Close
Home
Collections
Login
USC Login
Register
0
Selected
Invert selection
Deselect all
Deselect all
Click here to refresh results
Click here to refresh results
USC
/
Digital Library
/
Pentecostal and Charismatic Research Archive
/
Hollenweger Center, Amsterdam, Netherlands
/
Golden sheaves, vol. 10, no. 21 (1934 November 1)
(USC DC Other)
Golden sheaves, vol. 10, no. 21 (1934 November 1)
PDF
Download
Share
Open document
Flip pages
Contact Us
Contact Us
Copy asset link
Request this asset
Transcript (if available)
Content
& WA T WIJ GELOOVEN EN LEEREN. . 1. Wij gelooven in den Bijbel, als het geïnspireerde Woord van God, dus een Boek van onfeilbare openbaring. (2 Tim. 3 : 14 - 17; 2 Petr. 1:19- 21; Lukas 24 : 25 - 27; Lukas 24 : 44, 45). 2. Wij gelooven in een Eénigen God, Schepper, Onderhouder en Rechter aller menschen. Welke Zich openbaart in drie Personen: Vader, Zoon en Heiligen Geest. (Rom. 1:19- 20; Jesaja 45 : 5 - 6; Matth. 28 : 19; Joh. 15 : 26). 3. Wij gelooven in de zondeval van 't eerste menschenpaar en de erfelijke verdor venheid van 't gansche menschdom. (Genesis 3:1-7; Rom. 5:12; 3 :23, Genesis 8.21). 4. Wij gelooven in de menschwording van Christus, den Zone Gods, in Zijne, aan 't kruis volbrachte verzoening en verlossing voor alle menschen die in Hem ge looven, en in Zijne lichamelijke opstanding. (Galaten 4:4; 1 Korinthe 15:3-4; 1 Joh. 2:2; Handel. 10.40-41). 5. Wij gelooven dat alle menschen kunnen zalig worden, doch alleen door 't ge loof in Jezus Christus, zonder toevoeging van eigene werken. (1 Tim. 2:5-6; Hand. 4:12; Galaten 2:16; Joh. 3:16. 6. Wij gelooven in de bekeering en wedergeboorte des harten door den Heiligen Geest, zoomede in heiligmaking tot de volmaaktheid in Christus, door de gehoor zaamheid des geloofs. (Hand. 17:30; 26:20; Joh 3 : 3 - 8; Matth: 5 : 48; 1 Petr. 1:15-16; Hebr- 12:14; 1 Thess . 5 : 23; Hebr. 10:14). 7. Wij gelooven in de noodzakelijkheid der bediening van den waterdoop, uitslui tend aan geloovigen en van het Heilige Avondmaal ter gedachtenis aan Jezus' Kruisdood, Opstanding en Wederkomst. (Matth. 28:19; Hand. 2:38; 8:36-38; 1 Kor. 11:23-29). 8. Wij gelooven in den Doop met den Heiligen Geest, met de, volgens de Schrift „navolgende" teekenen. (Luk. 3 : 16; Hand. 1 : 4 - 5; 2 : 4; 10 : 44 - 46; 11:15-16; 19 : 6). 9. Wij gelooven in de Goddelijke genezing van lichamelijke krankheden, op grond van 't volbrachte verlossingswerk op Golgotha. (Jesaja 53:4; Matth. 8: 16, 17; Jak, 5:14, 15). 10. Wij gelooven in de gaven des Heiligen Geestes en de Bijbelsche ambten, tot opbouwing van het lichaam van Christus. (Epheze 4:7-16; 1 Korinthe 12 : 1 - 31). 11. Wij gelooven in de spoedige wederkomst van onzen Heiland en de opname der geloovigen, vóór den aanvang van het duizendjarig rijk op aarde. (Handel. 1:11; 1 Kor. 15:22-24; 1 Thess. 4:13-18: 1 Kor. 15:51-57; Openb. 20 : 1 - 6). 12. Wij gelooven in het laatste oordeel. In de eeuwige gelukzaligheid voor alle kinderen Gods en de eeuwige straf voor alle cnboetvaardigen. (Openb. 20 : 11 - 15; Rom. 2:2-16 ; Matth. 12 : 36; Joh 5 : 24 - 29; 3 : 36; Matth. 25:31 -46; 2 Thess. 1 -.7-10). DOE WAT GIJ KUNT! 2 Moll. 5 . 3 • ï 5 i . = 44 4 2 6 1 4 2 7 1 3 1 i 1 5 3 i 1 1 . 3 , 5 . 1 . i. 4 . 6 , 4 . UU: „Gospel Melodies" No. 17. 7 6 5 4 4~5 6~7 4 4 5««* 3««» 1 •• • 1.. * Hoor naar des Mees-ters stem, Doe wat gij kunt! 't Brood in des Meesters hand, 't Vischje zoo klein, Werk, want de nacht valt dra, Doe wat gij kunt! 5 . 4 . 7 . 7 4 2 6 4 7 5 . 5 5 Ar - beid al Zal on - der 6 3 i 5 3 i Win zie - len vroeg en 7 . 2 5 5 7 1 4 6 6 4 2 2.. . 4.. , 7.. . Doe wat gij kunt! ge - - ze - gend zijn. Doe wat gij kunt! 5 . 3 . 5 . 1 . 4 2 6 1 4 2 7 1 3 1 i 5 3 i 1 . 3 . 5 . 3 . 5e i . 1. 2 5 7 2 1 5 i 3 1 . 4 , 6 . 4 , 7 5 4~5 4 6 4 6~7 4 5 3 i 1 4 E 6 1 5 3 5 1 1 1 5 3 1 . 4 . 6 . 2 . 2 . 4 , 7 . 5 . 1.. . 3«o * i... 1.. . Werk niet om 's men - schen lof, Maar voor uw Heer! Geef Hem u al, en Hij maakt al - les goed, Uit Je - zus hand ont - vangt gij dan uw loon, KOOR: 6««» 4*«a 1 «â€¢ • 1 1 1. 1. 2 3 4... Wijd Hem uw klein ta - lent, Geef Hem de eer! Is u - - we kracht ge - ring, Faalt 't u aan moed, Straks in God 's heerlijkheid, Wacht u de kroon, 1. 3 . 5 . 1 1 1. leen voor Hem Zijn ge na, spa, 2 . 4 . 7 . 5 . j . 3 . 6 . 5 . 2 . 6 . 16 3 4 7 2 4 7 7 4 2 5 2 7 4 1. 1.1 5. 6 6 . 2 7 2 . 5«*« 3««* i.. . 1.. . 2 . 4 , 7 . 3 . 6 . 3 4 7 2 4 7 7 4 2 5 4 7 Ie - der werk voor Je - zus draagt veel vrucht. Wijd Hem al - les zon - der 3..O 5.. 0 7..O 5 . 3 • 1 5 1 • 2 6 1 4 2 7 3 1 i 5 3 i 1 . 3 o 5 . 1 1 2 5 7 i 5 1 3 6eoe 4». o 1 «o» 4,, , 7 6 5 4 ~5 6~~7 1. 3 . i. 6 . klacht 5 3 i of zucht, Hebt gij slechts een ta - lent, Doe wat gij kunt! 't Oog slechts tot Hem 4 2 6 5 3 5 1 1 5 1 . 4 . 6 . 2 . 2 . 4 . 7 . 5 . i... 3.. . 1.. . 1.. . 1 1 3 ge - wend, Doe wat gii kunt ! Woorden M. A. -4 - HET ROODE NET door Karadja. (Locarno, Zwitserland.) felijke werkzaamheid uitoefenen. Het Sovjet - gif is dusdanig tot het Ameri- kaansche volk doorgedrongen, dat menigeen zich vertwijfeld afvraagt of het gezonde deel der be volking in staat zal zijn, de kankerzieke natie te redden. Onder veel anders vinden wij in het boek een lijst van 180 anti - godsdienstige boeken, die elk met een oplaag van 50.000 exemplaren door de „vrijdenkers" verspreid worden. Het boek „De ontmaskerde bijbel'' b. v. be schrijft Christus als een bastaard, Maria als deern en de aartsengel Gabriël als haar verleider. Deze „Ontmaskerde bijbel", is het product van een zekeren Joseph Lewis (Levie ?) die zich zelf durft te noemen: „Gods vijand". Herbert Asbury, de kleinzoon van een Me- thodistischen bisschop, teekende als auteur, een „Komisch - geïilustreerden Bijbel'' - voor het ge bruik van onderwijzers. De „Anti - bijbelsche vereeniging" beschikt over een jaarlijksch inkomen van 83,000 dollars. Haar eenig doel is, de Bijbel belachelijk te maken. Een „geestelijke" zelfs, heeft 50 dollars geschon ken aan de Vereeniging, opdat dergelijke geschrif ten in de communistische zomerbijeenkomsten ver spreid worden. Onde r den titel: „The Red Net - Work," heeft Elisabeth Dil- ling te Chicago, pas een boek uitgegeven, dat men met schrik en afschuw leest. De schrijfster beschikt over een reusachtig documenten - mate riaal. Zij geeft nauwkeurige opgave over 400 communistische en onarchistische vereenigingen in Amerika, die daar hunne verder- Ook bestaat er een vereeniging, die zich spot tenderwijs „Damnest Souls" - („vervloekte zielen") noemt, wier opgave het is, de psalmen belache lijk te maken; . zij verspreiden hunne parodiën middels gramophoonplaten. Een Araerikaansche atheïstische vereeniging be schikt over een eigen radiostation. Het programma van dit station begint met een parodie op het „Onze Vader". De Gemeente wordt daarin, in- stede van „Bruid van Christus", de „Maitresse van Uncle Sam" (Amerika) genoemd. De Heere God wordt uitgemaakt als „de eerste volksvijand" en z. g. n. voor het volksgericht gedaagd. Wan neer Hij niet verschijnt, wordt Christus opgeroe pen. Hij kan echter niet komen, daar de vrome menschen Hem dit nog beletten. De Heilige Geest wordt als een bajazzo (hansworst) bespottelijk gemaakt. Een conferentie van een kerkeraad heeft hand boeken uitgegeven ter sexueele voorlichting aan meisjes vanaf 16 jaar. De inhoud bedoelt gron dige vernietiging der familiebanden in de toekomst. Deze boeken zijn zóó verschrikkelijk slecht en zóó cynisch, dat zelfs Moskou er over blozen zou. Montgomery Brown, een voormalig priester, houdt anti - religieuze voordrachten, gekleed in bisschoppelijk ornaat. Hij verkondigde onlangs met - 5 priesterlijk pathos dat God weldra uit den hemel zal verdreven worden, evenals de kapitalisten van de aarde. Daarop weerklonk een fanatieke bij vals - jubel door de zaal. Tot slot brulde de gansche menigte het vree- selijke lied van Langston Hughes: „Vaarwel Chris tus - weg met U - maar wat vlugger !" Maak plaats voor Lenin, Maix en Stalin ! Vaarwel Christus, vaarwel! En gij - God - haast U - de wereld behoort thans ons !'' (Wie hoort hier niet de stem van den Overste der wereld? Red) Deze systematisch moreele vernietiging van al les wat heilig is bij het Amerikaansche volk, schijnt zich met toestemming der regeering, der kerk en pers te voltrekken - tenminste men laat deze satanische beweging toe. Tallooze roode „geestelijken" leenen hunne kan sels aan agenten van Moskou. De Amerikaansche bladen die op schijnheilige wijze Duitschland, wegens de invoering van het „Nieuw - heiden dom" aldaar, scherp aangrijpen, latende schaam- telooze Gods - lasteringen in hun eigen land on opgemerkt. Men behoeft er zich nu niet langer over te verwonderen dat de Sovjetstaat door vele Euro- peesche staten erkend werd, wanneer men ziet, hoe ontzettend de mentaliteit, door den invloed der Russische atheïsten gezonken is. Men mag zich wel afvragen: Zijn er dan geen hoogstaande menschen meer in de wereld ? Wijl bijna alle vol keren hunne regeeringen veroorloven met duivels, in economische en politieke betrekkingen te staan! Uit: ..Die Weisse Fahne". vert. voor „Anti - Vivisectie". Dit stuk werd ons door Zr. de J. uit Bd. toe gezonden en een huivering overviel mij bij 't le zen van bovenstaande Godslasteringen. Waarlijk de ure van Jezus komst „van den hemel, met de Engelen Zijner kracht met vlammend vuur wraak- doende over de goddeloozen". (2 Thess. 1:7, 8.) is nabij. De maat is vol, ja schier overloopend. Wat zal Je mensch die een worm is, zich vermeten jegens den Allerhoogste ? Hij, Die Zijn eenig- geboren Zoon gezonden heeft, om het mensch- dom uit de klauwen van Satan te redden, zal op deze wijze Zijn trouwe liefde beantwoord zien ? Staat de arme Mohammedaan die zich vijf ma len daags ootmoedig en tot den grond toe neder- buigt voor den Almachtige, niet hooger dan de verlichte Westerling, die opgroeide in christelijk milieu, onder een z. g. n. christelijke regeering, en toch durft spreken als 't hier boven staande ? Wij leven in een tijd waarin alles wordt toe gelaten en goed gepraat. Ook onder de christe nen heerscht een geest van „Laisser faire" - een wegdoezelen der grenzen-een Laoediceïsche lauw heid. Onze voorvaderen, ten tijde der Reformatie lieten zich liever levend verbranden dan dat ze 't crucifix kusten, hun door een priester op het schavot voorgehouden. Zij antwoordden fier: „Wij aanbidden geen hout, slechts den levenden God." Deze geest vindt men bijna niet meer-slechts al leen onder de getrouwe overwinnaars, de kleine schare, die den Heer tegemoet zal gaan in de lucht- en die heeft 't waarlijk niet gemakkelijk in deze dagen. Als men recht voor de waarheid uitkomt is men niet „in de liefde". Dat de wereld rondom weg zinkt in erbarmelijk ongeloof en afkeer van God, bemerkt men nauwelijks—of men betreurt 't met een zucht of een traan en - - - - laat alles op zijn beloop, men kan toch niets uitrichten 1 O, waar zijn de machtige strijders—mannen en vrouwen, vol des Heiligen Geestes die zich in deze dagen opmaken om Satan en zijn legermach ten te weerstaan ? Waar is 't vuur van Gods Geest gebleven ? Moet datzelfde vuur ons niet verteren, wanneer wij van feiten hooren als bo vengenoemde? Trilt ons hart niet van de diepste en heiligste verontwaardiging wanneer men leest en verneemt hoe onze Meester, onze God en Zaligmaker, wordt gehoond en gelasterd door menschen welke van den duivel bezeten zijn ? Wanneer straks door middel van den antichrist, Gods oordeelen zullen losbreken over de godde- looze wereld, zal dit Zijn antwoord zijn op de uitdaging der menschen van dezen tijd, die niet schromen het allerheiligste aan te tasten met on reine handen. Zooals eenmaal de toorn des Hee- ren ontstak tegen Uzza omdat hij de Arke Gods aangreep. (2 Samuel 6:6 en 7—de Ark des Ver- bonds was een type van Jezus Christus; — daarom was de onbedachtzaamheid van Uzza van diep- symbolische beteekenis); alzoo zal een ieder die zich opmaakt tegen God en Zijn Gezalfde den geestelijken dood sterven. Dat alle ware geloovigen van iedere gezindte zich rondom het kruis van Golgotha mochten ver gaderen en schouder aan schouder staande, het vuur op Satans leger openen in de kracht des Heiligen Geestes! Wanneer de christenvolken als één man op" stonden om van hunne regeeringen een uitdrij ving dezer Roode Godsvijanden te etschen, zou den deze stellig een toontje lager zingen dan nu- maar helaas, de bedwelmende geest van den an tichrist heeft reeds overal onder de geloovigen zijn invloed doen gelden. „Spreekt tot ons zachte dingen." zoo roept men evenals ten tijde van Jesaja. (Jes. 30 : 10) „Geef ons een hakenkruis- het kruis van Golgotha is te hoekig en te ruw." Maar God spreekt tot alle gemakzuchtige, door den tijdgeest betooverde en zedelijk verslapte christenen het volgende: Dit zegt de Amen, de trouwe en waarach tige Getuige, het Begin der schepping Gods: Ik weet uwe wecken, dat gij nóch koud zijt, noch heet: och, of gij koud waart of heet! Zoodan omdat gij lauw zijt, en noch koud, noch heet, Ik zal u uit Mijnen mond spuwen! (Openb. 3: 14- 16). maar tot Gods volk — tot de „getrouwen in den lande" zegt de Schrift: „God zal opstaan, Zijne vijanden zullen ver strooid worden, en Zijne haters zullen voor Zijn Aangezicht vlieden. Maar de rechtvaardigen zullen zich ver blijden, zij zullen van vreugde opspringen voor Gods Aangezicht en van blijdschap vroo- lijk zijn 1 Zingt Gode, psalmzingt Zijn Naam, hoogt de wegen voor Hem, die in de vlakke velden rijdt omdat Zijn naam is Heere" en springt op van vreugde voor Zijn Aange zicht. Psalm 68 : 2, 4. 5. M, A. 1 S En de stad behoeft de zon en de S maan niet, dat zij in haar zouden schij- S nen, want de heerlijkheid Gods heeft S haar verlicht, en het Lam is hare kaars En in haar zal niet inkomen iets, dat ontreinigt en gruwelijkheid doet en leu gen spreekt, maar die geschreven zijn in het boek des levens des Lams. (Opeb. 21 :23. 27) GA STILLETJES ACHTER DEN HEER! " Is 't duister soms op uw levensweg En drukken de zorgen u neer, O, klem u dan vast aan Gods liefde en trouw, En — ga stilletjes achter den Heer ! Hij effent uw weg door de woestenij En er volgt op den nacht een morgen zoo big! Voor 't werk, dat wacht, zijn uw krachten klein; Gij vreest soms — zij reiken niet meer! Schep uur aan uur uit de Levensbron En — ga stilletjes achter den Heer 1 Dan komt gij ^gezegend" door al uw werk — De Heer toont Zich 't liefst in den zwake sterk. Heeft iemand u onrecht aangedaan. Leg uw zaak in Gods handen maar neer, En zie dan van menseben op Hem, En — ga stilletjes achter den Heer ! De rechter der aard zorgt voor Zijn kind. En Hij strijdt voor u, zoodat vast gij wint. In vreugd of smart, op de pelgrimsreis Zij uw motto maar altijd weer : ,,Mijn horizont blijft met God vervuld .— 'k Ga stilletjes achter den Heer." Gij reist dan zoo blij, van Zijn liefde u bewust, En veilig bereikt ge straks 's hemels kust. Célistine Oliphant — Schoch. 7 ü Het verborgen leven met Christus in God. $ (Jean de Berniëres-Louvigni.) o 5^ 5 5^5 5^5 5^5 (T**«G>^S : , s Eerste Hoofdstuk lederen mo-gen moet onze eerste gedachte zijn, dat God tegenwoordig is. Wij leven en zijn in den schoot van God. (Hand. 17:28) en toch denk ik bijna niet aan Hem. Welk een blindheid! Welk een duisternis ! Van de eene sluimering val ik in de andere mijn ziel komt dag noch nacht tot ontwaking. Gelijk de uitwendige zinnen des nachts, zoo sluimeren de inwendigen des daags. Ik ben een blinde gelijk: Slaapt hij. dan bevindt hij zich in verdubbelde blindheid-is hij ontwaakt dan ziet hij toch niets van de glans der zon, nóch van de schoonheid der wereld. Zoo ook wij: Wanneer wij slapen verkeeren wij in een toestand waarin wij niet aan God denken en na ons ontwaken zetten wij deze sluimering voort, wijl wij ons zoo weinig met God en Zijne volkomenheid bezig houden, en onze ziel integendeel met de geringste aardsche dingen inlaten. Ach, hoe droevig is deze traagheid en slape righeid ! Want zij drukken ons als een schuldige last, daar wij ze van nature onderworpen zijn. Het is nu den tijd op te staan en de oogen te openen. (Rom. 13 : 11.) O Jezus, laat toch niet toe, dat ik den gan- schen dag verslaap en Uwe tegenwoordigheid vergeet. Zie, ik kan mij tegen deze slaapzucht niet verweren-neem Gij den strijd van mij over. Leer mij God kennen door Uwe kennis, laat mij Hem aanschouwen met Uwen blik, doe mij Hem liefhebben met Uwe liefde ! Wanneer wij niet wakende zijn met Jezus Christus, zijn wij slapende met de wereld. Met Jezus waken beteekent: Zijn leven te leven; gezind zijn gelijk Hij gezind was; werken gelijk Hij gewerkt heeft; lijden zooals Hij geleden heeft. Smart, lijden en verachting zijn oorzaken dat wij met Jezus waken en leven, daarom moeten zij ons lief en welkom zijn. Eer, geluk en welzijn doen ons inslapen en God vergeten, daarom moeten zij ons zeer ver dacht voorkomen. Wanneer God de ziele 's morgens een indruk van Zijn tegenwoordigheid schenkt, behoort zij die den ganschen dag vast te houden en te bewaren; bij voorkomende gelegenheid zal deze ervaring dan vrucht voortbrengen: de ziel heeft kracht ontvangen alles uit Gods hand aan te nemen wat haar tegemoet treedt, vrede of strijd, zoet of bitter, rust of arbeid. O ziel, laat u doordringen van de stralen der Godheid, laat uw inwendig leven vervullen met God en Zijne volmaaktheid, dan zult gij wel bevestigd worden. Is Gods wezen en al Zijne volkomenheden u niet genoeg ? Wat kunt gij meer verlangen ? Wa t kunt u beter doen, dan u in Hem laten verzinken en in Hem blijven, onwankelbaar ? TWEED E HOOFDSTUK. Wi e God brzit kan ieder schepsel ontberen. God is in mij en ik ben in Hem; niets kan mij van Hem scheiden, wijl Hij onmetelijk en daarom onophoudelijk in mij tegenwoordig is. In deze onverbreekbare vereeniging met Hem vindt zich mijn hart zoo bevredigd, dat ik van alle schepselen, ook de aller liefste in de wereld beroofd kan zijn, zonder mij te bedroeven. Want hoe verder zij van mij verwijderd zijn, des te meer is God mij nabij, en hoe vrijer ik mij boven allen verhef, hoe heilig zij ook zijn mogen, des temeer voel ik mijn hart aan God verbonden en met vrede en met rust vervuld. Welk een rijkdom is 't -God te vinden I Dit geschiedt echter niet zonder opoffering en ver lies van alle schepselen. Maria vergat de geheele wereld, zelfs haar broeder en haar zuster: zij bezat God in zich en Hij alleen was haar genoeg. (Luk. 10 . 39 - 42 ) Wanneer iemand zich beklaagt over de afwe zigheid of 't verlies van een schepsel, komt het daarvan, dat hij God nog niet recht gevonden heeft. De schepselen worden van God weliswaar gebruikt om ons tot God te leiden, maar wan neer wij Hem gevonden hebben, zoeken wij Hem niet meer (Hooglied 3 : 4). E Q hoe verdwgnt dan alle neiging tot het schepsel ? Wanneer ik U qevonden heb, o Heere mijn God, zoo wil ik U nimmermeer loslaten- boe zoude ik toch tot de wereld kunnen terugkeeren? Vele heiligen van beiderlei kunne hebben zich in de eenzaamheid begeven, om den omgang met menschen te vermijden en met niemand dan met God alleen in gemeenschap te verkeeren. Maria uit Egypte (waarschijnlijk een heilige vrouw uit die dagen) verborg zich 45 jaren in een eenzame woestijn, om alle schepselen uit 't oog en de herinnering te verliezen en slechts alleen haar Schepper te ontmoeten. En hoe zalig vond zij Hem ! Zij was alleen met den eenigen God, in de intiemste berooving aller schepselen. Doch om dit te kunnen bereiken, moet men van zichzelf en van anderen veel lijden. God Zelf, Die ons alles wil zijn, ontrooft ons menig maal ieder schepsel door middel van treurige omstandigheden. Daarom is het leven van Gods dienstknechten rijk aan zeldzame afwisselingen — dikwijls schijnt alles in 't leven het onderst-boven te gaan, zoo dat lichaam en ziel er zwaar onder lijden-doch dit alles geschiedt, opdat men los zal zijn van iedere neiging, behalve die tot het eenigste en hoogste goed. Weliswaar zijn de knechten Gods, met welke wij gemeenschap hebben, als 't ware kanalen voor ons, waardoor de Heer ons genade en licht doet toevloeien-toch zijn zij slechts kanalen, terwijl Jezus Christus, als God en als Mensen, de ware Bron van alle goedheid is. Daarom is 't geen schade, de gemeenschap met de grootste knechten Gods te moeten ont beren. De heiligste schepselen Gods te verliezen, om de tegenwoordigheid des Scheppers te kun nen genieten beteekent geen verlies, doch gewin, De doorstoken zijde van Jezus in een aanbid- dingswaardige wond, waardoor Zijn hart God delijker tot ons spreekt, dan ooit eenig mensch vermag. O mijn God-hoe verborgen zijt Gij in den grond onzer zielen. Gij openbaart U slechts daar, waar volkomen stilte en eenzaamheid heersenen, ver van het gedruisch der menschen-daar, waar Gij alleen zijt met de ziele, en de ziele met U. O mijn Heere, houdt mij verre van alle schepselen en geef mij die diepe „armoede" tot alie dingen, welke ik mij in mijn gemoed wel voorstellen, doch niet uitdrukken kan. Woedt vervolgd. N. B. De schrijver-men vergete dat niet - is een monnik uit de Middeleeuwen. In die dagen bestond er geen andere weg voor heilbegeerige zielen dan de afgezondering van het klooster. Niet een ieder is geroepen zich geheel van menschen af te zonderen-integendeel, de meeste kinderen Gods worden in 't volle leven geplaatst, ten einde schijnende lichten te zijn, temidden van een krom en verdraaid geslacht. Jezus zelf en velen Zijner discipelen waren volkspredikers. Paulus in een levende illustratie van het woord in 's Heeren laatste gebed: „Ik bid niet, dat Gij hen wegneemt uit de wereld, maar dat Gij hen bewaart van den booze. (Joh: 17: 15) Dat woord toont aan de roeping van de meeste ware geloovigen. Toch is 't mogelijk temidden van 't menschelijk gewoel, den vrede Gods te bewaren en een innige gemeenschap met Christus. Evenmin echter mag 't „gebed op den berg" vergeten worden. De Heiland nam Zchzelf steeds tijd om te bidden en dat uren achtereen. Nim mer kunnen we in de Sabbatrust der ziele be waard blijven, tenzij daar ernistig gebed aan voorafgegaan is. Heeft men tijd en gelegenheid zich eenige dagen met den Heer af te zonderen, dan is dat ten zeerste aan te raden. De vereeniging van de ziel met Christus is „het" Evangelie -een ander bestaat er niet. Het is niet aan te bevelen in de afzondering te gaan met het vaste voornemen te gaan vasten; gewoonlijk volgt het vasten van zelf wel, wanneer men in innige contact met den Heer is, men heeft dan geen behoefte aan voedsel. Van een in eigen kracht volbracht, dus wettisch vasten, wordt nooit eenig gunstig resul- -9 - taat gezien. Men late zich in alles door den Geest leiden. M . A. [ï= rsnEUsrstsnsrasisrsrsnsrsrsf e isimj (i U De Doop met den Heiligen Geest. JU Bkjsj-sjsjsjsrsisjsjsjsjsjsisi-sjsjsj^l f ij, die de Zalving met den Heiligen Geest zoeken, worden niet zelden in de war ge bracht door moeilijkheden en verzoekingen, die hun tegemoet komen in hun onderzoeken en bid den. Gedeeltelijk ontspringen deze bezwaren uit hunne eigen ervaringen; gedeeltelijk worden ze veroorzaakt door twijfel, die hun van buiten in den weg wordt gelegd. Men veroorlove ons eeni- ge opmerkingen ten beste te geven voor hen, die zich in zulk een' toestand bevinden. 1. Vermijdt het vaststellen van een plan of een denkbeeld van de wijze, waarop gij denkt, dat de Heilige Geest op u zal komen, of van de bijzon dere ervaringen, die gij door Zijn' invloed zult opdoen. Indien de eerste discipelen, inplaats van hunne harten bereid te houden om de vervulling der Belofte te verwachten; in plaats van hunne zielen uit te storten in he t gebed, zich in verwar ring gebracht hadden door hunne eigen denkbeel den en voorstellingen omtrent die Belofte, hoe zouden ze dan de Geest hebben kunnen ontvan gen ? Wat zou het gevolg geweest zijn van hun ne fantasieën en droomerijen ? We twijfelen er aan, of God in zulk een geval de Belofte aan hen zou vervuld kunnen hebben. Laat niets uwe ge dachten afleiden, maar zoekt, waakt en bidt, tot de Trooster u gegeven is. 2. Weest niet verbaasd of verschrikt over uwe innerlijke ervaringen. Menigeen is ontmoedigd geworden door de ontdekking of liever openbaar making van zijne innerlijke verdorvenheid, zijne verborgen gebreken, booze neigingen en verkeer de gewoonten, waarvan hij het bestaan nauwe lijks had vermoed. Men komt dan licht in ver zoeking, om aan zgne bekeering te twijfelen, en men wanhoopt bijna om van dezen toestand van onwaardigheid, waarin men zichzelven ziet, ver lost te worden. Maa r men moet zich niet door zulke ervarin gen laten afschrikken. God is bezig om in ons Zijn eigen weg te bereiden, en de heerlijkheid, waarmee Hij Zich zal openbaren hangt af van de diepte tot welke men Zijn licht in zich laat doordringen. De inwendige toestand der ziel, die zulk een voorbereidingsproces doormaakt, kan men verge lijken bij een huis, waarinde jaarlijksche schoon maak gehouden wordt. Alles is daar verwarring, wanorde, stof en vuil, maar de kloeke huisvrouw laat zich niet in de war brengen door den toestand van zulk een om geving. Zij ziet reeds voor uit de algeheele orde en reinheid als het eindresultaat der tegenwoor dige wanorde, en ze weet, dat alles tot dat ge- wenschte doel moet meewerken.— O p denzelfden grond moeten geene van bo vengenoemde ervaringen de ziel in twijfel bren gen, wanneer men met ernst op den Heiligen Geest wecht. Laat slechts uw hart onafgebroken gericht op het doel, dat u voorgesteld is. Brengt elke zonde, die in u te voorschijn komt, dadelijk tot Jezus; en zoekt en waakt en bidt, tot Go d komt om uwe lichamen tot een' tempel van Zijn Heiligen Geest te maken. 3 Wordt ook niet ontmoedigd, wat betreft den duur van dezen voorbereidingstijd. Geeft den moed niet op, wanneer gij lang moet wachten. Op de ze wijze kan God u willen beproeven, of gij wer kelijk Hem wilt zoeken „met uw gansche hart en met uw gansche ziel," en „met alle lijdzaamheid en lankmoedigheid." Hij zal Zijn Belofte aan u vervullen, indien gij niet moede of traag wordt om op Hem te wachten ! Asa Mahan. (Uit „Die Verheissung des Vaters"). s Bede . | Heer, vervul met Uwe grootheid. °* Mijner dagen kleinen nood ! U jj ü Wees de mantel voor mijn blootheid, $£ | | Voor mijn honger 't daaglijksch brood. ïï * Wees de bron voor 't dorstig smachten, 11 " Voor mijn zwakheid steun en staf! 8 |g Wees mijn gids en schenk mij krachten $f ït Op den korten weg naar 't graf. ?t 3 G ' $ -10 - il , KLR1N E LICHTJES. yy Wan t het is de tijd, dat het oordeel beginne van het huis Gods..." Het oordeel, dat wil zeggen, dat God schift en afzondert, wat niet bij elkaar behoort. De Heere voegt de Zijnen als levende steenen in in Zijn geestelijken Tempel, maar dan moet er hier iets af, en daar iets stuk, en ginds iets verloren worden. Dat is het oordeel: beproeving, kastij ding, welke dient als loute ring, als heiliging. . . Ik heb nu bijkans een hal ve eeuw mij met den Bijbel bezig gehouden; eerst onder de leiding van mijn dierbaren vader, toen bij het licht van mijn on derwijzers, langen tijd ook bij het walmende pit je van mijn armzalige eigen lampje; ik heb de schrift beurtelings betwijfeld en geloofd; becriti- seerd en eerbiedig geloofd; maar ik ben geëin digd met te zeggen: de kennis is mij te hoog, en te wonderbaar en ik buig voor haar gezag. Ik kan het menscheiijke en het goddelijke in haar niet scheiden, en ik w i I het ook niet meer doen. Ik heb het geleerd uit de kerkhistorie, dat alle groote mannen Gods, allen, die waarlijk voor de Kerk van Christus van blijvende beteekenis zijn geweest, onvoorwaardelijk de autoriteit des Bijbels aanvaardden, en ik heb het ook zelf in mijn leven ondervonden, dat diezelfde Heilige Geest, die deze bladzijden inspireerde, uit en door die gewijde bladzijden ook tot mijn hart zijn be slissend woord heeft gesproken. Dr. J. H. Gunning J. Hz. In het binnenste van elk mensch is éen gehei me stem, die roept om het Evangelie, om de ver zoening met God. De mensch is in rouw, zoolang hij haar niet gevonden heeft, want hij heeft zijn God en in Hem de onverderfelijkheid verloren; omdat God alleen het leven heeft en geeft, en het Evangelie alleen hem zijn God terugschenkt. Merle d'Aubigné. Zeker Italiaansch spreekwoord zegt: „Voor hem wien God de deur voor den neus dicht doet, o- pent Hij een venster." Wat dat nu beteekent ? Dat er uit eiken tegenslag voor iemand zelf en ook voor anderen wat goeds kan geboren wor den, als men er maar eens goed over nadenkt, en niet voortdurend blijft staren op den tegenslag zelf. Doch, helaas, men ziet meestal alléén maar de gesloten deur, waartegen men dan hard met de vuisten bonst, en men bemerkt in 't geheel niet het geopende venster. I WOORDEN VAN EEN DRINKER. | ||||||| ij was van voorname afkomst, maar ge il Ml heel aan lager wal geraakt door den al cohol. In een kring van lotgenooten sprak deze man zich aldus uit: Mijne Heeren ! Als ik u en mijzelf op 't oogenblik beschouw, dan is het mij, alsof ik het beeld vóór me heb van vergane mannenkracht. Mijn gezwollen gelaat was eens frisch en blo zend, zooals trouwens dat van u allen eveneens. Mijn gestalte was recht en sterk, maar nu ben ik een bouwval. Ik had een huis, waar de liefde brandende werd gehouden, maar ik doofde dien gloed en nu heer- schen er verwarring en duisternis. Ik had mijn kinderen zeer lief; ze waren als lentebloemen voor mij. Ik zag ze verdorren en wegsterven onder den vergiftigenden vloek van hun dronken vader. Ik ben getrouwd, maar heb geen vrouw ! Een vader, maar zonder kinderen ! Een vagebond zon der dak ! Een man, bij wien elke aandrift tot het goede dood is. Ik sterf aan drankzucht !" Welk een getuigenis ! Hoe vreeselijk is dron- kenmansellende I -11 — Een kindertraan. Onlangs hield een lid van de „Londensche Stads zending" een toespraak over den invloed in het goeddoen. Er was onder zijn gehoor een arme werkman, met een klein meisje naast zich. De zendeling zag beiden aan en zei onder het spre ken: „Allen kunnen we iets goeds doen, zelfs het kleine meisje, dat daar naast dien man zit." „Dat is zeer waar," antwoordde de man. Toen de toespraak ten einde was, ging hij tot den spre ker en zeide: Mijnheer, ik vraag verschooning, dat ik u in de rede gevallen ben. Ik vrees, dat het verkeerd was, maar ik kon niet anders, want wat ge daar gezegd hebt, is zoo waar. Ik wilde u wel een woord zeggen over dit kleine meisje, dat ik aan mijn hand heb. Ik was een dronkaard. Ik ging niet gaarne alleen een drankhuis binnen, en daarom nam ik op zekeren dag mijn kleine meid aan mijn hand mede." „Ga daar niet bin nen, vader !" zei het kind tot mij. Ik antwoord de: „Hou je mond 1",— We gingen een eindje verder en wederom zei het kind: „Als 't u blieft, vader, ga daar toch niet in 1'' — „Ik zeg je, hou je mond " Terwijl we onzen weg vervolgden, voelde ik een heeten traan op mijn hand vallen. Maar die traan viel me ook op het hart. Ik ging het drankhuis niet binnen en ben er nooit meer binnen geweest. Het is door de stille tranen van dit kind, dat ik door Gods genade geen dronkaard meer ben, maar, naar ik geloof, een Christen ben geworden." Laat noot iemand zeggen, dat hij niets goeds kan doen. Dat kleine kind met haar stillen traan maakte uit den armen dronkaard een goeden Chris- teiijken vader Laten we allen trachten om al het goede te doen, dat we kunnen doen, overal, waar we bet kunnen en jegens allen, voor wie wij het kunnen. Alg. Prot. Kerkblad. ,,I\om t de oude heer nog eens naar Duitsch- land V' „Ja hij wil het vaderland groeten. Dat heeft hij dikwijls gedaan, sedert hij Engelschman werd, maar het is waarlijk geen kleinigheid dit nog te doen op een leeftijd van meer dan 80 jaar." Het was in het jaar 1892. - H. v. R. verheugde zich dezen geloofsheld in de oogen te mogen zien en zat vol verwachting in de bijeenkomst in de zaal van de Ver. voor Jonge Mannen in de Wilhelmstraat te Berlijn, waar hij zijn aan gekondigde lezing hield. Een schrale, gebogen gestalte met -een hooggekamde witte kuif en grooten, vollen baard. Op het eerste gezicht was er niets aan hem, dat bijzonder boeide. Ook sprak hij niet heel vurig of origineel. Maar zijn klare, rustige oogen hadden iets aantrekkelijks. De feiten, die hij vertelde, deelde hij zonder veel omhaal mede, waardoor ze ons, des te grooter toeschenen. Hij hield een notitieboekje in de hand, waarin hij af en toe een blik wierp.— Dit is mijn voor bede-boekje- verklaarde hij- bij vele namen mocht ik aanteekenen, dat de bede om bekeering reeds verhoord is. Hier staan nog slechts twee, waar voor ik reeds langer dan 30 jaar bid, zonder tot nog toe de verhooring te zien, maar zij komt zeker" voegde hij als in triumf er aan toe. Welk een trouw, welk een volharden in het gebed !- Wat H. v. R later van de macht van het gebed ervoer, bracht zij steeds in verband met wat zij dien avond innerlijk doorleefde. Veel wist men over het algemeen niet van zijn levens loop. Een lichtzinnige jeugd in Halberstadt en Maagdenburg doorgebracht. Daarna weesvader in Engeland- dat was alles. Het was ook al zoo lang geleden, dat hij zijn vaderland verliet. Hiji werd 27 September 1805 in Kroppenstadt be Halberstadt geboren. Zijn vader, die belasting ambtenaar was, verhuisde 5 jaar later naar Heimersleben en nog later naar Schönebeek bij Maagdenburg. Ziju Vaucr trok hem voor bij zijn broer. Hij voedde den jongen niet op, maar verwende hem op onverantwoordelijke wijze. Naar hij zelf zei, was hij reeds op 10-jarigen leeftijd door en door bedorven. Hij stal geld van zijn vader, hij loog en bedroog en toch was het altijd: „George moet dominee worden!" Op 14-jarigen leeftijd verloor George zijn moeder. Men kan het zich nauwelijks indenken, maar toen zij stierf, zwierf hij dronken op straat rond; haar dood maakte nauwelijks indruk op hem. Ook zijn aanneming als lidmaat liet geen enkelen indruk na. Het geld, dat zijn vader hem voor den predikant meegaf, verduisterde en verbraste bij grooten deels. Hoe ouder hij werd, hoe bonter hij het maak te. Hij bracht zijn geld door met jonge meisjes, loog en bedroog, waar hij maar gelegenheid kreeg en kwam zelfs in de gevangenis terecht. Maar niets was in staat hem uit zijn zondeslaap te wekken.—• „O, hoe bitter is de dienst van Satan reeds in deze wereld", heeft hij later eens gezegd, toen hij van zijn verloren schandelijke jeugd sprak. Nu de zoon ook de eer des vaders geschon den had, kwam er een eind aan diens toegeef lijkheid en George moest zich een tijdlang in binden. Maar verbeteren deed hij zich niet. Toen hij eindelijk zijn eindexamen gedaan had en naar Halle ging om daar theologie te studeeren, was hij een doortrapt misdadiger en desniettegen staande ging hij aan het avondmaal en had de brutaliteit, om zich voor 't dominee's- ambt voor te bereiden. Zijn zonde bracht een gevaarlijke ziekte over hem. Maar de zonde laten deed hij niet. Nooit las hij zijn bijbel, nooit hoorde hij een geloovige prediking. Het was de tijd van het rationalisme. En toch - God had Zijn oog geslagen op de- een schijnbaar hopeloos verdorven jongeling en ueeds waren de touwen uitgeworpen om hem rzit den poel des verderfs te trekken. Midden November 1825 — hij was toen 20 jaar oud — noodigde een bekend student, Beta genaamd—hem uit, om een stichtelijke samen komst bij te wonen, die bij den ouden vader Wagner gehouden werd. — Wa s het nieuwsgie righeid, verveling of lust om te spotten, die hem er toe bracht mee te gaan ? — In elk geval, George ging. — Er werd gezongen, op de knieën gebeden, uit Gods Woord gelezen, allemaal din gen, die den jongen theoloog absoluut onbekend waren. En toch, ia dit oogenblik werd er iets in hem gebroken en een nooit gekende stille vreugde vervulde zijn hart. God was hem voor de eerste maal tegengekomen. Toen begon hij den Bijbel te lezen en het gansche Raadsbesluit Gods ging voor hem open. Nu ging hij zijn studie heel anders be schouwen; ja, nu zou hij het liefst Zendeling ge worden zijn. Omstreeks dezen tijd was het, dat de geloovige professor Tholuck naar Halle kwam. Spoedig verzamelde hij een kring van jonge heilbegeerige studenten om zich heen, waaronder ook George Muller. Steeds brandender werd zijn verlangen om zendeling te worden, al was het dan ook maar, zooals zijn vriend Ball, in Polen. Maar zijn vader wilde er niets van weten en ook op andere wijze werd hem den weg steeds versperd. Door dit wachten en deze te leurstellingen leerde George MüUer reeds voor de toekomst. God voedde hen juist op voor een anderen dienst. Er zou nog veel te vertellen zijn van zijn eerste prediking en van vele ervaringen uit de zen tijd der eerste liefde, maar daartoe ontbreekt de ruimte. Slechts zij vermeld, dat de jonge student in 1827 naar een studenten-conferentie in het Weeshuis van August Hermann Francke trok. Het was juist 100 jaar geleden, dat deze man des geloofs gestorven was, wiens opvolger in het geloof George eens zou worden, zij het dan ook op Engelschen bodem. Half onbewust ontving hij daar zijn eerste, krachtige indrukken van de macht van het gebed. Later heeft hij daaraan vaak teruggedacht. Steeds belangrijker werd voor hem de studie van den Bijbel en hoe ouder hij werd, des te ernstiger vatte hij zijn studie op, Het heet, dat hij de laatste 20 jaren van zijn leven den Bijbel minstens 4 maal grondig gelezen en nagevorscht heeft. In Augustus 1827 ging George MüHer, voor wien in Duitschland zich geen deur in de Zen- -13 - ding wilde openen, naar Engeland, om daar zijn geluk te beproeven. Door een nieuwe ziekte werd hij vrijgesteld van den militairen dienst in Duitschland en toen hij van zijn kwaal hersteld was, keerde hij in Maart 1829 definitief naar Engeland terug, waar hij in Londen in een Zendings-seminarium zijn intrek nam. Spoedig begon hij onder de Joden traktaten te verspreiden en daar het stilzitten en de we tenschappelijke bezigheden niets voor hem waren, verbrak hij zijn verbinding met het Zendings genootschap, nadat hij-zooals hij nu bij eiken stap, hoe klein ook, deed - lang in het gebed geworsteld had, om duidelijk Gods wil te zien. Hier en daar werd hij gevraagd om te pree ken. Zoo kwam hij in de stad Feignmouth in aanraking met Henry Craik, met wien hij later jaren gewerkt heeft. Er ontstond een innige vriendschap tusschen deze twee. Zij begonnen daar getneenschapsarbeid zooals men tegenwoor dig zou zeggen. Maar George bewilligde daarin slechts onder voorwaarde, dat hij geen vast salaris krijgen zou, opdat hij steeds van God afhankelijk zou kunnen blijven. Als 25 - jarige jonge man meende hij op Bijbelsche gronden dat hij nooit een mensch om hulp moest vragen of schulden moest maken. 7 October 1830 trad George Mü Ier in het huwelijk met een vrouw, die gedurende lange jaren zijn hulp en steun, zijn blijdschap en vreugde zou zijn. Marie Gro ves heette zij. Samen besloten zij tot een leven van vrijwil lige armoede, dat George Mü.ler gedurende 68 jaren inderdaad geleid heeft. Toen hij stierf, bestond zijn persoonlijk bezit alleen uit de kleeren, die hij droeg. In zijn huwelijksleven heeft hij veel moeite moeten doormaken. Twee maal bracht zijn vrouw een dood kind ter wereld. Een klein levenslustig knaapje van 4 jaar ontviel hun door den dood, enz. Een dochter LyJia bleef hem gespaard. Zij werd later de vrouw van zijn medewerker en opvolger in den dienst der weezen. Langzamerhand vormden zich bij hem vaste stelregels voor zijn geloofswerk. Hij vroeg nooit iets aan menschen en besteedde het geld, dat hem voor zijn werk gegeven werd, nooit voor andere, schijnbaar ook goede doeleinden. Al zijn ervaringen schreef hij nauwkeurig op in een dagboek, dat hij tot titel gaf: „De daden des Heeren met George Mü Ier". Het boek be vat ervaringen van vaak langdurige geldelijke moeilijkheden, maar tegelijkertijd ook van Gods onveranderlijke trouw. „Niet eenmaal", schrijft hij, „neen", meer dan duizendmaal hadden wij in de laatste 60 jaren geen geld of levensmid delen genoeg voor een enkelen maaltijd, maar geen enkelen keer heeft God ons in den steek gelaten. In 1832 riep zijn vriend Craik George Mü Ier te hulp bij een Evangelisatiearbeid in Bristol. Hij had een voorgevoel, alsof zijn leven hier een wending zou nemen. God zegende hun gemeenschappelijken arbeid zoodanig, dat ze beiden besloten het middelpunt van hun arbeid daarheen te verleggen. Zoo ver huisden zij dan van dit jaar naar Bristol. Daar begon George MüJer, die zich juist weer in 't leven van August Hermann Francke verdiept had, arme kinderen van de straat te verzamelen, te voeden en te onderwijzen. Tegelijkertijd stichtte hij met zijn vrienden een inrichting of liever een vereeniging tot verspreiding der H. Schrift, die zeer gezegend werd. Spoedig echter werd hij door de kinderen geheel en al in beslag geno men. In December 1835 legde hij zijn gedachten daarover voor aan de kleine gedachte, die ze om zich verzameld hadden. „Geen schulden ma ken en nooit tot de menschen spreken over de nooden en behoeften van 't werk"- zie daar, zijn eerste stelregel. Op den Hen April 1836 werden de eerste weeskinderen opgenomen en 4 weken later waren er reeds 26. George Müiler was vaak ziek en sukkelend. Hij beschouwde den tijd van onvrijwillige rust echter steeds als een geschenk van God, om zich meer in 't Woord te kunnen verdiepen, want zijn tijd was bovenmate bezet. Langzamer hand kreeg hij een aantal geloovige bidders, die zich met hem voor het werk verbonden. Het groeiende aantal mede-arbeiders kreeg geen sa laris, maar allen ontvingen voor hun bescheiden behoeften wat God hun gaf. Men zou zoo al zijn wonderbare verhooringen willen neerschrij ven; zij lijken op die van moeder E/a. „Ik zag niet op de leege kas, maar op de volheid Gods!" zeide hij eens, toen de beproeving bijzonder lang duurde. De gehuurde woningen waren spoedig niet groot genoeg meer. Bovendien gaf het onaange naamheden met de omwonenden en zoo kreeg men het wonderbare huizencomplex van Ashley- down, dat men met eigen oogen gezien moet — 14 - hebben-zooals schrijfster dezes-om door de macht van het gebed en de liefde Gods overweldigd te worden. In 1876 moest George Muller zijn vrouw verliezen. Later is hij weer getrouwd. Met zijn tweede vrouw maakte hij op een leeftijd, waar op anderen rust gaan nemen, nog 11 groote Evangelisatie-reizen door alle Continenten, vooral naar Amerika. Op een van deze reizen was hij dan ook juist op 87-jarigen leeftijd in Duitsch- land. Drie jaar later stierf zijn tweede vrouw, die een trouwe hulp voor hem geweest was. Ook moest hit nog den dood van zijn geliefde dochter Lydia beleven.- Toen hij 92 jaar was, kon deze getuige, die in zoo'n volkomen afhan kelijkheid van zijn Meester leefde, zeggen dat hij-evenals 70 jaar geleden-den heelen dag zonder vermoeidheid werken kon.— Hij schreef dit toe aan de steeds verjongende kracht van het Woord Gods. Den 6en Maart 1898 sprak hij met zijn gewone frischheid in de kapel en ook toen zijn schoonzoon hem drie dagen later ..wel te rusten" wenschte, bemerkte men geen spoor van bijzondere vermoeidheid bij hem. Op Donderdag 10 Maart wilde men hem s'morgens vroeg, zooals gewoonlijk, een kopje thee brengen. Toen hij op het kloppen niet antwoordde, opende men de deur en vond men hem dood naast zijn bed liggen. Onopgemerkt door de anderen was hij tot zijn Heere gegaan.- Hij had het geloof afwewisseld met aanschouwen. De tekst van zijn laatste toespraak was: „Want wij weten, dat zoo ons aardsche huis dezes ta bernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen" (2 Kor. 5 : 1). rjpsren=u=rsrsu=(S[SfSu=rsrsren=Lrs[Ei] [u Kerstfeest op Gambang Waloeh. ffl ïi y u is de groote dag van ons Kerstfeest weer ! • haast aangebroken. Honderden groote en kleine bruine menschen te Gambang Waloeh en omliggenden dessa's zien verlangend uit naar dien éénen grooten feestdag in het geheele jaar — ee n dag van vreugde, en van dankbaarheid jegens den Zaligmaker der wereld, Die ook Zijn leven gaf voor het Javaansche volk. Zullen wij hen teleurstellen ? Zal de Gemeen te en alle vrienden buiten de Pinkstergemeente, niet één van hart onze armen-kolonie gedenken? Gamban g Waloeh is de eenigste kolonie in Ned. Indië waar het Pinksterevangelie gebracht is ge worden en in aller harten leeft. AI de opgezete- nen zijn Pinksterkinderen. Komt, laat ons doen wat wij vermogen. God heeft den blijmoedigen gever lief. Voo r f 1.50.— kleedt u een heele persoon en wij hebben er 300. behalve de baby's. Verleden jaar heeft men ons zoo verblijd met „wonderbare " dekens en blokken sits. (Men be schuldigt de Pinkstergemeenteervan, een te veel vuldig gebruik van 't woord „wonderbaar" te maken, —maa r ik vind „wonderbaar'' een heerlijk woord. Is niet alles wat onze God doet „won derbaar? " Geprezen zij Zijn liefde!) Ik hoorde onlangs een jonge broeder ergens op een poduim zeggen: „Voor de Pinksterge- -15 - meente bestaat geen malaise.'* Dat was een woord dat rechtstreeks tot mijn hart sprak. Als ik bedenk hoe de Heere voor mijn armen zorgt—maand in, maand uit.— (iedere maand kan ik f 35 — „wat er bijkomt," aan mijn menschen te Gambang Waloeh zenden ) dan springt mijn hart op van vreugde. Ja waarlijk, Hij doet ook in den malaise-tijd, boven bidden en denken. De vorige maand had ik op den lOen dag voor Gambang Waloeh nog niets ontvangen, Wij gin gen op de knieën en baden den Heere met aan drang, wetende dat ons volkje in de bergen steeds met spanning op 't geld zit te wachten, want de djagongoogst wordt al geringer, wegens uitput ting van den grond. De wedono van Kaloran sprak onlangs tot mij: „Het is me een raadsel hoe die menschen daar boven kunnen leven." Ik antwoordde toen: Het is, omdat God het weinige dat zij bezitten zegent." Hij zeide: „Nu, ik heb er alle respect voor." Alzoo, wij baden om f 35 —en reeds den vol genden dag — mijn werkers kunnen 't getuigen, kwam daar een postwissel van f35.— de fran- keerkosten. Geen cent meer, geen cent minder ! Hebben we geen lieve hemelsche Vader ? „Werpt al uwe bekommernissen op Hem, want Hij zorgt voor u! Dus — lieve broeders en zusters, weest ook dit jaar weer een liefde-werktuig in Jezus hand, en verblijd ons aller hart met uwe gaven. Overgeschoten lapjes goed — oude en nieuwe kleeren — genaaide baadjes en broekjes — (liever geen jurken en schoenen, daar ze die toch niet gebruiken) maar liefst grove degelijke stof, waar mee ze 't desnoods een jaar kunnen doen—groo- te en kleine giften in geld — alles, alles is hartelijke welkom en wordt alleen voor 't werk des Heeren gebruikt. Bij voorbaat mijn innigen dank ! Jezus spreekt tot u: „Voorwaar zeg Ik u, voor zooveel gij dit één van deze mijn minste broe deis gedaan hebt, zoo hebt gij dat Mij gedaan 1" Alles wordt in „Gouden Schooven" en in „Gan- doem Mas" verantwoord. Prent dit woord in uw hart: „Het is zaliger te geven, dan te ontvangen. God zegene u allen ! M. A. E)<9£A3)©£Q£>Q2>&S)<e£a9@£&£)@£A$IB40*B@£&B § TEEKENEN DES TIJDS. Ontvoeringen. Het „Zoeklicht" vertelt het volgende: Aan de „Graafschapsbode" ontleenen wy het volgende uit een overzicht over Amerika: Het wordt al fraaier in het land van „Oom Sam", waar het met de openbare veiligheid van lieverlede de spuigaten uitloopt. De vrees, welke men daar voor het bandietisme koestert, wordt duidelijk geïllustreerd door een bericht van Reu ter, volgens hetwelk meer dan 600 personen zijn geplaatst op de lijst voor „nationale bescherming", in verband met de jongste ontvoeringen. Zij worden speciaal bewaakt door de federale en Staatsautoriteiten. Ongeveer 100 agenten van het departement van van justitie te Washington hebben opdracht de genen te bewaken, die onlangs bedreigd zijn met ontvoeringen. Ook de filmsterren hebben de bewaking ver dubbeld na de ontvoering van den millionnair Gettle. Harold Lloyd heeft zijn villa met een hoogen muur omringd waar slechts één ingang in is, wel ke wordt bewaakt door een gewapende wacht. In den tuin loopt een aantal Deensche doggen rond. Zijn drie kinderen gaan nooit uit zonder een lijfwacht en de kinderkamer is voorzien van getraliede vensters en alarm-toestellen. Mariene Dietrich heeft haar huis aan alle zij den voorzien van alarm-toestellen en zwaar ge wapende wachten patrouilleeren dag en nacht door den tuin. Nooit gaat zij uit zonder een lijf wacht. May West heeft haar huis op dezelfde wijze toegerust. Gloria Swanson Iaat haar kinderen in Zwitser land wonen. Ook de studio's zijn vol gewapende rechercheurs. Inderdaad, we leven in een fraaien tijd. Men is niet meer veilig, noch binnen-noch buitenshuis. Op de vraag „zijt ge verzekerd ?" moet reen te genwoordig het antwoord schuldig blijven. Ner gens is men meer zeker. En niemand is meer ze ker; tenzij dan het kind van God, dat met Pau- -16 - lus kan zeggen: Ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch Engelen, noch overheden, noch machten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, noch hoogte, noch diepte, noch eenig ander schep sel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus onzen Heere.'' Dat is veiligheid en verzekering 1 Bedreiging van den tempel van mevrouw Mc. Pherson. Los Angeles, 18 Aug. (Reuter). Mevrouw Mc. Pherson, de befaamde evange- liste, heeft een brief ontvangen waarin zij er mee bedreigd wordt dat men haar vermaarden tempel „Angelus Foursquare" in de lucht zal doen vlie gen als zij niet de 25.000 dollar bijeenbrengt, die het losgeld vormen voor den tot haar gemeente be- hoorenden ontvoerden predikant Askew. Als zij het geld niet bijeenbrengt, zoo wordt er aan toe gevoegd, zal zij haar predikant verliezen. De politie koestert weinig twijfel aan de echt heid van den brief, die getypt is, daac hij gelijkt op den brief, door mevrouw Askew ontvangen. Er is onmiddellijk een wacht bij den tempel ge plaatst. De politie heeft zich in verbinding gesteld met mevrouw Mc. Pherson, die zich thans te Can ton in Oregon bevindt. Algem. Handelsblad. Rusland en de Volkenbond. „The Dawn" (uit het Zoeklicht) schreef het volgende betreffende de opname van Rusland in de Volkenbond, en wij denken dat geheel Ne derland daarmede instemt: „Tevergeefs protesteert de Zwitsersche Natio nale Protestantsche Kerk bij den „Volkenbond," die grootendeels is samengesteld uit „Christen"- volken, tegen het in relatie treden met de groo- te Anti - Goddelijke wereldmacht. In dat protest wordt o. a. gezegd : „Zullen wij een regeering, die bedekt is met het bloed van onze broeders, die door haar hand den marteldood stierven, en die openlijk haar haat te gen allen godsdienst proclameert, een plaats zien bekleeden in den Volkenbond, waar haar tegen woordigheid slechts een ironie en profanatie kan wezen ? We zijn het aan onszelf verplicht om onze stemmen te verheffen tegen een besluit, dat slechts een smaad zou zijn voor de Christenheid." Is „Armageddon" aanstaande? Den Haag, 26 Sept. (Aneta). Op 28 September wordt de eerst gasvrije kel der tegen luchtaanvallen geopend onder een nieuw mode-paleis in de residentie. Loc. 9 WONDEREN, GEWERKT DOOR fê |J BIDDEN EN VASTEN. !| j£ Markus 9:29. _* VERVOLG . Bij een andere gelegenheid bad hij eveneens voor een meisje dat door demonen gekweld werd en trachtte den duivel uit te drijven. Slechts langzaam gehoorzaamde de demon het bevel: vader Allen sprak toen: „Ik zal u zeggen wat ik doen wil. Ik zal u in mijn zwijn tehuis laten varen. „Het meisje was bevrijd, zoodra de duivel zijn tegenstribbelen opgaf en vader Allen begaf zich huiswaarts. Daar had moeder Allen de han den vol, want haar varken was razend geworden en rende als een dolle heen en weer in het hok. Toen Br. Allen thuiskwam, riep zij: „O Allen, Allen, ik weet niet wat er met ons varken ge beurd is." „Dat weet' ik wel," antwoordde hij, „Ik gaf den demon verlof in het zwijn te varen, maar 't is hem niet geoorloofd er in te blijven." ,,Hij dreef den duivel uit en 't zwijn was onmid dellijk verlost." Ethan Allen was een der eersten die in Ame rika de goddelijke geneezing verkondigde en in praktijk bracht. Hij leefde gelijktijdig met Do rothea Trudel, die in Zwitserland voor den Heer arbeidde. De Heer W. L. Mc. Arthur, die deze herin neringen in een kleine brochure bijeenverzamelde en die Br. Allen persoonlijk gekend heeft, schrijft nog in zijn laatste levensjaren het volgende: De laatste 4 jaren zijns levens bracht hij te Califor- nië door, waar hij in een zomerhuisje woonde dat zijn zoon hem gebouwd had. Een bejaarde bloedverwant zorgde voor hem en zeide dat zij had opgemerkt dat al de bezoekers fluisterend spraken, alsof zij heiligen grond betraden. En waarom zouden wij ons daarover verwonderen? Achter de gordijnen zat daar de stille gestalte van één, die een vriend Gods was geweest zijn leven lang, zooals slechts weinigen op aarde. O p zijn 40e jaar als een stervende opgegeven, stond hij daar in den leeftijd van 90 jaren, wel iswaar niet meer instaat verre reizen te onder nemen, of lange vasten te ondergaan, maar nog steeds dienend als een priester in het Allerhei ligste. ,,Arm, doch velen rijk makend." Is niet hij de rijkste mensch ter wereld, die op zulk een vertrouwelijken voet met de Godheid staat dat hij slechts heeft te bidden om te kunnen ont vangen? Welke millionnair zal niet gaarne met hem willen ruilen in die ure, waarin het goud zijn waarde zal verloren hebben en 't blijken zal, dat slechts de Naam van Jezus werkelijke waarde bezit? Uit: „The Latter Rain Evangel." Wij herplaatsen dit stuk (dat eenige jaren ge leden door ons voor „Gouden Schooven" werd vertaald) om de belangrijkheid der geloofsgenezing meer naar voren te brengen. Red GEBEDSGENEZINGEN . Ingezonden. De Zone Gcds vormt steeds nog lieden uit nede- rlgen stand tot machtige geloofs - arbeiders .....Hi j (Ethan Allen) voerde steeds Markus 16:17,18 aan, als Dewijsgrond tot de volmacht van het gebed om kranken te genezen en duivelen uit te drijven. Hij erkende spoedig, dat de epileptici en maanzuchtigen vaD een demo nische macht bezeten waren, en bevrijdde inden allesbeheer- schenden Naam van Jezus, menige gebondene van satan.... Ziet, Ik geef u de macht over alle kracht dis vijands- Met kinderlijken eenvoud nam hij de gave aan, waarbij hij die woorden en handelingen aanwendde, welke de Heer ge bruikte, toen Hij nog op aarde wandelde Hij geloofde, dat iedere krankheid, direct of indirect het werk van satan is en dreef steeds den boozen geest uit, al vorens om genezing voor den kranke te bidden. Sommigen werden Da zijn dreigbevel yeinaKkUij*. verdreven, maar an dere demonen verzetten zich. Voor hem was de duivel een volle werkelijkheid en hij menige had grimmige kamp met deze onzichtbare macht, doch hij was zonder vrees, daar hij al zijn vertrouwen stelde op den almachtigen Naam van Jezus. Het was merkwaardig hem te hooren spreken- eerst tot den duivel, daarna tot den Heer en tenslotte tot den zieken persooD. Hij verwachtte de genezing onmiddellijk, en wanneer dat niet geschiedde, vernieuwde hij zijne gebeden .... . Zoo ziet gij, sprak hij tot den man, wanneer wij onze krankheden gedeeltelijk bij God voorbrengen, worden wij ook gedeeltelijk genezen. Hij vastte Vaak voor den Heer. Geen enkel moeilijk geval ondernam hij, zonder eerst gevast te hebben, en in vele gevallen bleef hij vastende nevens den kranke. Een Predikant vertelde, dat hij hem eens gedurende zes dagen had zien vasten, zelfs water gebruikte hij niet. Iu sommige gevallen stond hij er op, dat enkele familieleden met hem vastten, want hij geloofde, dat Jezus tijdens Zijn omwandeling op aarde steeds in verbinding met de ouders of andere nabe staanden gearbeid had, waar het kinderen of ontoerekenbaren gold. Eens had hij zelf op zijn kaak een kankerachtige zweer' Hij vastte en legde zichzelf de hand op, bad en geloofde.. . . .... . Hij kwam in bovengenoemd Tehuis ten tijde van den avondmaaltijd en men noodigde hem uit, daaraan deel te nemen, maar zijn antwoord luidde: Neen, de Heer heeft hier in dit huis een gewichtigen arbeid voor mij. Ik zal eten noch drinken, eer ik daarmee gereed ben. Terwijl zij tezamen den Heer loofden voor de genezing, doorstroomde een nieuw leven haar gansche lichaam. Dit gevoel had later ook plaats bij de gebedsgenezingen vanden Evangelist Smith Wigglesworth (zie Gouden Schooven 1934 No. 8 pag. 7). Het was merkwaardig te zien, hoe hij er na het vasten even frisch uitzag als bij het begin. Ethan Allan was een der eersten, die in Amerika de Goddelijke genezing verkondigde en in praktijk bracht (Overgenomen uit Gouden Schooven 1930 No. 24 pag. 4 e. v ) Die geloofd zal hebben, en die gedoopt ziJD, zal zalig worden: en die geloofd zullen hebben, zullen deze teekenen volgen: in Mijnen Naam zullen zij duivelen uitwerpen, met nieuwe tongen zullen zij spreken, slangen zullen zij opnemen, en al is het, dat zij iets doodelijks zullen drinken, het zal hun niet schaden, op kranken zullen zij de handen leggen, en zij zullen gezond worden Markus 16 verzen 16, 17 en 18 Is iemand krank onder u ? dat hij tot zich roepe de Ouderlingen der Gemeente, en dat zij over kom bidden, hem zalvende met olie in den Naam des Heeren : En het gebed des geloofs (alweer met sterk geloof, vervuld met den Hei ligen Geest, na bidden en vasten) zal den zieke behouden, en de Heere zal hem oprichten, en zoo hij zouden gedaan zal hebben, het zal hem vergeven worden Jakobus 5 verzen 14 en 15. Leg niemand haastiglijk de handen op 1 Timotheus 5 vers 22. ...(zie bijvoorbeeld oak Handelingen 29 ver zen 15 en 16). En een anderen het geloof, door denzelfden Geest; en eenen anderen de gaven der qezondmakingen, door denzelfden Geest: 1 Korinthe 12 vers 9. En Jezus zeide: Maar dit geslacht (van duivelen) vaart niet uit dan door bidden en vasten ..... . Mattheus 17 vers 21 De Evangelist Wigglesworth schrijft: Bij kinderen en ontoerekenbaren moeten de familieleden gelooven ... . Gouden Schooven 1934 No. 24 pag. 6 Ik zal u niet begeven en Ik zal u niet verlaten Hebreen 13 vers 5. -18 - Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde, en in der eeuwigheid Hebreen 13 vers 8 . . En Jezus, terstond de hand uitstekende, greep hem aan, . . . Mattheus 14 vers 31 En Jezus zeide: Indien dan gij, die boos (van harte) zijt, weet uwen kinderen goede gaven te geven, hoeveel temeer zal de Hemelsche Vader den Heiligen Geest geven aan de genen, die Hem (er om) bidden? . . . . Lukas 11 vers 13.... ; S"ooo«-——.•..—.<.....••••••••••—•...—..•. .â„¢.....«oo. ; ; e • ^ MAAK U W HUIS IN ORDE! | J N de Leidsche vertaling luidt 2 Kon. 20:1 aldus: „In die dagen werd Hizkia doodelijk krank: en de profeet Jesaja, de zoon van Amos, kwam tot hem en zeide tot hem: zoo zegt Jehova, stel orde op uwe zaken, want gij gaat sterven en zult niet langer leven." Er is een gezegde, dat men nog al eens hoort: „Jonge menschen kunne n sterven, maar oude menschen moeten sterven." Welnu, tot de „oude menschen" onder mijn lezers richt ik mij nu bij voorkeur in dit opstel, al mogen „jonge" menschen het óók wel lezen. Hoevele „jongen' worden in de kracht van hun leven niet opge roepen 1 Ons waanzinnig snelverkeer laat geen enkelen land weg zelfs meer veilig voor die prak tische, gemakkelijke, maar toch in den grond der zaak Satanische moordmachines, die elk pad, dat iets beter is dan een mulle zandweg of een half- elsbreed voetpaadje, tot een doodskans maken. „Stel orde op uwe zaken." Mijne vrienden, men zal ons allen eenmaal begraven. Hebt gij alle dingen geregeld en geordend, die dan noodig zul len blijken ? Ik wil nu maar eens enkele vragen stellen, die zich thans vanzelf bij mij opdoen en bij welke gij wel een oogenblik moogt stilstaan. 1. Hebt g ij uw plekje reeds uitge zocht , waar g ij te r rust e wenschtte worde n gelegd? Drie, hoogstens vier da gen zijn maar een korte tijd om alles te regelen wat bij eene begrafenis te pas komt. Ik persoon lijk heb dit nog nie t gedaan, omdat ik altijd een grooten afkeer heb gehad van dat sjouwen met een gestorvene. Kwam ik plotseling in Hui- Ik beveel u, ga uit van hem, en kom niet meer in hem Mrk 9:25. Want het Koninkrijk Gods is niet gelegen in woorden, maar in kracht. / Korinthe 4 vers 20. Om niet in herhaling te vervallen ben ik zoo vrij verder te verwijzen naar de boven reeds geroemde „Gouden Schoo- ven" van 1934 No. 8 pag. 6 onder het hoofd „Steeds was send geloof." L C/i. A R. zen of Paesen te sterven, dan zou ik maar het liefst daar worden begraven, al wil ik er niets over bepalen. Ach, men moet niet zooveel rege len en bevelen voor den tijd dat men hier niets meer te zeggen heeft. Men heeft het misschien bij zijn leven al veel te veel gedaan! Maar 't is toch wel een rustige gedachte dat het plekje op het kerkhof je wacht. Denk er eens over, mijn lezer, en handel dan verder naar de inspraak van uw hart! 2. Zijnu w rekeningen en schulden betaald ? Dit is nu eens een vraag, die geen uitstel gedoogt en waaromtrent geen verschil van opinie geoorloofd is. Niemand mag schulden maken, die hij niet geregeld en secuur kan afbe talen. Duizenden beginnen hun leven, hun huwe lijksleven, hun «naatschappelijk leven, helaas ook wel hun kerkelijk leven, met het maken van schuld. Ik wil aannemen dat er omstandigheden zijn, waarin het niet anders kan, en waarin trac- tement, salaris of wat dan ook voldoende waar borgen opleveren dat men aan zijne verplichting en voldoen kan. Maar als regel: handhaaft toch het beginsel: maakt gee n schulden ! Koopt niets wat gij niet betalen kunt en neemt geen verplich tingen op u, die wellicht voor uzelf of uwe ach- terblijvenden een bron van ellende kunnen wor den. Gij menschen, die aan uw doodsure denkt, ruimt uwe schulden uit den weg, in elk geval deelt ze aan uw familie mede en laat hen niet uw nagedachtenis verwenschen doordat zij na uw heen gaan met lasten bezwaard worden, waarvan zij nimmer eenig vermoeden hadden. Betaalt uwe rekeningen ! Betaalt uwe schulden! Maakt schoon schip ten koste van alles ! 3. Hebt gij tegenover den fiscus geen fraude begaan ? Voor belastingen hebben vele menschen, ook vele christenen, een al te „ruim" geweten. -19 - Ne t zoo goed als bij het passeeren der douane. Besliste evangeliebelijders, geregelde kerkgangers, vrome christenen vinden er absoluut geen been in van allerlei te smokkelen, waarvan zij weten dat bet verboden is het zonder aangifte over de grens te brengen. En zoo zijn er talloozen, die zonder eenige aarzeling de cijfers hunner ontvangsten en uitgiften flatteeren, natuurlijk in bun voordeel. Zij doen daar nadeel, groot nadeel mede aan hun eigen ziel, maken de lasten van eerlijke menschen slechts te zwaarder (want het landsgeld rr.oet er nu eenmaal komen) en zij ma ken de belasting — controleur s hoe langer zoo har der en wantrouwender. Ook daardoor bezoudi- gen zulke knoeiers zich aan veler zieleleven. Menschen, weest eerlijk in dezen en hebt gij iets te belijden, doet het en aanvaardt er de gevaren en de vernederingen van liever dan met een leu gen op de ziel de eeuwigheid tegen te gaan I 4. Is het met uw medemenschen in ocdel Ieder mensch heeft wel eens in zijn leven moeite, last, oneenigheid, twist, ja een begin van vijandschap gehad met den een of den ander, die zijn pad heeft gekruist. Vaak, meestal zelfs, zijn die oogen- blikken spoorloos verdwenen en hebben zij niets anders nagelaten dan het gevoel van zwakheid en zondigheid, die ons allen aanhangen en die schijnbaar onlosmakelijk aan dit aardsche bestaan verbonden zijn. Maar er zijn ook dieper gevoe lens van afkeer, ja van blijvende bitterheid en onverzoenlijkheid, die in een menschenhart kun nen post vatten en . . . die een zonde zijn voor God en een belemmering voor onzen zielevrede. Die moeten worden opgeruimd, vrienden, ook al kost het zelfverloochening en strijd. Wellicht zijt gij de verongelijkte, de beleedigde, de miskende en mishandelde. Ook dan is het uw plicht eene ernstige poging te wagen tot toenadering, tot wegneming van deze smartelijke barricade tus- schen uw beider hart. Maar indien deze poging een en andermaal vruchteloos is gebleken en gij voor God en uw geweten kunt verklaren uwer zijds gedaan te hebben wat gij kondt, dan zijt gij verder vrij. Maar het geval kan ook anders zijn. Het kan wezen dat gij de beleediger, dat gij de oorzaak zijt van het verdriet, van de schande, van den achteruitgang, van den val van een me- demensch. En nu gij ouder wordt, en gij in sla- pelooze nachten het beeld van dien verongelijkte vóór u ziet, en zijn of haar opgeheven vinger dreigend naar u ziet uitgestrekt .— om Gods wille zoek dan gelegenheid het gedane onrecht goed te maken, de ontstane klove te dempen, de jarenlang opgehoopte schuld te verzoenen. In vele gevallen zal die poging vruchteloos blijken, vaak zijn die personen zelfs gestorven of uit uw gezichtskring verdwenen en dan blijft u de smartvolle herinne ring drukken, tenzij gij ook hiervoor uw troost in de vergevende genade Gods hebt gezocht en gevon den. Maar wat gij doen kunt in deze, c?oe het ! 5 Zijn al uw brieven verscheurd? Er zijn men schen, cue maar zelden brieven schrijven of ont vangen. Er zijn enkelen, die een geweldige cor respondentie hebben, en die de kwade gewoonte aannamen al die brieven te bewaren. Verscheur ze ! Wa t hebben uwe erfgenamen, wat hebben zij, die uwe nalatenschap moeten regelen, met de klachten en dankzeggingen, met de zonden en de dwaasheden van anderen te maken. Een brief is bijkans altijd een „gesprek" tusschen twee per sonen, die alleen daarom tot pen en papier de toevlucht nemen, omdat de afstand nu eenmaal een mondeling onderhoud onmogelijk maakt. In zoo'n brief mag geen ander, zelfs tiiet uw aller naaste omgeving, de oogen slaan, tenzij de aard van den brief en van den schrijver dit vanzelf medebrengt. Maar hoe vaak krijgt men, en vooral een predikant, een dokter, een man, die het ver trouwen van velen geniet, brieven van bedroef den of zoekenden of schuldigen, die hun hart voor hem alleen uitstorten in een brief. Is het dan geen onrecht, geen misdaad, geen schande als men de mogelijkheid open laat, dat zulke woorden door andere oogen worden gelezen dan van den persoon, voor wien zij bestemd waren ? E n welk een moeite, welk een noodeloozen last berokkent gij aan de beredderaars van uwen boedel wanneer gij al die brieven voor hen ach terlaat. Niemand durft zulke brieven ongelezen te vernietingen als het niet uitdrukkelijk gevraagd is. Er k o n eens iets van beteekenis in staan ! En als gij wilt dat zij door andere n vernietigd worden, waarom doet gij 't dan niet liever zelf? Ik heb inden laatsten tijd duizende n brieven van anderen verbrand, en ik verzoek vriendelijk dat men het ook doe met de tallooze epistels, die uit mijne pen gevloeid zijn, en God doe ver zoening over de vele woorden, die daarin niet waren naar de heiligheid van zijn wil en naar de innerlijke begeerte van mijn hart ! 6 Zijn alle dingen, die aan anderen toebehooren , uit uw huis verdwenen e n aan de eigenaars teruggezonden? Ho e vaak heeft men iets geleend, dat allengs -20 - burgerrecht verkreeg in onze omgeving, maar er niet thuisbehoort. In het bijzonder geldt dit van boeken, ten opzichte daarvan hebben vaak de beste menschen een wonderruim geweten. Soms is het slordigheid, vaak is het een allengs ver slapt, maar toch af en toe met moeite onderdrukt protest, dat uit die voorwerpen naar ons uitging. Laat dat niet langer mogelijk zijn. Geef terug wat u niet toebehoort ! Al was het maar een geleend dubbeltje of een gewoon notitieboekje! Het sterven kan soms al zwaar genoeg zijn — ruim uit den weg de beletselen voor den vollen vrede Gods, dien gij toch begeert en dien niet komen zal voor gij in deze dingen uwen plicht hebt gedaan. 7. Is uw testament inord? Indien gij kinderen hebt, zijn die vanzelf uw wettige erfge namen. Hebben die alles noodig wat gij na laat, dan moet gij hun ook niets onthouden. De Staat zorgt wel dat hij het zijne krijgt en (nog eens!) zorg dat uw nagedachtenis niet bij uw eigen kinderen te schande wordt door open baar-geworden nalatigheid of bedrog uwerzijds! Maar hebt gij geen kinderen, of kunnen zij een deel van uw erfenis missen, gedenk dan aan ar men en Kerk, aan de belangen der zending en aan die instellingen die in het bijzonder de liefde uws harten bezitten. De nooden zijn allerwege zoo groot, en gij kunt het leven van sommigen zooveel moeielijker maken wanneer gij hun be langen verzuimt te behartigen. Denk aan uw dienstboden en anderen, die uw brood aten, en zorg dat zij niet door uwe schuld in moeite en verlegenheid geraken ! Wordt vervolgd se En de Geest des Heeren zal waardig l| $ £ worden over u en gij zult met hen profe- j£ n i 9 ? teeren; en gij zult in een anderen man ver- & J£ anderd worden. En het zal geschieden, als J| | , t 9j u deze teekenen zullen komen, doe gij wat w $ £ uwe hand vinden zal; want God zal met u ö H zijn. (1 Sam. 10:6.7). | s o Abonnementen „Gouden Schooven." In hartelijken dank ontvangen van: Br. O. R. Frets, Batoeradja 4e kw.—Br. Nolteo, Proboling- go 4e kw. — Zr . Reynaards Bd. 4e kw. —Zr . Koo- ken Dampit 4e kw.— Zr. Jasper Kediri 4e kw.— Zr. van Norden Kediri 4e kw. — Bc. Robinson Ngoedjang 4e kw. — Br. I. S. Sie Semarang 4e kw. — Zr . M. Ferguson Papar 4e kw.—Br. Prints Mak. 4ekw — Fam . Kuen id. —Fam. Nelwan id. —Br. Oei Hok Liem id. — Br. de Boer id — Br. Pasima id— Br. Peters id. —Fam. Hardenberg id.— Fam. Ch. Muller id. —Br. F. A. J. Heyblom Tjimahi. 3e kw. — Br. A J M. Doornhaag Madoera 3e kw.— Br. Lammeree Malang 4e kw.— Br. H. Æ’. Robert Pa- ree 4e kw.—Br. F Robert Gombong 4e kw. —Zr. A. Wijshyer Padang 2e h.j.— Br. F. Th. Visscher Jr. Bat. C. 4e kw. —Br. Ph. v. Winckelman Solo 4e kw.— Fam. H. Smissaert Banjoewangi 4e kw. — Fam. Crawfurd Sb. 4e kw.—Zr. Zina Semarang 2ehj—Br . Anderson Cheribon 4e kw. — Br. P. J. Delhaye Pasoeroean 2e h.j.— Br. J. van Essel Sb. 2e h.j. — Fam. Abell Sr. 3e kw. Semarang — Zr. Aussems Bandoeng 4e kw.—Zr. M. Wirbel Che ribon 4e kw. — Br. A. van Derk Bat. C. 4e kw.— Br. F G Fürth 4e kw. Wlingi-Br. D. Z. Hadoe Djokja 4e kw.— Br. Siahaja Bat. Centr. 4e kw.— Br. W. G. Bosch 2e hj . Banthain—Zr. Ch. We ber Poenten-Malang 4e kw.— Mevr. de wed. d' Arnaud Gerkens Bd. 4e kw. — Mevr. A. K. van der Ploeg Tjandjoer 4e kw.— Br. H. van der Sluis Bat. Centr. 4e kw.— Fam. C. H. Krancher Paree 4e kw • Br. F B. Deux Semarang — Br. H. van Wongkar Palembang 4e kw.— Br. Ch. Butters Ru ben Kaliwoengoe 4e kw. — Zr . H. van Ingen Se- pandjang 4e kw.— Br. R. Revius Lawang 4e kw. — Br. Njio Kik Tjien Amboina 4e kw.— Faro Over- beek Mak. 4e kw.—Zr. Fi-is^art id. — Br. Knuflook Magelang 4' kw — Losse nummers „Gouden Schooven." Zr. A. Overbeek Makasser nrs. 17 en 18. f 2,00 Br. D. Weenink van Loon, Bd. „ 10 en 15. 35.00 Br. A M. Groeneveld, B' papan. 5,00 Br. Siwi Palembang, nrs. 16 en 19. 5,00 Br. St. Siboeaja, Palembang. 5 00 Zr. M. Manual. Cheribon no. 17 7,50 Voor 't werk des Heeren. (Verzorging oudjes, zwakken, weezen te Gamb. Waloeh). Fam. P. C. Sb. f 10,— Zr. L. Vollmer Sb. 10,— Opleiding Inl. Evangelisten. Fam. P.C. Sb. voor 3 jongelui. f 15,— Zr. L. Vollmer Sb. 5,—
Abstract (if available)
Linked assets
Hollenweger Center, Amsterdam, Netherlands
Conceptually similar
PDF
Golden sheaves, vol. 10, no. 22 (1934 November 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 10, no. 09 (1934 May 1)
PDF
Golden sheaves, vol. 10, no. 07 (1934 April 1)
PDF
Golden sheaves, vol. 07, no. 21 (1931 November 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 08, no. 21 (1932 November 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 10, no. 20 (1934 October 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 10, no. 02 (1934 January 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 10, no. 01 (1934 January 1)
PDF
Golden sheaves, vol. 10, no. 08 (1934 April 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 10, no. 12 (1934 June 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 10, no. 04 (1934 February 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 10, no. 16 (1934 August 15)
PDF
Golden sheaves, vol. 10 [sic, i.e. 13], no. 21 (1937 November 1)
PDF
Golden sheaves, vol. 13 [sic, i.e. 16], no. 21 (1940 November 1)
PDF
Golden sheaves, vol. 12 [sic, i.e. 15], no. 21 (1939 November 1)
PDF
Golden sheaves, vol. 10, no. 11 (1934 June 1)
PDF
Golden sheaves, vol. 10, no. 23 (1934 December 1)
PDF
Golden sheaves, vol. 21 [sic, i.e. 24], no. 11 (1952 November)
PDF
Golden sheaves, vol. 18 [sic, i.e. 21], no. 11 (1949 November)
PDF
Golden sheaves, vol. 04, no. 10 (1928 October)
Description
[description english/roman)] Missionary work of the Pentecostal movement in Indonesia
Asset Metadata
Core Title
Golden sheaves, vol. 10, no. 21 (1934 November 1)
Alternative Title
Gouden schoven (
orig. non-english/non-roman lang./script
), Gouden schooven, 1934, nr. 21 (
orig. non-english/non-roman lang./script
)
Publisher
[S.l.]
(english/roman),
[S.l.]
(orig lang/script),
Pentecostal movement in Indonesia
(original),
Pinkstergemeente in Nederlandsch-Indië
(original),
University of Southern California. Libraries
(digital)
Tag
OAI-PMH Harvest
Place Name
Indonesia
(states)
Format
periodicals
(format)
Language
Dutch
Permanent Link (DOI)
https://doi.org/10.25549/pcra-c14-210776
Unique identifier
UC11124986
Identifier
Gouden-schooven-1934-21.pdf (filename),CT.05443.- (identifying number),pcra-c14-210776 (legacy record id)
Legacy Identifier
Gouden-schooven-1934-21.pdf
Dmrecord
210776
Format
periodicals (format)
Rights
VU University Library is owner of the Hollenweger collection and has the Azusa collection on loan from Azusa Hogeschool Zwolle
Source
Hollenweger Center, Amsterdam, Netherlands
(subcollection),
Pentecostal and Charismatic Research Archive
(collection)
Access Conditions
Creative Commons: Attribution-NonCommercial-NoDerivates CC BY-NC-ND
Repository Name
VU University Library, The Netherlands
Repository Location
VU University Library, De Boelelaan 1105, 1081 HV Amsterdam, The Netherlands
Repository Email
secretariaat.ub@vu.nl
Tags
Folder test
Inherited Values
Title
Hollenweger Center, Amsterdam, Netherlands