus, Jakobus en Johannes op den berg der verheerlijking ant woordde met een nog véél grootere manifesta tie van ZIJN Goddelijke kracht, deze uitdaging van heden op dezelfde wijze zal beant woorden ! Zoekt in het Boek des Heeren, en leest; niet één van deze zal er feilen; hel ééne noch het andere zal men missen. (Jesaja 34 :16). Niet op eens, toch eens geheel Dringt de deesem door het meel; Niet dan langzaam leert men gaan, Niet dan langzaam God verstaan. ©IJ® yfc....'l\...7H > . ~ ~~ "" . . xlx...."^..../!? Getuigenis . Wonderbaar, zooals de Heer is met Zijn kin deren. Zulks hebben wij te Poerwakarta in ruime mate mogen ondervinden en wel als volgt: Kortgeleden heeft het den Heere behaagd, een Chineesche Pinksterbroeder tot Zich te ne men naar het Vaderhuis met vele woningen. Nu moest die broeder een laatste rustplaats hebben, maar helaas, er was voor hem geen plaats, noch op het Europeesche-nöch op het Protestantsche Kerkhof, hoewel hij zich daar reeds een plaats had gekocht. Na veel over-en-weer praten met het Inlandsch bestuur, dat deze aangelegenheid regelt, mocht genoemden broeder op het Europ. kerkhof wor den begraven, maar terzijde van de Europeanen, bij de Christen-Chineezen. Al meer en meer blijkt, dat wij kinderen Gods niet worden begrepen in dit aardsche tranendal, en we slechts gasten en vreemdelingen zijn op deze aarde. (Hebr. 11:13). Met het Inlandsch bestuur kwam men nu overeen, dat dit de be trekkelijke aangelenhtid wel zou regelen. Met dit al hadden wij menig gebed tot onzen Heiland opgezonden, waaronder Psalm 50:15: „Roep Mij aan in den dag der benauwdheiden Ik zal u er uit helpen en gij zult Mij eeren". Na korten tijd wachtens kwam er van de Regentschapsraad bericht, dat een stuk grond behoorende tot het Landsdomein groot 6040 M 2 ter beschikking werd gesteld voor de Chris tenen behoorende tot de Pinksterzending. Het kan ongeveer 670 personen (graven) bevatten, rekenende voor ieder persoon 9 M 2 . — Wat een uitkomst voorwaar. Halleluja! Prijst God ! Nu komt die heerlijke zin uit „Glorieklokken" in mijn gedachten: „Hij is een heerlijke Heiland voor mij" (ons). Het is zalig een Pinksterkind, een kind van God te zijn. Geliefden, leest Psalm 50:15. Deze bevat een wonderbare belofte voor ons. Nu stel ik wel veel prijs op dit geschenk van onzen Vader in den hemei, maar ik hoop toch dat die begraafplaats ledig mag blijven tot de wederkomst des Heeren, en wij allen in de wol ken zullen worden opgenomen met Hem. Dat is toch vrijwel beter, zou ik zeggen. Wij hebben hier wel veel strijd, maar de Heer zegt zoo terecht in Exodus 14: 14: „De Heere zal voor u strijden en gij zult stil zijn ! Het is gezegend te kunnen denken: „Ik heb Jezus aan mijn zijde", maar nog heerlijker: Hij woont in mijn hart," Wat kan ons schaden wanneer we het echt meenen en ons hart geven om Jezus te volgen en Hem lief te hebben en te vreezen. Omtrent het heengaan van genoemden Chi- neeschen broeder, wil ik nog het een en ander verhalen ter verheerlijking van die wondervolle Naam Jezus, die leeft en de gebeden van Zijn kinderen verhoort. Hij leed aan t.b.c. en kon niet meer spreken. Hij was tot het laatste toe bij zijn volle ver stand. Ik vroeg hem of hij nog geheel op den Heer vertrouwde. U moet weten dat hij ruim Vj 2 jaar onzen broeder in den Heere was. Hij wees naar boven en breidde zijn armen uit, of hij wilde zeggen: „O Heere! ontvang mij". Zijn blik was uiterst helder en blij. Na zijn heengaan lag een glimlach op zijn gelaat. Wat is het toch een troostvol inslapen als men in Jezus gelooft. Alle zorgen voor zijn huisvrouw, die ook den Heer dient, werden door Ood weggenomen. Ze waren arm, zeer arm, maar wondervol, de kist stond pasklaar om gehaald te worden, natuurlijk pro-deo, ook het graven der kuil, inclusief het dragen der kist, alles ge schiedde kosteloos. Zelfs waren er 6 kransen op het graf, die getuigden van de broederliefde. Ziedaar geliefden, een broeder in Christus ont slapen, arm naar de wereld, doch rijk in Chris tus. Wat is de Heer toch nabij degenen, die Hem vreezen en liefhebben en wat een troost geeft Hij aan Zijn kinderen. Geliefden, ook ik kan getuigen van Zijn liefde die wij reeds 10 jaar mochten smaken. Ik schrijf dit om Zijn Naam groot te maken. Al die jaren hadden wij geen dokter noch gebruikten wij medicijnen en dat met 6 kinderen. Hij heeft ons steeds met Zijn groote liefde gezegend en ons gezondheid toebedeeld. Nooit heeft Hij ons beschaamd. Dit is nu geen hoogmoed van ons, denk dit niet geliefden, maar een oprecht ge tuigenis uit het hart, om Jezus' Naam te ver heerlijken en Zijn liefde bekend te maken Met moed vooruit, straks daalt de nacht, Dan moet onze arbeid zijn volbracht. Uw broeder in Christus J MEIJER-Poerwakarta. Rectificatie. In G. Sch. staat abusievelijk vermeld : 60 zielen gedoopt te Poerwakarta, dat moet echter zijn 20. { Worden ALLE geloovip opgenomen ? j °»«oooo coOQO<JOOO -•••••• • 3oOO O0»o°o at "* * CooOOOoo°* oo » 0O ° In een der laatste nummers van „Het Zoek licht" las ik onder de Rubriek : „Corresponden tie van de Redactie" een antwoord van Br. Joh de Heer op een vraag betreffende de Opname, gesteld door iemand in Indië — een antwoord, dat ons niet kon bevredigen. De Redacteur van genoemd blad n.l. bleek de meening toegedaan te zijn, dat allen, die Christus toebehooren (dus niet alleen dit gedeelte der geloovigen, dat een bizondere graad van heiliging bereikt heeft) zullen opgenomen worden bij 's Heeren wederkomst. (Wat wordt eigenlijk bedoeld met een bijzondere graad van heiliging ?) Terecht zond een ander Indisch lezer in een volgend nummer de opmerking in: „Hoe kan dat zijn, daar de Schrift herhaaldelijk vermaant tot waken, en een „onberispelijk, onbestraffelijk en onbevlekt" leven te leiden tot dien dag, waarin wij zullen hebben te staan voor den Zoon des menschen ?" (Kol. 1 :22 ; Filp. 2:15; 1 Thess.3:13; 1 Timoth. 6:14-15; Markus 13:33,37) Niet ieder christen helaas! gaat het smalle pad der heiligmaking! Wat zijn er nog een groot aantal aardschge- zinde, gebonden, zondige christenen ! Menschen, die belijden in den Heere Jezus te gelooven en toch blijven steken in zondige neigingen, of zich aan hunne afgoden vastklemmen ! Zouden die allen opgenomen worden wanneer Jezus komt ? Immers niet!! Zeker, het Bloed van Jezus reinigt van iedere zonde — een geloovige komt niet in de plaats der verdoemenis zelfs de moordenaar aan 't kruis, die toch zeker geen onberispelijk leven geleid had vond nog vergeving —maar om op genomen te worden, den Heere tegemoet in de lucht, is nog iets anders noodig. Met groote, gouden letters behoorde liet ieder christen in de ziel gegrift te worden : 1. „ZONDER HEILIGMAKING ZAL NIE MAND DEN HEERE ZIEN". (Hebr. 12 :14) (bij Zijn wederkomst). 2. „Die deze hoop op Hem heeft (n.l. die om opgenomen te worden, ziet vorige vers) die reinige zichzelven gelijk Hij rein is". (1 Joh. 3:3) 3. „Daarom, geliefden ! verwachtende deze dingen, benaarstigt u, dat gij onbevlekt en onbestraffelijk van Hem bevonden moogt worden in vrede" (2 Petrus 3:14) 4. „En nu, kinderkens! blijft in Hem; OPDAT, wanneer Hij zal geopenbaard zijn, wij vrijmoedigheid hebben, en wij van Hem niet beschaamd gemaakt worden in Zijne toekomst." (1 Joh. 2:28) (bij Zijn komst) 5. „Én de Ood des vredes zelf heilige u ge heel en al; en uw geheel oprechte geest, en z\e\ en lichaam worde o n b e r i s- p e 1 ij k bewaard in de toekomst van onzen Heere Jezus Christus!' (1 Thess 5:23) en gelijkluidende plaatsen. Wat Br. de Heer aanhaalt: („Zoo iemands werk blijft, dat hij daarop gebouwd heeft, die zal loon ontvangen". 1 Kor. 3:14) doelt op de werke n der geloovigen. Ook in het leven van hen, die waardig geacht zullen worden tot de Opname te behooren, komen „doode wer ken" voor. Velen van de beste christenen zul len eenmaal beschaamd staan voor Christus' rechterstoel, wanneer de drijfveeren hunner oogenschijnlijk schoonste daden worden bloot gelegd. Al deze ondeugdelijke werken, waarbij de zelfzucht of de hoogmoed een rol speelden, zullen verbrand worden (1 Korinfhe 3:11-15), doch zelf zal men behouden worden. — 13 — Wanneer wij dus opgenomen willen worden, moeten wij „rein zijn, gelijk Jezus rein is"— „onberispelijk", — „geheel-en-al geheiligd", — „onbevlekt en onbestraffelijk"— een lid van het Lichaam des Heeren — zonder vlek of rimpel. (Efeze 5:27) Voldoen wij reeds aan deze eischen ? Wij nemen het Christelijk leven zoo gemak kelijk op — maar zij, die straks tot Jezus zullen gaan bij Zijn wederkomst, moeten het stervens proces waarvan in Romeinen 6:6 gesproken is, doorgemaakt hebben. Zij moeten gekruisig de, d o o d e christenen zijn, n. I. gestorven aan de wereld en de zonde, en levende voor God. Slechts zij, die beantwoorden aan den eisch, gesteld in Kolossensen 3:1-4 zullen, gelijk het laatste vers zegt, straks met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid. M. A. Dat waren er drie in één maand! Madioen opende de rij op den 6en October en we geven daarom het eerst het woord aan Zr. Jansz, wier verslag we hier een plaatsje geven. Doopfeest te Madioen. Het was een stralende, warme morgen, dien morgen van den 6en October! De gemeente leden van Ponorogo kwamen het eerst, heel vroeg reeds, in Eben-Haëzer. Er waren doope- lingen van Ponorogo, Barat en Madioen en het speet mij erg, dat onze Br. Liem Hong Bo niet aanwezig kon zijn Samen hebben wij in Ponorogo het heerlijke Evangelie des kruises mogen brengen en nu kon onze Broeder de vruchten daarvan deze keer niet zien. Om 9 uur begon de voorgalerij van Eben- Haëzer reeds vol te worden en niet lang daarna nam onze samenkomst een aanvang. Zr Alt sprak naar aanleiding van de doop van den Heer Jezus en van de duif, die door Noach uit de ark werd gelaten. De drievoudigheid van onze waterdoop wordt hierin zoo duidelijk aan getoond : bekeert u, wordt gedoopt in de naam des Heeren en ontvangt de gaven des Heiligen Geestes Zooals de Drieëenige God werd ver tegenwoordigd bij den doop des Heeren, zoo komt de drievoudige doop uit in de uitlating van de duif door Noach De Heilige Geest kan niet wonen in een hart dat nog vervuld is van de vuile wateren van de wereld en zoo keert Hij terug tot de Ark. Maar de Heer laat het daar niet bi] en klopt steeds, en telkens weder tot de olijftak der overwinning zijn groene bla deren draagt, (de duif die wederkeert met een olijfblad in haar snavel is daarvan het symbool). Dan, eindelijk vindt de duif een „plaats voor het hol van haar voet" en keert niet weder tot de Ark, maar maakt woning in eens menschen hart, dat zich gansch en al geeft aan zijn Heer! Dit was de heerlijke boodschap, die Gods kinderen dien morgen mochten beluisteren ! De Heere zegende dat Woord en was voelbaar in ons midden ! Wij allen mochten Zijn aanwezig heid ervaren. Negentien zielen beloofden dien morgen hun oude leven af te leggen en in 's Heeren kracht een nieuw leven aan te vangen ! En dat dit van enkelen de waarheid was, bleek duidelijk, toen onze Br. Siem Bie Swie enkele dagen daarna van Ponorogo kwam met twee afgoden, door een oude Chineesche zuster, die pas gedoopt was, aan den Heer afgestaan ! O, prijst God, Die het die oude vrouw mogelijk maakte, afstand daarvan te doen. Om half twaalf was dit gezegende doopfeest, door een heerlijk H. Avondmaal gevolgd, af- geloopen en tegen twee uur verreisde Zr. Alt weer naar Kediri. Moge de Heer onze geliefde Zuster, die ons dat heerlijke woord bracht, ze genen, mèt onze nieuwe zielen. Dit is de bede van Uw Zuster in Jezus H. JANSZ. Doopfeest te Lawang. Met groote vreugde des harten mochten wij hier wederom een doopfeest vieren, waarbij dertig nieuwe geloovigen zich voor tijd en eeuwigheid den Heere Jezus toewijdden. Het was — 14 — een plechtige ure, toen deze lieve kinderen Gods na een korte toespraak van Zr. A. en het zang koorlied : „Komt, want alle dingen zijn gereed", in het watergraf nederdaalden om een onwrik baar eeuwig verbond met hun Heiland te sluiten. Diepe eerbied en aandacht waren op de aan gezichten der vele toeschouwers te lezen en een stille wijding rustte op ons allen. Zr. A gaf den nieuw - gedoopten den tekst mede, die zij dien morgen van den Heer had ontvangen : „Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking, of benauwdheid, of vervolging, of honger, of naaktheid, of gevaar, of zwaard ? Maar in dit alles zijn wij meer dan over winnaars, door Hem, die ons liefgehad heeft. Want ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden, noch machten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, noch hoogte, noch diepte, noch eenig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onzen Heere". (Romeinen 8 : 35-39). Spreekster sprak naar aanleiding van de donkere tijden, waarin wij leven, en het drei gend gevaar der naderende geloofsvervolging, met dankbaarheid over de liefde Gods, die Ne derland en Koloniën tot heden toe, onder een Christelijke en wijze Regeering bewaard heeft voor de verschrikkingen van oorlog en vervolging... zij gaf echter den ernstigen raad om den Heere te kiezen, nu het nog tijd is —(„Ziet, NU is het de welaangename tijd! ziet, NU is het de dag der zaligheid !" 2 Korin- the 6:2b) — wij moeten ons haasten „onze roeping en verkiezing vast te maken", want wij weten niet hoe lang ons nog de gelegenheid wordt geboden op zoo'n rustige, ongestoorde wijze de Evangelie-prediking of een Doopfeest bij te wonen. Later zal dat misschien niet meer kunnen Toch — ondanks alles wat ons in de toekomst mag bedreigen — laat ons nimmer de geloofsverze- kering loslaten : Niets kan ons scheiden van de liefde van Christus — geen verdrukking, geen vervolging, geen benauwdheid,... óók al zou den wij worden „als schapen ter slachting, die den ganschen dag gedood worden".... niets, o niets, kan ons scheiden van de liefde Gods, geopenbaard in Jezus Christus, onzen Heere. Diep onder den indruk van de heilige han deling keerde men huiswaarts. Moge God Zijn kinderen hier op aarde het geloof en de vrede bewaren tot Jezus komt! Amen ! Doopfeest te Tolo. Van uit deze plaats mochten wij het volgend verslag ontvangen. Diensdag 19 October jl. had den wij hier ter plaatse een heerlijk Doopfeest. Zusters en broeders van uit Salatiga en Lawang waren overgekomen om getuige te zijn, dat 12. zielen, w. o. 2 uit Salatiga, zich volkomen gaven aan den Heere Jezus Christus. De doop, die plaats had in de mooie en groote badplaats van. de Partinituin, het eigendom van de Mangkoe- negaran, werd bediend door Br. de Graaff, bij gestaan door Br. Ch. E. Doerrleben. Het gemengd koor van genoemde 3 plaatsen zong voor deze bizondere gelegenheid een. plechtig lied, dat de aandacht trok van vele Europeesche militairen, die even te voren een bad hadden genomen. Vóór de doopgelegenheid werd de doopelingen. opnieuw en duidelijk de beteekenis van den doop onder de oogen gebracht aan de hand van Romeinen 6, hetwelk indruk maakte op onze jonge wapenbroeders. Voor deze laatsten was het iets nieuws en indrukwekkends, toen zij, in stilte en eenvoud de Pinksterzusters en- broeders in het water zagen nederdalen, om het oude leven in het watergraf te laten en een nieuw leven met Jezus te beginnen. Het Woord, ook tot onze militaire kameraden gebracht, eerst door Br. de Graaff en daarna door Zr Alt, zal naar wij gelooven door Gods Geest verder in hunne harten worden geplant en zeker vroeg of laat wortel schieten, want Gods Woort keert nooit ledig terug, halleluja! Het zal de militairen wel gespeten hebben niet te kunnen voldoen aan onze uitnoodiging om na de doopgelegenheid met ons mee te gaan naar onze Pinksterzaal, waar zij verder Gods Woord hadden kunnen hooren, want zij waren gereed om naar hunne respectievelijke garni zoenen terug te keeren, daar voor hun de jaarlijksche groote manoeuvres waren afgeloopen. In ons kerkje op Pasar-Legi 61, hadden wij een heerlijk avondmaal, voorafgegaan door een inleidend woord van Br. de Graaff naar aanleiding van 1 Kor. 11 :23 e. v. Deze onvergeiijke dag werd zooals gewoonlijk beëindigd meteen lief— demaal. Een paar frapante gevallen van deze doop plechtigheid mogen toch niet onvermeld blijven. Een Chineesche ongehuwde zuster, oud 24 jaar, kreeg van haar ouders geen toestemming om zich te laten doopen. Maar onze zuster dacht er anders over. Toestemming of niet, zij zou den Heere volgen en beginnen met zich te laten doopen. Er werd door eenige zusters ernstig gebeden, dat deze ouders niet naar de doopgelegenheid zouden gaan om getuige te zijn van deze plechtigheid en misschien stoornis te brengen. En ... . zoowaar, het gebed werd ver hoord, de ouders kwamen niet om te „nonton- nen" en onze lieve zuster was de eerste, die ondergedompeld werd. Als een zeer geloovig kind van God, dat reeds ruim een jaar geregeld de samenkomsten bijwoonde, mocht zij nu eindelijk het geluk smaken van gedoopt te mo gen worden. Prijst den Heere! — 15 Een ander jong Chineesch vrouwtje van on geveer 25 jaren oud, vertelde aan haar voorganger het volgende: „Nu ongeveer vier maanden ge leden, liepen wij, mijn man en ik zoomede mijn tweejarig ziek kindje, voorbij het Pinksterzen- dingkerkje; het was even voor het begin van den dienst. Wij keken van de straat zoo even naar binnen en een Chineesche broeder noo- digde ons uit binnen te komen, want daar kon den wij Gods Woord hooren. Wij gaven ge hoor aan deze uitnoodiging, niet uit nieuws- •giergheid, maar gevoelden, dat een onzichtbare macht ons naar de kerk geleidde Mijn man en ik werden getroffen door het gesproken woord en na afloop van den dienst bij het naar huis gaan had ik het gevoel, alsof boven mij iets buitengewoons heerlijks zweefde, dat mij begeleidde. Van af dat oogenblik kwamen wij geregeld in de samenkomsten en steeds als ik huiswaarts keerde, had ik dat heerlijk gevoel over mij. Na een paar meetings gaven wij ge volg aan de uitnoodiging om naar voren te gaan ten einde ons gansch aan den Heere te wijden. Na dien tijd kwamen de plagen; ik, mijn man niet, ging met tegenzin naar de samenkomsten, mijn gedachten werden afgeleid en ik kon zelfs niet meer bidden. Een en ander vertelde ik ronduit aan Br. de Oraaff en ik zeide, dat ik afzag van mijn voornemen mij te laten doopen. Onze voorganger begreep wel, dat de Satan zijn laatste poging aanwendde, om mij af te brengen vaiï mijn plan om Jezus te dienen, gaf mij raad en zou voor mij bidden. Dien avond was het alsof zijn preek geheel op mij betrekking had, en na afloop kwam de voorganger bij mij en vroeg mij enkel: „En hoe is 't nu?" Mijn antwoord was korten bondig: „Jezus heeft alles overwonnen ! Halleluja!" Zoo behoort deze zuster tot degenen, die door het Bloed van Jezus volkomen is verlost van alle satanische plagen en uit het water verrees als een wedergeboorne. Zusters en broeders, zoo eindigde ons doop- feest met een heerlijke overwinning voor dege nen, die in Geest en Waarheid den Heere volgen. In „Pniël" vond ik het volgende aangrij pende stukje van den hoog - bejaarden Dr. Gunning, die met woord en pen duizenden tot zegen is geweest en nog is. Ik geloof niet aan een verbreking van ware liefdebanden bij den dood. Ware liefde, hoe gebrekkig en onvolkomen zij zich ook hier op aarde geuit heeft, kan nimmer sterven, zij maakt deel uit van het eeuwigheidsleven, dat toch niet anders is dan de liefde Gods in ons blijvend. God is Liefde Onbezoedeld en van iedere aardsche smet gezuiverd, zal de liefde onze harten tot in •eeuwigheid als een gouden koord bijeen gebonden houden. Immers, wanneer Christus in ons aller harten leeft, zal die liefde welke zich hier op aarde in allerlei lagere vormen uit, straks tot volkomen heerlijkheid geraken en de onderlinge harmonie zal volmaakt zijn en ongestoord. O blijde dag waarop Jezus wederkomt! Hoe kan de geest van Gods kind verlangen om ont bonden te worden en met Christus te zijn! M. A. Onlangs ontving ik van eene vrouw, die veel lijden doormaakte en nog altoos door maakt, een brief, waarin ook deze woorden voorkomen : „Het is of zoo langzamerhand de glan s afgaat van alles wat mij innigst lief was op aarde." Dat woord laat mij niet los. 1 s dat zoo ? Ma g dat zoo zijn? Behoeft het zoo te zijn? Ik geloof van niet, al is er ook weer een element van waarheid in. Inderdaad, wij kunnen ons somtijds in de schijnbaar wanhopigste eenzaamheid ge voelen. Toen ik mijn boekje „Eenzaamheid" had uitgegeven, kreeg ik van een dame — gelukkig - 16 — getrouwd, goed gesitueerd, een gezin met lieve kinderen — een brief, waarin met nadruk en klem betoogd werd dat een christen, een echt christen, zich nooit eenzaam kon en mocht gevoelen. „Was hij niet voor tijd en eeuwig heid aan zijn Heiland verbonden ?" Ik moet eerlijk bekennen dien trap van vol komenheid niet bereikt te hebben en als ik, bijv na een gehouden Conferentie, al die dank bare „getuigenissen" en „mededeelingen" van gelukkige, gezegende, van blijdschap en dank overvloeiende deelgenooten lees, kan ik niet nalaten te denken : ik zou u gaarne eens een paar jaar later ontmoeten en dan nog eens uw „getuigenis" willen hooren. Ik heb menschen leeren kennen, ook wel van zeer nabij, die waarlijk God vreesden en dienden, die oprechtelijk met God leefden en toch over verbijsterende eenzaamheid klaagden, bijv. na een smartelijk verlies door den dood of door vertrek naar elders of door een gerezen misverstand, zoodat alles als het ware voor hen kleurloos geworden was. Onze liefde tot anderen is toch eene realiteit, is één geworden met ons wezen, zoodat er iets breekt wan neer er scheiding komt. Ach, wij gelijken in zeker opzicht op de sterren , die elk haar eigen baan hebben, vastgestelde eigen baan, die ze tot het einde toe moeten afloopen. Zij snellen " 1 a n g s elkaar heen, zij zien eikaars licht- en warmte- uitstraling, maar ieder heeft en houdt toch eige n weg. „Omnis comparatio claudicat," alle vergelij king is maar betrekkelijk waar; ik ken en erken ook de waarheid van het Vondeliaansche ,.twee zielen gloeiende aanéén gesmeed in lief en leed' — maar toch b 1 ij f ik dat beeld, aan de sterren ontleend, nog even vasthouden. Schijnbaar gaan wij met elkander, maar feitelijk gaat toch elk menschenkind zijn pad alléén. En de groote vreugden van een samen-s meltin g van el- kaars wezen is toch maar illusionair, Wij kunnen alleen maar belangstelling, goedheid, liefde be- toonen voor een beperkten tijd, en dan glijdt het leven der meesten weer verder en gaat ieder zijn eigen weg, den weg door God bepaald. Allen moeten we loslaten, eenmaal alle s loslaten. En dat valt te zwaarder naar mate wij ons intenser aan anderen hebben ge geven Telkens moeten wij de smartelijke onder vinding opdoen dat onze liefde slechts t ij d e 1 ij k noodig en gewenscht was, en al bidden wij nog zoo vurig en nóg zoo innig : „Ach Heere, verbreek dien liefdeband met an deren n i e t!" wij leeren toch onfeilbaar dat stuk voor stuk uit ons leven wordt weg genomen, ook wat ons boven alles, heilig en schoon en dierbaar was. En zoo ervaren wij de diepe smart dat niet alleen ons eigen leven is als gras, dat heden groen is en morgen in den oven geworpen wordt, maar óók het leven van hen, die ons boven alles aan het hart gesnoerd, neen gegroeid zijn — Het is bepaald in 's Heeren Raad Dat gij van a 1 wat hier bestaat Moet scheiden, moet scheiden. Uw hart moog' bloeden om 't gemis, Waar niets den mensch zóó pijnlijk is Als scheiden, als scheiden — het is niet anders. O hoe voel ik dat met toenemenden weemoed, want mijn familie, mijn vrienden, mijn arbeid met pen en mond, het is mij alles zoo lief en de dood, die definitieve scheiding hierbeneden komt brengen, is mij zoo'n onnatuurlijke, on goddelijke indringer in de schepping. „De le vende, de levende die zal U loven!" Gaat nu dan toch per slot van rekening dat droeve woord der bovengenoemde schrijfster in vervulling: langzamerhand gaat de glans van alles weg? Neen toch ! De aardsche glans verkwijnt. Ik zie de rimpels ook op het dierbaarste gelaat, dat ik ken, de schittering ook der oogen verflauwen, die mij als flonkerende sterren hebben toege lachen en bemoedigd in menigen donkeren le vensnacht. Maar de kern van alles blijft en is onvergankelijk in God. Ik zeg dit nie t als een vrome „fraze", niet om mij over het onvermijdelijke proza heen te helpen met een poëtisch narcoticum, maar Psalm 73 wordt in het hart van alle kinderen Gods bevestigd: Wien heb ik nevens U omhoog ? Wat zou mijn hart, wat zou mijn oog Op aarde boven U toch lusten ? 'k Heb niets, waarin ik hier kan rusten. Wie dat eindelijk, onder smart en worsteling geleerd heeft den heiligen zanger na te zeggen, die mag ook met hem getuigen : Ik zal geduri g bij U zijn In al mijn nooden, angst en pijn ; U al mijn liefde waardig schatten Wijl Gij mijn rechterhand woudt vatten. Dat is geen „toekomstmuziek", geen „wisset op de onzekere eeuwigheid", maar dat is de praktijk, de dagelijksche, levende praktijk en ervaring van Gods kind. Het een na het ander ontvalt hem; vrouw, kinderen gezondheid, alles waar ook zijn „vleesch en bloed" aan gehecht was en gehecht mocht zijn, het begeeft hem, maar de eeuwige God is zijn volkomen ver troosting. Bezwijkt dan ooit in bitt're smart Of bangen nood, mijn vleesch en hart, Zoo zult Gij zijn voor mijn gemoed Mijn Rots, mijn Deel, mijn eeuwig Goed. Mijn eenzame broeder of zuster, gij door onweder voortgedreven, ongetrooste — 17 — Schep moed, zeg aan uw smarte En zorgen goeden nacht! Laat varen wat u 't harte In onrust heeft gebracht! Ik ben het tobben en klagen moede. Ik heb (o nog maar voor een klein gedeelte, in be ginsel slechts, maar toch eerlijk, naar ik geioof) alle s den Heere overgegeven, waar ik mijne vreugde in heb gehad en nog heb, maar dan ontdaan van dien ijdelijken „glans", dien mijn zondig, bevlekt oog er op tooverde—nu zie ik de eerste glansen van het nieuwe Jeruzalem mij tegenblinken, en o hoe schittert het dan alles van eene heerlijkheid, waar niets, niets op aarde mee te vergelijken is. En nu zing ik in stilte, soms nog wel eens door tranen half verstikt, maar toch telkens weer opnieuw met steeds rustiger uitzicht: Gij zult mij leiden door Uw Raad, O God, mijn Heil, mijn Toeverlaat, En mij —hiertoe door U bereid — Neemt Gij dan op in heerlijkheid ! DR. GUNNING. Voor bejaarden. Als de haren'der jeugd zijn vergrauwd, En het hoofd uwer jeugd is gebogen ; Als 't geheugen der jeugd is verflauwd, En de illusies der jeugd zijn vervlogen; Als de krachten der jeugd zijn geknakt, En de blijdschap der jeugd is verdorven; Als het oog van uw jeugd is verzwakt, En de vrienden der jeugd zijn gestorven; 't Is genoeg, schoon u alles verliet, Wat weleer hier uw oogen aanschouwden, Zoo gij zeggen moogt: „één goed toch niet: 'k Heb den God van mijn jeugd nog behouden." B Over het gebed in de binnenkamer* JJ5 Het is zoo moeilijk omdat het zoo teer is, over je eigen gebedsleven te schrijven. En toch houd ik mij verzekerd dat al onze kerkelijke ellende, de dorheid, de vijandschap tusschen broederen, de verbitterde polemiek, de ledigheid onzer onderlinge gesprekken, de armzalige in nerlijke gesteldheid van zoovelen onzer — een direct en onvermijdelijk gevolg is van onze biddeloosheid of ons „kwalijk bidden", gelijk de Apostel Jakobus het noemt Daarom lijkt het mij een goed werkje voor mij een klein hoofdstuk uit het leven van pastor Coerper, den directeur der Liebenzeller Zending, voor u te vertalen. (Heinrich Coerper. Aus dem Leben und Wirken des Gründers der Lie benzeller Mission, von Ernst Budde- berg. — Buchh. Liebenzell). Misschien het allergrootste in leven en werken van Pastor Coerper was zijne trou w in de binnen ka rn e r. Hij was diep doordrongen van de zekerheid : het moet alles op de knieën verworven worden; uit ons- zelven kunnen wij niets doen, wij moeten alles uit de handen van onzen Meester ontvangen. Wat hij aan zijne zusters zoo telkens op het hart bond, was de uitdrukking van zijn eigen gebedsleven. Wanneer een arbeider in Gods ko ninkrijk veel te doen heeft en hij is genoodzaakt iets te laten liggen van zijn werk, moet hij steeds iets op geven, dat minde r gewichtig is dan het gebed. Maar hij zorge er voor dat hij den tijd, voor anderen arbeid nie t voor het gebed bestede omdat te lui of te traag is geweest tijdig op te staan. Op die wijze bevlekt hij zijn geweten. Hij denke maar altijd weer aan Luther's woord: „Heden heb ik veel te doen. Een gewichtig werk wacht op mij. Daarom moet ik meer tijd voor het gebed hebben, en daarom moet ik nog vroeger opstaan". Verzuim van vroeg-op- staan kan den heelen dag niet meer ingehaald worden en het nadeel er van sleept zich door den heelen dag heen. Zuster Trudel, de geze gende bidster uit Mannedorf, zeide : „De kanker van Gods volk komt van het verbroken wie rookvat", zij bedoelde: van hun onvoldoende gebedsleven. Coerper, die ongeloofelijk druk-bezette man, liet zich den tijd voor zijn dagelijksch gebed niet rooven. De tijd, dien anderen met de lec- bestemd, hij bijv. - 18 - tuur van boeken en tijdschriften doorbrachten, gaf hij aan het gebed. Hij offerde ook menig uur van den nacht aan dezen priesterlijken dienst. Hij herinnerde er vaak aan dat de Apos telen den dienst der tafelen opgaven om den dienst der gebeden behoorlijk te kunnen ver vullen En vooral zij, die vóóraan staan, die veel verantwoordelijkheid dragen, moesten naar zijn overtuiging voor deze heilige taak den meesten tijd nemen. Hij heeft bijkans eiken dag het g e h e e 1 e Zendingswerk, dat hij be stuurde, in al zijn deelen voor Gods aangezicht neergelegd: al de menschen, de verschillende stations met aire zendelingen en hun helpers. Hij nam elke vordering in den arbeid in China als eene verhooring des gebeds aan Men heeft wel eens gevraagd: „Heeft hij niet te veel gebeden ?" Maar kan men ooit als arbeider in het koninkrijk te veel bidden ? Te weinig bidden kan men zeker, en dit manco is nooit meer in te halen, en het bezwaart menigeen nog in zijn stervensure. Maar te veel bidden kan men nooit. Het bidden was bij hem ook geen spel der ziel, maar een kinderlijk, vertrouwend spreken met God. Voor Hem legde hij alles neer. Het klonk al zoo heerlijk uit zijn mond wan neer hij gewoonlijk elk gebed begon met „Ge liefde Heiland", en hij bad niet slechts voor biddend voor anderen, neen, men voelde het gold hier een strijd voor zijn eigen ge loof. In zijn „ambts-kalender" van 1890 lezen wij: „O beminnelijke God, ik beloof en zweer U voortaan slechts één doel, en niet vijf, nie t twee, maar slechts één doel te zullen hebben : U w e eer! O s c h e n k mij dat, daar ik het uit mijzelven niet vermag, uit g e n a d e!" Twee dagen later: „Ach, waarom had ik zoo weinig blijdschap om te spreken ? Is het nog altijd m ij n e eer, die mij in den weg staat ? O, snijd ze van mij af, Vader!" Hoevele gebedsverhooring heeft hij in zijn leven gekend! Hij heeft de hem bekendge- wordene verscheiden jaren lang eerbiedig op- geteekend. Een „Studienrat" verhaalt uit den tijd dat hij te Essen het Evangelie bediende het volgende : Op oudejaarsavond 1894 kwam ik, zonder te weten waarom en hoe, in een bidstond van Coerper binnen. Op mij maakte dit, dat mij zoo totaal vreemd was, een onvergankelijken indruk. Dat was waarlijk een worstelen met God. Vra gen, ontvangen, danken uit het diepste van het hart. Pastor Coerper liet trouwens bijna nooit iemand van zich weggaan zonder met hem ge beden te hebben en hij hechtte er veel waarde aan dat ook de andere bad. Velen hebben met mij een zegen van God gekregen. Hij stond voor Gods aangezicht. Een zendeling schreef: het grootste aan hem was de kracht zijner voorbede. Niet alleen om dat, zij bijna de geheele aarde omvatte, maar ook wegens haar trouw en nauwgezetheid. De man, die het gebed als eene macht in het leven der kinderen Gods had leeren kennen, bracht het ook in praktijk en kende wonderbaarlijke gebedsverhooringen. Hoe vaak verzekerde hij ons, hier in China werkend, dat hij ons dage lijks voor Gods troon herdacht en dat betee- kende bij hem veel meer dan gewoonlijk zulke uitspraken beteekenen. Wij bespeurden werkelijk de kracht van dat gebed en menige zegepraal over de duisternis werd in hoofdzaak „achter de zwarte deur" (van zijn bidvertrek) bevochten. Twee gebeurtenissen herinner ik mij nog le vendig. In 1922 reisde ik eens in Würtemberg in een spoortrein. Ik ontmoette eene dominees vrouw uit Baden, die mij aldus aansprak : „Wat hebt gij toch een wonderbaren man daar in Liebenzell! Wat zijt gij gelukkig in een arbeid te staan waar een bidder als pastor Coerper aan het hoofd staat!" En toen vertelde zij hoe zij eens in Lioba (een der huizen der Stichting Liebenzell) voor rust vertoefde Des nachts werd zij wakker en hoorde boven haar hoofd iemand bidden. Zij hoorde ook hoe hij allen op den berg (den berg van Liebenzell, waarde verschillende Huizen der Stichting staan), de proefzusters, de arbeiders in China, in de Zuid zee enz. alle n den Heere aanbeval en al hun nooden in bizonderheden voor Hem uitsprak. Hij was werkelijk onvermoeibaar in het bidden! Het tweede feit heb ik zelf meegemaakt, zegt Ds Buddeberg. Kort vóór mijn eerste uit zending naar China in 1923 kwam hij naar H. om eene samenkomst te leiden Daarna zaten wij nog een poosje in een kring bij elkaar. Ik bezocht toen nog vaak de cellen der stadsge vangenis en had daar een jongen man ontmoet, die tot vele jaren kerkerstraf veroordeeld was. Die jonge man was vroeger een poos knecht op den Zendingsberg geweest en toen ik dat aan Ds. Coerper verhaalde en zijn naam noem de, keek hij verwonderd op en zeide: „Voor dien man bid ik nog iederen dag". Zóó was hij! Hij wist wat volharde n in den gebede was! Wat zou er van ons allen geworden zijn als God ons niet met dezen man in aanraking had gebracht? Dat is ook de erfenis, die hij ons heeft na gelaten : de Liebenzeller Zending moet eene Gebedszendin g zijn en blijven. Dat moet onze kracht en sterkte blijven. Wij staan in an dere dingen misschien bij andere vereenigingen ten achter, maar hierin mogen wij nooit achterstaan. Dan zal de vrucht ons ook niet ontbreken. Want Christus heeft het beloofd: „Wie in Mij blijft en Ik in hem, die brengt veel vrucht voort, want zonder Mij kunt gij niets doen". PNIÊL. Wat Ds. Coerper hier zegt van de Liebenzeller Zending moge ook gelden voor onze Pinkster zending! Geen enkel Christelijk werk kan stand houden, zonder gebed! Red. G.S. - 19 - Zonder Mij kunt gij niets doen. Overgenomen uit „De Kerk op Marsen" door Ds. Oehler. Zoo sterk is de groeikracht van het Godsrijk. Juist zoo groeit en vermenigvuldigt zich de tarwekorrel. Maar om het zoo te laten groeien, moeten we den moed hebben in plaats aan vele menschen iets, aan enkelen veel te geven. Het rijk Gods wordt niet nader gebracht door halve Christenen. Met duizend of zelfs tien duizend halve, tuchtelooze soldaten is niets te bereiken. Daarvan is de geschiedenis van Gideon een bewijs en overwinning over de Minianieten (Richteren 7.). Maar met een handjevol volledig overgegeven, moedige menschen, die tot het uiterste bereid zijn, kan men een land stormen derhand veroveren. Het is een feit, dat ieder kan constateeren, dat tegenwoordig menschen door Gods Geest tot in het merg veranderd worden, zóó zelfs, dat men ze niet zou herkennen, zóó zelfs, dat ze nu kracht gekregen hebben om andere menschen tot een nieuw leven te brengen. En dat is de weg dien we moeten gaan. Een leger zielzorgers, van levenomzetters door de ervaring van eigen veranderd leven. De wereld bestaat louter uit enkelingen en als alle enkelingen veran derd zijn, dan is er een andere wereld. Ik weet heel goed dat er nu reeds hier en daar menschen bezig zijn een Bijbel-woord te bedenken, waarachter ze zich kunnen verschuilen om niet mee te doen, om moedeloos toeschou wer en defaitist te kunnen blijven. Er zijn ook inderdaad van die Bijbel-plaatsen, bijvoorbeeld: „De ongerechtigheden zullen hand over hand toenemen en de liefde zal in velen sterven". Of misschien de gelijkenis van het onkruid in den akker, of „van de velen, die geroepen en de weinigen, die uitverkoren zijn." Die woorden kennen we allen, en ze zijn ons reeds lang een voorwendsel geweest om laf en lui aan den kant te staan. En het resultaat is geweest, dat de vijand terrein gewonnen heeft, dat de toestand van de kerk steeds ellendiger en magerder, bloed- armer en noodlijdender geworden is. Laten we het nu eens heel simpel bij de an dere Bijbel-woorden houden, die zeggen: „Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde, gaat uit in de wereld en bekeert alle volkeren." En we laten den Apostel Paulus, dezen moedigen strijder, voorop gaan, die aan zijn Philippenzen dezen Christus voorgehouden heeft als de Overwinnaar, wien God een naam gegeven heeft boven alle namen, opdat in Jezus' Naam zich alle knieën zouden buigen, die te vinden zijn in den hemel, op de aarde of onder de aarde. (Philip. 2). God zij dank. Jezus zegt: „Aan hun vruchten zult ge hen kennen." En God zij dank, dat de vruchten van den Hei ligen Geest, zooals ze beschreven staan in Ga laten 5:22 en nog veel andere, groeien en met handen te begrijpen zijn. De kerk heeft door haar bloedarmoede chro nisch een te lage temperatuur. Ze is „beneden- christelijk" en daarom zoo onvruchtbaar. En wij mogen er tegenwoordig geen genoegen mee nemen slechts den pols te voelen en vol zorg het hoofd te schudden. Maar juist omdat wij zelf tot de kerk behooren, zijn we verplicht de nieuwe therapie, die ons geopenbaard is, zelf te probeeren. 't Zijn niet de tegenstanders van het Chris tendom die gevaarlijk zijn, doch die halve Christenen, die lauwe meeloopers, die steeds compromissen sluiten, bij wie de temperatuur der liefde steeds onder nul blijft, wier aanvals oorlog reeds lang tot staan gekomen is, en die zich in loopgraven en schuilplaatsen hebben ingegraven. En dit halt-houden komt steeds voort uit moedeloosheid. En de moedeloosheid uit ongeloof en deze weer uit het losgeslagen zijn, d.w.z. het leven zonder contact met God. Dat beteekent niet, dat we zouden gelooven dat het rijk Gods waarover Jezus steeds weer spreekt, bestaat uit een toestand van aardsche gelukzaligheid of dat deze toestand slechts af hankelijk is van ons propageeren van een actief, „besmettelijk" Christendom. Een dergelijk aardsch rijk is ons niet beloofd. En we mogen niet handelen alsof wij de geheele wereld voor Christus zouden kunnen winnen. Maar dat geeft ons geen recht om te blijven zitten. Ons is veeleer opgedragen de boodschap en de eischen van Christus uit te dragen in de wereld. En wie dat niet zoo doet alsof hij de geheele wereld zou kunnen winnen, die wint niet de halve, maar heelemaal niets. En al is ons niet beloofd een aarde als een paradijs, evenmin is ons dit armoedzaaiers-Christendom voorgehouden. Denk maar eens aan het woord van Paulus uit den tweeden brief aan de Korinthiërs : „Zoo iemand in Christus is, die is een nieuwe schepping, het oude is voorbijgegaan: zie, het is alles nieuw geworden", of: „En dit is de overwin ning, die de wereld overwint: ons geloof. (Joh. 5 : 4). Het was mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uwe inzettingen leerde. (Psalm 119: 71). • Want onze lichte verdrukking, die zeer haast voorbijgaat, werkt ons een gansch zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid. (2 Korinthe 4:17). 20 Is Mijne hand dus gansch kort geworden, J dat zij niet verlossen kan, of is er in Mij \ geen kracht om te redden ? Jes 50: 2 7 Wat God hier door den profeet bestraf- ) fend zegt tot de Joodsche ballingen die j moedeloos twijfelden aan Jehova's macht I om Zijne heilbeloften te vervullen, dat ij vraagt Hij nog steeds aan alle kleinge- loovige twijfelaars, die klagen en vreezen afsof God niet meer zou kunnen helpen en redden gelijk te voren. Geven wij ons niet over aan dit kleingeloof, maar sterken *f wij ons in het vertrouwen dat Hij, de Heer, ( niet verandert, en dat, zoo Hij ons nog / niet te hulp komt, het niet is omdat onze j nood Hem te groot is of ons gebed niet \ hoort, maar om ons te leeren wachten op 7 Zijn tijd. ] Ingezond e n Een Droom. Br. W. droomde kortgeleden het volgende: Hij bevond zich in een zeer groote zaal, waarin vele menschen waren, geloovigen en ongeloovigen dooreen, en hij ontving den in druk, dat deze zaal de wereld voorstelde, be volkt met rechtvaardigen en onrechtvaardigen. En terwijl hij daar stond, voegde zich een Man bij hem, gekleed in wit gewaad. En Hij sprak deze woorden : „Ik zeg u, welhaast zal Ik Mijnen Zoon tot ulieden zenden—verkondig deze boodschap." Br. W begon daarna den menschen de Ma- ranatha - boodschap aan te zeggen, meenende, dat, waar God Zelve gesproken had, de tijding toch wel indruk op de harten moest maken — maar integendeel, het woord werd met spot en hoon ontvangen en men geloofde de boodschap des heils niet -" Tot zoover de droom. Wij nemen gaarne aan, dat de Heilige Geest in deze dagen de aandacht meer en meer doet vestigen op de wederkomst van Christus — en dat velen die boodschap verwerpen, ervaren wij helaas dagelijks. Terwijl wij dit neerschrijven, komt ons het beeld van den Heiland voor den geest, weenende over Jeruzalem: „Jeruzalem, Jeruzalem! gij, die de Profeten doodt, en steenigt, die tot u ge zonden zijn! hoe menigmaal heb Ik uwe kin deren willen bijeenvergaderen, gelijkerwijs eene hen hare kiekens bijeenvergadert onder de vleugelen; en gijlieden hebt niet gewild ?" (Matth. 23:37). En dit woord, uitgesproken over Jeruzalem, geldt ook onze hedendaag- sch e „Christel ij k e" maatschappij. „Gijlieden hebt niet gewild." Christus en Zijn zegeningen wil men weliswaar niet ontberen, maar Z ij n kruis opnemen en Hem navolgen in geest en in waarheid, daar voelt men niet veel voor. En toch is er geen andere toegang tot het hemelrijk dan door de „enge" poort der bekeering en geen andere weg die ten hemel leidt dan het „smalle pad" der heiligmaking. Red. G. S. Bijdrage aan het Hoofdbestuur der Pinksterzending voor drukwerken, frankeering, voor cor respondentie en verdere administratieve uitgaven. Van de afd. Meester - Cornelis. f 3.— „ Batavia-C f 3.— „ Bawèn over Aug., Sept. f 0.50 „ Malang over Sept., Oct. f 0.50 „ Lawang over Sept., Oct. f 0.50 persoonlijk door Zr. Alt ontvangen' Wij herinneren onze afdeelingen hierbij vrien delijk aan onze afspraak op de laatste Alge- meene Jaarvergadering, n.l dat iedere afdeeling f 0.25 's maands zou storten voor tegemoet koming in de kosten van het drukken van cir culaires, Doop- en Trouwacten, frankeering van brieven, schrijfbenoodigheden, enz enz., teveel om op te noemen. Spectificatie volgt iedere maand in „Gouden Schooven". Men kan om minder onkosten te maken, ook om de 2 maan den 50 ets zenden. Het beste is, Uwe gaven regelrecht naar het Hoofdbestuur Taloen, La- wang te zenden, daar de meeste correspondentie van daar uitgaat Wij mogen er dus op rekenen, dat ongeveer 60 afdeelingen maandelijks hun kwartje offeren? Doop- en Trouwpapieren worden dan gratis door het H.B. verstrekt—evenzoo lidmaatschaps- kaarten en wat er meer door het H. B. wordt rondgezonden Tevens beteekent dit een groote steun voor Zr. Alt, die maar zelden een postzegel ter be antwoording vindt in de zeer vele brieven, die haar worden toegezonden. Wij danken U allen zeer bij voorbaat. Uw Br. in Christus G. F. BOUM BLETTERMAN. Penningmeester. Opgave (volledige) volgt in No. 23. Verzoeke beleefd bij verhui zing ons een verhuiskaart te sturen. Adm. „Gouden Schooven" Lawang .
Abstract (if available)
Linked assets
Hollenweger Center, Amsterdam, Netherlands
Conceptually similar
PDF
Golden sheaves, vol. 10 [sic, i.e. 13], no. 10 (1937 May 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 10 [sic, i.e. 13], no. 18 (1937 September 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 10 [sic, i.e. 13], no. 24 (1937 December 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 10 [sic, i.e. 13], no. 02 (1937 January 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 14 [sic, i.e. 17], no. 22 (1941 November 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 10 [sic, i.e. 13], no. 16 (1937 August 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 10 [sic, i.e. 13], no. 12 (1937 June 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 10 [sic, i.e. 13], no. 08 (1937 April 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 10 [sic, i.e. 13], no. 06 (1937 March 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 19 [sic, i.e. 22], no. 11 (1950 November)
PDF
Golden sheaves, vol. 10 [sic, i.e. 13], no. 19 (1937 October 1)
PDF
Golden sheaves, vol. 10 [sic, i.e. 13], no. 01 (1937 January 1)
PDF
Golden sheaves, vol. 10 [sic, i.e. 13], no. 17 (1937 September 1)
PDF
Golden sheaves, vol. 10 [sic, i.e. 13], no. 03 (1937 February 1)
PDF
Golden sheaves, vol. 20 [sic, i.e. 32], no. 11 (1960 November 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 12 [sic, i.e. 15], no. 21 (1939 November 1)
PDF
Golden sheaves, vol. 21 [sic, i.e. 24], no. 11 (1952 November)
PDF
Golden sheaves, vol. 20 [sic, i.e. 23], no. 11 (1951 November)
PDF
Golden sheaves, vol. 17 [sic, i.e. 20], no. 11 (1948 November)
PDF
Golden sheaves, vol. 18 [sic, i.e. 21], no. 11 (1949 November)
Description
[description english/roman)] Missionary work of the Pentecostal movement in Indonesia
Asset Metadata
Core Title
Golden sheaves, vol. 10 [sic, i.e. 13], no. 22 (1937 November 15)
Alternative Title
Gouden schoven (
orig. non-english/non-roman lang./script
), Gouden schooven, 1937, nr. 22 (
orig. non-english/non-roman lang./script
)
Publisher
[S.l.]
(english/roman),
[S.l.]
(orig lang/script),
Pentecostal movement in Indonesia
(original),
Pinkstergemeente in Nederlandsch-Indië
(original),
University of Southern California. Libraries
(digital)
Tag
OAI-PMH Harvest
Place Name
Indonesia
(states)
Format
periodicals
(format)
Language
Dutch
Permanent Link (DOI)
https://doi.org/10.25549/pcra-c14-212534
Unique identifier
UC11125624
Identifier
Gouden-schooven-1937-22.pdf (filename),CT.05443.- (identifying number),pcra-c14-212534 (legacy record id)
Legacy Identifier
Gouden-schooven-1937-22.pdf
Dmrecord
212534
Format
periodicals (format)
Rights
VU University Library is owner of the Hollenweger collection and has the Azusa collection on loan from Azusa Hogeschool Zwolle
Source
Hollenweger Center, Amsterdam, Netherlands
(subcollection),
Pentecostal and Charismatic Research Archive
(collection)
Access Conditions
Creative Commons: Attribution-NonCommercial-NoDerivates CC BY-NC-ND
Repository Name
VU University Library, The Netherlands
Repository Location
VU University Library, De Boelelaan 1105, 1081 HV Amsterdam, The Netherlands
Repository Email
secretariaat.ub@vu.nl
Tags
Folder test
Inherited Values
Title
Hollenweger Center, Amsterdam, Netherlands