Close
Home
Collections
Login
USC Login
Register
0
Selected
Invert selection
Deselect all
Deselect all
Click here to refresh results
Click here to refresh results
USC
/
Digital Library
/
Pentecostal and Charismatic Research Archive
/
Hollenweger Center, Amsterdam, Netherlands
/
Sounds of peace, vol. 03 (1917), no. 01
(USC DC Other)
Sounds of peace, vol. 03 (1917), no. 01
PDF
Download
Share
Open document
Flip pages
Contact Us
Contact Us
Copy asset link
Request this asset
Transcript (if available)
Content
KLANKEN DES VREDES DERDE JAARGANG 1917-1918 OCO^OO a •••••• UITGAVE VAN G. R. POLMAN AMSTERDAM ¥êi INHOUD. r^ Artikelen. Aan wien behooren wij ? Afdoende Proef, Een Allegorie, Een Altijd Jone; en altijd Rijk Andere Christus, Een . Bekeering van den Advocaat Phil *Berouw Beslissende Vraag, Een . *Bestemde Tijd, Een Broodkaart, De . . . *Brug over de Rivier, De *Doodengang ... . Één Leven slechts Engelsche Dog, De *En zij volgden Hem na *Er is geen Duivel Gedachten over den Bijbel . Gekocht of niet meer mijn . Gerechtsdienaar wracht reeds, De *Geschiedenis van Dronken Tom, . • • ip Mauro, De . , Blz. \ 15 79 54 30 70 74 1 83 49 51 69 77 Kerstnummer 51 De . Getuigenis van een Chineesch Admiraal, Een Gevaarlijke Gasten Gij ook? *Hoe in te gaan? . Hosanna in Excelsis *Hij is hier niet! Hij nam God als zijn Advocaat In de plaats van zijn Moeder Kruis en Gij, Het . Laat ons leven . > • • 59 36 41 27 11 66 14 7 22 39 65 Kerstnummer 54 74 2 62 23 78 Laatste Reis, De . Leiders Levensraadsel, Het Lofzang van Maria, De *Negen en Negentig en het Eene, Ontkomen ... . Ontmoeting met Jezus, Een . Opstandigheid eener Ziel Preek verloren, een Ziel gered, I Prikkel, De .. . . Simeon in den Tempel . *Stem, Een ... . Te Middernacht Tollenaar en de Zondaarsvriend, Vermaning voor onzen Tijd, Een *Verzoeningsgedenkteeken te Sera *Voetstap in den Nacht, Een . *Voetstappen ... . *Vooruitzicht van den Oprechte, 1 • . Blz. 55 34 79 Kerstnummer 55 De • . . Een . 4 71 18 43 35 86 Kerstnummer 50 . . De • ewo. . . •iet *Wachter, wat is er van den Nacht ? Wat beteekent het, verlost te zij *Wat is Christendom? . *Wat kiest gij? Wat redt? ... . *Welke Hoogten beklimt gij?. *Zaaien en Maaien . *Ziet, de Mensch! . Zoekt gij Genezing? Zonder Gids ... . *Zijt gij een Brug? . n? . . . Het . 85 29 31 38 53 17 25 20 44 63 57 81 47 Kerstnummer 53 33 9 87 6 61 Kleinere Stukjes en Bladvullingen. Blz. Liederen met Muziek. Blz. Aanneming geweigerd . Bewijs van de Eciitheid, Het Bij zijn Vaandel staande gebleven Christus . . . . . ' . Doodsgroet, De . . Gelegenheid, De . Gewichtige Ontdekking, Een Hoe zal het wederzien zijn! . Ik heb het begrepen Klaiikhuis, Het Kostelijker dan Goud . Macht van het Geld, De Merkwaardig Boek, Een Neen, geen Proces! Net der Zonde, Het Oude en het Nieuwe Geloof, Het Van het eeuwige Vaderland . Verloren Lam, Het Ware Leven, Het . . . . Zou het standhouden? . 82 16 64 27 50 20 54 10 8 40 67 48 40 39 58 56 80 63 83 12 God is Liefde Halleluja, ik ben vrij Het dorre Kruishout groende immanuël . . Licht Lied des Geloofs, Het . Negen en Negentig Pinksterzang ... . Roem der Hope Schuil dichter bij Jezus Waek op mijn Ziel Zwijgende Engel, De Diversen. Mededeeling Ons Kerstnummer . 84 " ' • . . . 52' Kerstnummer 52 13 5 21 76 28 68 60 , 8 48 N. B. Bij de artikelen met een * behoort een illustratie. •"•Oflft^*»-" •GOP'MEEf^T'OrS ^ «T" O "T » V^FtED E « C^E R O El F='EL r—H » | [ I HET-KOninKRUK-6005-15-RECHTVAARDIGHEID-En-VREDE •£n-BLIJD5CHAP-DOOR-DEri-nEILIGEn-GEEST • Rom:H:17.- | f DERDE JAARGANG JUNI 1917 No. 1 BEROU W Er is een berouw over begane zon den, en een vrees voor de eeuwigheid, die zich uiten in de aller laatste ure. Het is-het sterfbed-be rouw. De mensch heeft niets meer te verliezen; hij kannietmeer, als een De- mas, de_met- gezel van Paulus, de te genwoordige wereld lief- krijgen, want deze wereld wordt hem af gesneden. Zij kan niet meer lokken, want God doet ze weg. In dien toestand rich ten zich de oogen van ve le menischen naar boven, en ze ver wachten door een laat en waardeloos berouw te zullen ont vangen, wat hun het ge- R^i^-'ifci' H^M"- • Kji . • mm»^- w'' r B ' !' • w " t _ .\ fc-SCfe^i. '.««Ik «uim 4i. ^ , "«3*1^ -4» •*^' ' ^**^--s . .^^ ^ _ v.r-aa»' ^.:.Jiê^ >''^M^^^Ê ^\^fr'-m^ ÜÜH ^^M heele aard- sche leven door niet de moeite j van een ontbering waard scheen. Dit is niet jhet berouw, waarvan onze plaat spreekt; en ook in de Heil. Schrift wordt over dezen inkeer tot zichzelf in het uiterste oogenblik maar een heel enkelen keer gesproken. Maar dan was de vergeving, dieeropvolg- de, ook vol komen ge rechtvaar digd. Want hoe geloofde de moorde naar aan het kruis, van wien wij le zen, dat de Heere Jezus hem het^ pa radijs beloof de, terwijl hij met een zwar te zondige ziel tusschen hemel en aar de hing? Hoe geloofde deze uitgestootene uit de menschenwereld, wiens zonden- register hem het leven tusschen zijn medemenschen voor goed ontnomen had? Hij geloofde in Jezus als den Messias, toen dit Messiasschap, naar den mensch gesproken, in bloed en tranen onderging; hij geloofde er in, toen de herder geslagen was en de schapen verstrooid (Matth. 26: 31); toen duisternis zijn God omringde, wankelde zijn vertrouwen niet. En daarom werd hem terstond door Jezus het paradijs toegezegd. Het geloof dat deze moordenaar toonde, kon alleen aanwezig zijn bij een zeer oprecht berouw. Maar waar in de Heilige Schrift is er overigens sprake van zulke late bekeering? Tot ieder onzer komt het woord der zaligheid heden; er is geen enkele reden om uit te stellen, wat de Heere God ons mèt beide handen biedt: volle vergeving voor eiken zondaar die zich bekeert. In de geschiedenis van Frankrijk vinden wij een beroemd, of liever, berucht voorbeeld van een bekeering, die pas geschiedde, toen dat heden tot het verleden scheen te behooren. Toen Lode wijk XV, de beruchte Fransche koning, in 1744, bij een bezoek aan zijn leger, te Metz op het ziekbed geworpen werd, veronttrusten hem terstond zijn vele, in lichtzinnigheid bedreven zonden. En toen zijn ziekbed meer en meer het karakter van een sterfbed aan ging nemen, vervulde hem zoozeer de vrees voor de eeuwigheid, dat hij, de geheel in zinnelijke genietingen verstrikte koning, zijn minnares een hard en dwingend congé gaf en zich ge heel aan de priesters overgaf, die hem den toegang tot den hemel konden openen. Maar hoe laf en onop recht dit koninklijk berouw geweest was, bleek eerst recht, toen de koning, tegen alle verwachting in, her stelde. Hij viel zoo goed als onmiddellijk tot zijn vorig, ellendig leven terug. De eeuwigheid liet zich blijkbaar nog wachten; dan kon hij ook de eeuwigheid laten wachten. De absolutie der priesters stond immers al tijd gereed. Nu gold het ween van het heden te ge nieten, zoolang het mogelijk was. En zonder schroom zonk hij terug in zijn vorig onheilig leven. En het laatste van dezen mensch werd erger dan het eerste. Maar het berouw, waarvan onze plaat spreekt, draagt een heel ander karakter. Aan den man, dien wij met verwilderd gelaat en gescheurde kleeren zien vluchten, is de zonde in haar ware gedaante verschenen. Ze streelt zijn zinnen niet meer; ze brengt hem geen ver getelheid van aardsche zorgen; neen, als een verscheu rende leeuw, die het op zijn ondergang toelegt, komt hem nu de zonde voor, waaraan hij zich jaren en jaren overgaf. Want door deze zonden is hij een willooze slaaf geweest van duistere, onheilspellende machten. En bij het licht van den Heiligen Geest, dat nu over vloedig in zijn ziel valt, moet hij belijden, dat het einde van de dingen waarvoor hij zich nu bitter schaamt, de dood zou zijn geweest. (Rom. 6 :21). Hij heeft het bekend, dat de vi'erken der wereld, waarin hij tot heden verkeerde, boos zijn. Ook tot hem is het Woord Gods gekomen: „word behouden van dit verkeerd geslacht". En zie, hoe groot nu zijn haast is om aan die booze wereld te ontvluchten; hoe zijn voeten geen rust vinden, vóór hij behouden is. Hij volgt den raad, dien de engelen Gods aan Lot gaven, toen zij hem uitgeleid hadden uit Sodom; zij zeiden tot Lot: „berg u, als uw leven u lief is; zie niet ach terom, blijf nergens staan op deze vlakte;'want anders wacht u het verderf". (Gen. ^ 9 : 17). Het doet er weinig toe, met welke zonden hij be smet was. Laat hem een dief of een moordenaar, een ovêrspeler of een verleider geweest zijn, het maakt bij God geen verschil. Laat hij een leven geleid hebben,, dat naar de maatstaf, waarmee de wereld meet, onbe rispelijk was, het is geen pleitgrond bij God. Want door de werken der wet wordt geen vleesch gerecht vaardigd. (Gal. 2: 16). Veeleer blijven juist de fatsoen lijke menschen van verre staan; want hun fatsoen neemt aanstoot aan de Heiligheid Gods. Wie deze mensch, dien wij op onze plaat tot Jezus zien vluchten, ook geweest is, en hoe zwart zijn zon- denregister ook geweest mag zijn, zijn aanneming is verzekerd. Want voor dien God, bij wien ook onze beste werken zijn als een wegwerpelijk kleed, is niet de zwaarheid van onze misdrijven een beletsel om ons aan te nemen, maar de valsche gerustheid, het roemen in eigen werk, de verstoktheid van hart, die het ont dekkende licht Zijner genade tegenhoudt. De misdrij ven van een gansche wereld zijn op het Lam Gods, op Jezus gelegd; Jezus heeft ze weggedragen, mijn zonden en uw zonden, ook de zonden van dezen mensch. „Hij doet ons, hoe met schuld beladen, ver zoend voor 't oog des Vaders treên". Hij neemt ons aan. Ook den zondaar op deze plaat neemt hij aan. Ziet,, hoe Hij de armen naar hem uitstrekt, ten teeken van Zijn bereidheid. In Zijn doorboorde handen kan de zondaar veilig zijn eigen handen leggen. Want deze litteekenen, die de Zone Gods draagt en blijft dragen,, blijven eeuwige bewijzen van de Liefde, waarmee Hij ons liefhad. Hij hield ons vast, ook in den dood. Hij vereenzelvigde Zijn heilig leven met onze zondige levens. Hij hield nog aan ons, toen de heilige toorn van God over de zonde over Hem, als onzen beschermer, los brak. Onze zonde droeg Hij, als ware het de Zijne, op Golgotha; daar werd Hij met handen en voeten aan het kruis genageld. En de liefde, waarmee Hij toen liefhad, is niet veranderd. Heden, en gisteren en in alle eeuwigheid is Hij dezelfde. Al wie tot Hem komt,, neemt Hij ook heden aan. V. S. • DB \3K^IJ NAM QOD ALS ZIJN JIDVOCAAT I n Jesaja 9 : 5 wordt van Jezus gezegd: „En men noemt Zijnen naam Raad. Als zoodanig leert men Hem ook in deze korte geschiedenis kennen. Ter aanmoediging van gevangenen en van hen, die ten gevolge van hunne zonden in een of andere benarde positie zijn gekomen, laten wij deze korte schets volgen. Een prediker, die in de gevangenissen het Evangelie verkondigde, vertelde ons: „Toen wij op zekeren Zon dagmorgen met onze samenkomst zouden beginnen, zagen we te midden der andere gevangenen een vree- selijk ruw uitzienden man het binnenplein, waar we ge woonlijk onze diensten hielden, opkomen. Toen ik steelsgewijze naar zijn boosaardig gezicht keek, dacht ik bij me zelven: „Dien zou ik niet graag alleen in het donker tegenkomen". Aan het eind der godsdienst oefening stelden wij de vraag, of zij die nog met ons na wenschten te blijven, om te bidden, hun hand om hoog wilden steken, en ook zijn hand ging omhoog. Zal ik u hier bekennen, hoe ik twijfelde, toen ik even later een onzer vrouwelijke medewerksters met hem neer zag knielen om te bidden? Ik geloofde absoluut niet, dat deze man voor iets goeds vatbaar kon zijn. Doch de dame, die met hem bad, had een groot ge loof in God. . En hoe beschaamde Hij ons ongeloof. Den Zondag daarop, nadat hij bekeerd was en ver schillende gevangenen getuigden van hun redding, vroeg de dame hem om ook een woordje te spreken. Tot mijn groote verwondering en vreugde gaf hij een blijmoedig getuigenis, hoe God om Jezus' wil zijn zon den vergeven had en deze getuigenis gaf hij Zondag op Zondag. Eenige weken later bezocht ik hem op een morgen en vond hem wat terneergeslagen. „Wat scheelt er aan, Maloney?" vroeg ik hem. „Och, mijn zaak komt deze week voor (hij was een inbreker), en ik zal mijn bit tere pillen moeten slikken, een jaar of acht of tien brommen". „Kom, kom, Maloney, houd moed", antwoorde ik, „vertrouw op God, Hij zal alles welmaken". Nooit in mijn leven ben ik meer verbaasd geweest, dan na zijn .antwoord, dat voor mij een duidelijk bewijs was, welke diepe les des geioofs hij reeds had geleerd. „O, na tuurlijk doe ik dat", zeide hij, „u weet, ik kreeg twee advocaten om mijn zaak te bepleiten, maar ik heb ze, •nadat ik bekeerd ben geworden, bedankt. Ik zal nu mijn lot in handen van God leggen". Hij had den besten Advocaat, den Hemelschen Raadgever. Toen hij voor de rechtbank verscheen, en men hem vroeg, wie zijn advocaat was, antwoordde hij: „Op den 7den November van het vorige jaar, redde God mijne ziel in het Huis van bewaring, ik heb mijn advocaten afgeschreven, ik stel mijn lot in handen van den Al machtige". De rechter vertrouwde het zaakje niet al ie best en belegde een vergadering met de andere leden van de rechtbank, waarop hij den inbreker ten antwoord gaf: „Het is hier de zaak niet of je bekeerd bent of niet, maar of je schuldig of onschuldig bent". „Edelachtbare, ik ben schuldig". Een tweede verga dering volgde en de uitspraak was: zestig dagen in de stadsgevangenis, iii plaats van acht of tien jaar in de «taatsgevangenis. Toen hij teruggeleid werd naar het Huis van Bewa king, om vandaar vervoerd te worden naar de stads gevangenis, wachtte een der vrouwelijke prediksters 'hem op met een fraai zakbijbeltje. Ze vroeg hem: „Ma loney, heb je een bijbel?" „Ik heb er nooit een ge had, noch ooit in een bijbel gelezen, totdat ik hier in de gevangenis kwam". Dan mag je de mijne hebben hoor, lees hem geregeld en denk eraan, dat God door Zijn woord tot je spreekt. Wees steeds gehoorzaam aan Hem". Toen hij in de stadsgevangeuis aankwam, werd hij naar een aparte kamer geleid om gevisiteerd te wor den. Plotseling viel, tot groote verwondering der be wakers, het bijbeltje uit een zijner zakken. Denkende, dat hij weer op zijn oude paden teruggekeerd was, vroegen ze hem, hoe hij aan dat mooie bijbeltje kwam. „Mijne heeren, den 7den November van het vorig jaar ben ik door Gods genade gered. Voor dien heb ik nooit een bijbel gehad of er zelfs in gelezen. De dame, wier naam op het laatste blad staat en die mij den 'bijbel gaf, zeide tegen mij: „Maloney", zei ze, „dien mag jij nu houden, lees er maar veel in, denk er aan, dat God daarin tot je spreekt, dat Hij ook tot mij daarin gesproken heeft". Opnieuw hielden de rechters een bespreking en droegen hem daarna een karweitje op, hij moest n.l. een. pad naast het stadhuis vegen. Natuurlijk zonden ze iemand mee, die hem ongemerkt kon gadeslaan. Maloney deed uitstekend zijn best en keerde na een •tijdje met zijn bezem gewapend, terug. Vanaf dit oogen- ;blik vertrouwde men hem volkomen en gaf men hem in de gevangenis, onbeperkte vrijheid. Hoe leerde hij .nu pp prijs-stellen, wat het beteekenen wil: God als zijn pleitbezorger te kiezen en de verwezenlijking van de belofte: „Men zal Z*ijnen Naam noemen Raad". Hoe waar is de uitdrukking in de Heilige Schrift: „De zaligmakende genade Gods is verschenen aan alle menschèn". Niet zoodra had de inbreker door Gods genade vergeving van zonden ontvangen, of de Heer begon Zijn werk in zijn hart en leven. Zijn karakter veranderde geheel; hij werd een nieuw schepsel in Jezus Christus. Op een schoonen Zondagmorgen werden de gevan genisdeuren voor hem geopend. Terwijl hij zich voort spoedde kwam hij voorbij een kerkje. „Ik ben nog nooit in een kerk geweest, ik ben benieuwd hoe 't er daar binnen uitziet", dacht hij bij zichzelf. Toen hij verscheiden menschèn door een zijdeur naar binnen zag gaan, besloot hij om er ook een kijkje te nemen. Spoedig bevond hij zich te midden van een groepje vurige Christenen, die hun getuigenis gaven. En ook hij getuigde op zijn beurt blijmoedig van zijn redding. Omdat hij er zoo ruw en onverzorgd uitzag, richtte de leider der vergadering, zoodra Maloney was gaan zit ten, het woord tot hem: „Vertel eens, broeder, waar bent u eigenlijk bekeerd?" De ex-inbreker stond op en antwoordde: „Zoo waar als ik hier sta ik werd den 7den November van het vorig jaar, in het Huis van Bewaring door Gods genade bekeerd en vandaag uit de gevangenis ontslagen". De leider van deze gods dienstige samenkomst, een evangelist, was zoo getrof fen door de oprechtheid van den ex-gevangene, dat hij hem voorstelde hem te komen helpen in een opwek- kmgsmeeting die hij van plan was te houden. God zegende op een bijzondere wijze zijn pogingen; nim mer te voren had de evangelist betere hulp gehad. Wonderbare wegen heeft God vaak met menschen- zielen, zelfs met de diepstgezonkenen. Vier jaren later ontmoette de prediker, die ons dit voorval verhaalde, Maloney op straat. Ofschoon hij nog een aardig eindje van hem af was, schreeuwde de ex- gevangene hem uit de verte reeds toe: „Hallo, halle luja, prijs God!" „Wat is er, wat heb je?" schreeuwde de prediker terug. „Zou ik God niet prijzen, verbeeld u, de man die mij de flesch jenever gaf, die de oor zaak werd van mijn gevangenisstraf, is ook bekeerd." Zeven jaren zijn voorbij gegaan sinds Malonev ge red werd en nog steeds is hij blijmoedig in 's Heeren dienst en wint zielen voor Jezus. Lezer, deze ware geschiedenis is voor u geschreven, voor u, die misschien de Paarl van groote waarde nog niet hebt gevonden. Gij ook zijt in een soort gevan genis opgesloten, gij ook zijt door de zonde gevangen. Slechts Jezus kan u eruit bevrijden. Gij ook hebt Hem noodig als uw pleiter, als gij voor Gods rechterstoel staat. Hij staat voor de deur van uw hart en klopt. Laat Hem binnen komen en Hij zal de deuren van uw gevangenis openen. „Wien de Zoon vrij maakt, die is waarlijk vrij". ELISABET H SISSON. New London, Connecticut, U. S. A. 1>E SVEGEN-EN-NEGENTIO EN HET &ÉNE M isschien mag ik u vertellen, waar en onder weli<e omstandigheden het nevenstaande lied het eerst werd gezon gen. Het was in het jaar 1870, toen de bekende Ameri- kaansche evange listen, Moody en Sankey, een reis door Engeland en Schotland maak ten, om daar door woord en lied den Heer Jezus te verkondigen. Reeds naderde de tijd hunner te rugkeer. „Toen" verhaalde Sankey, „gevoelde Moody zich gedreven om nogmaals naar Edinburg te gaan, om een samen komst te houden. Ik had mij reeds verheugd spoedig in de naastbij zijn de havenplaats te zullen komen, want ik kreeg heimwee, natuurlijk ik mijn Voor wij trein stapten, ging ik naar een kiosk, en vroeg couran ten uit Amerika, uit het Vaderland. Er waren daar geen aanwezig. Dit bedroefde mij, en in de hoop toch iets van daar ginds te verne men, kocht ik een mij onbekend blad, waarop mij de woorden „O- verzeesche berich ten" aantrokken, en stapte in den trein. Toen ik het blad doorkeek, viel mij geen te legram of iets dergelijks, op, maar wel een gedicht, het lied van „de Negen-en-negentig". Ik las het hardop, zoo grepen mij de woorden aan; maar Moody was in een brief verdiept, en bemerkte niets. Zorgvuldig sneed ik het nieuw ontdekte lied uit, verlangende te weten te komen, wat de Heer voor bijzonders daarmede te zeggen had. In Edinburg aangekomen, had spoedig maar volgde vriend, den in een samenkomst plaats. Moody'sprak over het verloren schaap, en een andere spreker had voor zijn gloed volle rede denzelfden tekst. Aan het einde riep mijn vriend mij toe: „Sankey, hebt gij een lied?" Ik bedacht een passend lied, en plotseling kwam in mijn gedach ten dat lied van „de Negen-en-negentig". Ik wist er geen melodie van, maar met een „Heer help mijl" trad ik naar voren, en nam het uitge knipte blaadje uit mijn tasch. Het eerste vers had ik gezongen, en nu moest ik voor het tweede dezelfde melodie weerge ven. Opnieuw zuchtte ik: „Heer, help mij!", en het ging. Steeds vas ter werd ik in de ze, mij van God geschonken melo die, en bij het vijfde vers zong ik jubelend en luid in de verga dering: „Wees nu met mij verblijd." Met tranen in de oogen kvvam eerst Moody op mij toe: „Vriend, zoo hebt ge nog nooit gezongen, vanwaar hebt ge dat lied?" Ik ver telde hem de ge schiedenis, en wij beiden prezen God. Daarna drong een dame naar vo ren, maar kon door de groote menigte niet bij ons komen. Den volgenden mor gen ontving ik eenige regelen van haar, waarin zij mij l)edankte, om dat ik het lied van haar gestorven zuster Elisabeth gezongen had. Wonderbare beschikking! Se dert werd het lied in verschillende talen gezongen, niet één noot heb ik er aan veranderd, en het heeft vele verdwaalde schapen tot den Herder mogen brengen." Des zangers stem is intusschen voor deze wereld verstomd, maar het lied van den Herder, die gekomen is, om te zoeken en zalig te maken wat verloren is, zal blijven, en is velen reeds tot een zegen geweest. sa= D <8 L D M JVEGEN EN JVEGENTIG f) # k. y ff P Ir». P /n. " tt r^ r •fm s ^ <»â€¢ W V S U o » • u ^ ^ 1. Zie, ne-gen 2. Heer, ne-gen 3. En weg ging 4. Maar Heer, zie 5. En door liet h h fe! r\-iA a ^ \ ^- 1* • I.B o .r r p ^ '^ o ü b B _ h P J J en ne en ne- de Her die drop ge-berg- ^ «â€¢ r r L Jj P P P • J J J * • • 1 • « .* p ^ ^ 1» ^ ^ U 1 U i gen - tig I{eer-den weer gen - tig tel - len wij, der, maar geen ver - nam, -pe - len bloed in 't spoor, •te weer-klonk de kreet: • / / J J> . • m r r \j L o r 1 r r r r r — —. m f. 45 ^ i * 1 / ' Tot rust Een enk' Hoe hoog Dat door „Weest nu h i m .— _ — _ !-• 1- 1 __L ^ 1 u m ^ en -Ie het de met «i m 1 p J J »r 7 vei - lig slechts ont- wa - ter ber - gen mij ver- 1 h J J S é i A —U— —m- m—1 1 = s^^aE^^xTTH^ ^•~^~v r ^ r r u r ~^ ^ r r ' ^ r r dak; Maar hoe men ook tel - len mocht keer op keer, Het hon-derd-ste ont breekt. „Zwijgt stil,'."zegt de Her-der, „Ik hoor,hoeMij Die een - ling kla-gend stond. En hoe hij moest wor-ste - len, eer Hij kwam. Waar Hij denzwer-ver gaat. Ik kocht in den nacht Mij Mijn schaap daarvoor,'k Heb beek en vliet door- blijd; Mijn schaap,dat een lok-aas ver-dwa-len deed, Is van den dood be- ^i=^i ^ ^F ^ ^^ ^ ^ ^ ^ f^^h ^ ^^ - E^; ^ p ^ ^ brak; Het was nog ver-doold in bosch en kloof. En ver van zijn stal aan't ge smeekt.'t Is guur op 't ge-bergt', en don-kre nacht; Ik voel met wat angst die ver vond; Ge-klemdin het hout, van wrin-gen moe. En kracht'loosvan't bla-ten tot waad. Al scheurden Mij door-nen hand en voet, Ik kocht het Mij we-der ten vrijd." En d'en-gel her-haalt het ju-belwoord: „De Heer geeft Zijn bloed voor wat ^^^ \ ^f^ f=F p- ff £E£ *=(! : 1 w :fc*: J-r^} J J f^f^ ^ ^ PT^IM ; 7 f m dier - te ten roof. En ver van zijn stal aan 't ge - dier - te ten roof. lo - re - ne wacht, Ik voel met wat angst die ver - lo - re - ne wacht." ster - - vens toe. En kracht'loos van 't bla-ten tot ster - - vens toe." van bloed, Ik kocht het mij we - der ten prijs van bloed, be - hoort. De Heer geeft Zijn bloed voor wat Hem - be - hoort." prijs Hem "^^ ^ ^^ ^ J ^ .f: JL^JL ^=^ ^ ^ 4^ 4È stc=tc pi ^ ^ "•! V Woorden,met toestemming overgenomen uit den „Zangbundel", Uitgave Joh. de Heer,Rotterdam. Muziek van Morgan en Scott, Londen. Q= D D =0 1 • P ZONDER QIDS I n den namiddag van den Men Juli verlieten zes jonge menschen een hotel in het dorp Lauterbrunnen. Ze zijn vroolijk gestemd. De bestijging van de Jung- frau, een der hoogste toppen der Alpen, is hun doel. Dat is een van de gevaarlijkste ondernemingen. Be halve de gletschers, de afgronden en de sneeuw, moes ten zij soms dwars over een helling, omhuld door dikke wolken, zeer gevaarlijk door lawinen. Daarbij hadden de toeristen besloten bij bestijgingen nooit dezen weinig bekenden, stellen weg te kiezen. Op het oogenblik, waarop de jongelieden vertrek ken, verdeelt zich juist een troep gidsen, wier gelei de zij geweigerd hadden. Van verschillende kanten wordt hun als laatste waarschuwing toegeroepen: „Pas toch op 1 ge zult zien dat wij later naar uw lijken daar boven kunnen zoeken". Een zorgeloos, vroolijk gelach is het antwoord. Donderdags waren ze vertrokken. Zaterdag zijn de zes jongelieden bij den verschrikkelijken top. Het is nog zeer vroeg. Door een touw aan elkaar verbonden, kwamen ze langzamerhand vooruit. Ze zijn beangst; de mist doet hen maar eenige passen vooruit zien. Geen wonder, dat ze verdwalen. Ze staan op den rand van een afgrijselijke diepe kloof, zonder het te weten. Plotseling weerklinkt een kreet in de stilte, die steeds op deze duizelingwekkende hoogten heerscht. Dan — een lang stilzwijgen; dat is nog vreeselijker. Wat ziet ge? Niets dan een diepe scheur in den sneeuwrand! En heel ver beneden, in die diepe diepte, liggen zes dooden, stijf uitgestrekt op het ijs of bedolven onder de sneeuw. De uren gaan voorbij; de zon gaat straks onder als altijd, komt morgen weer op en zal weer schijnen, even vroolijk als vooiheen. De stilte heerscht weer; de stilte van den dood! Zes dagen van grooten angst voor de doodelijk ver schrikte ouders gaan voorbij. Troepen van gidsen trek ken uit om de gebergten te doorkruisen. Na lang zoeken vindt eèn van hen in een rolsholte bewijzen, dat de zes bestijgers daar den laalsten nacht hebben doorgebracht. Zij hadden n.l. stukken steen in een kring gelegd op de plaats, die hun tot nacht verblijf zou dienen. Op die plek vond men nu over blijfselen van proviand, een deel van een spel kaar ten .... Het viel niet moeilijk te zien hoe zij de nachtelijke uren doorgebracht hadden! Het hart van een menigte van menschen was be wogen, toen de bladen van deze ontzettende gebeur tenis melding maakten. Men voelde diep medelijden met de beroofde families, doch met de deelneming kwam in menig hart de vraag op; „Waarom hebben zij ook geen gids meegenomen, inplaats van op zich zelven te vertrouwen?" Die uitroep is begrijpelijk. Maar het grootste deel van deze verbaasde menschen maakt zich zelven op het oogenblik aan een nog grootere dwaasheid schul dig dan de zes verongelukten. Ze wagen hun eigen leven op een reis, die ze doen en kunnen zeker zijn, dat ze te midden van de grootste gevaren trekken. Ze zijn doof voor alle waarschuwingen en vertrouwen op zich zelven en kiezen den weg, dien zij willen gaan. De lichamen van deze zes jongelieden, zoo vroolijk, krachtig en verstandig, zijn na eenige oogenblikken lijken geworden. Koud en onbewegelijk zijn ze als het ijs, waar zij op liggen. Niemand kan hen daar in de diepte onderscheiden. Toch zijn hun lichamen daar, maar Waar zijn hun zielen? Het bewegen onzer oogen en voeten in de richtin gen, die wij zelf willen, zijn het bewijs van inwendig leven, maar houdt iedere beweging op, zoo is het lichaam dood. Het lichaam is slechts de woning der ziel. De ziel is dus veel meer dan het lichaam. Zij is de eigenlijke m e n s c h. Indien zij dan zoo gewichtig is, is het dan niet vreemd, dat een alpenbeklimmer nog wel een gids meeneemt voor zijn lichaam, maar aan zijn ziel niet denkt. Indien in de korte levensreis de ziel verdwaalt en valt, zoo leeft zij nog en moet eeuwig het lijden van haar val drageti. Drie dagen slechts voor den ongelukkigen val, was het zestal in een hotel te Grindenwold aangekomen. Ze waren een dag in de bergen en om te toonen hoe weinig vermoeid ze waren, dansten ze met de dienst boden. Trotsch waren ze op hun kracht en gezond-' heid en ... . binnen twee dagen lagen diezelfde licha men, doch nu verbrijzeld en levenloos aan den voet van de Jungfrau. Het past ons niet in de verborgenheden door te dringen. Deze zielen zijn voor God verschenen. Maar is dit voorval, dat ons allen de broosheid van het leven doet zien, geen waarschuwing van God! Heeft God in Zijn voorzienigheid met alle gebeurtenissen niet een juist doel? De kranten hebben met de grootste nauwkeurigheid dit ongeluk vermeld, zelfs van de verongelukten een levensbeschrijving gegeven. Doch geen woord wordt daaiin gerept over hun zieletoestand. De menschen lezen het niet, of zij als discipelen van Christus be kend stonden en dat is toch van het hoogste belang. De laatste woorden en daden van stervenden zijn voor ouders en vrienden altijd zooveel waard, omdat zij een antwoord kunnen geven op de allerbelangrijk ste vraag: „Waar is mijn geliefde nu in de eeuwigheid?" En als we nu nagaan, wat de zes person^ vlak voor de eeuwigheid gedaan hebben, dan .... Dansen, kaartspelen en vervolgens.... voor den grooten witten troon ... . voor God . ,. . in de eeuwig heid. Is er ook overeenkomst in dit alles? En toch in deze twintigste eeuw let men niet op deze dingen. Men verwacht alles van zijn zonen, doch roert deze levenskwestie niet aan, daar praat men maar liever niet over. Is dat dan genoeg voor de naar Gods beeld gescha- penen? Neen! neen! dat is niet voldoende. Dat Is niet genoeg voor ons, omdat het God niet genoeg is. En het stilzwijgen, dat de dagbladen steeds bewaren over den toestand van 's menschen ziel, is juist een bewijs voor den grooten opstand tegen en onverschilligheid voor God. Zóó leeft de wereld in 't algemeen. In het hotel te Lauterbrunnen was vóór de bergbe-. stijging een gesprek aan tafel gevoerd door de zes toeristen. Één wilde een goeden gids meenemen, doch de vijf anderen weigerden dat beslist. Een gids mee nemen, dat stond .gelijk met niet-zelf kunnen en ze zouden zelf hun zaken afdoen. De vijf stemmen deden den eene zwijgen en die eene — de geschiedenis heeft het bewezen — had gelijk. Er is in deze wereld een minderheid, die evenwel gelijk heeft. Het zijn zij, die van het geluk hunner zielen verzekerd willen zijn, en daarom beslist God als hun gids wenschen. Het had kunnen gebeuren, dat de zes jongelieden gezond en' zonder letsel van de Jungfrau afgedaald waren. Doch onmogelijk is het voor de ziel behou den in de goede haven aan te komen zonder God. ledere ziel, die weigert zich aan God te onderwerpen en zich door Hem te laten leiden gaat zeker naar een rampzalig oord. Ieder voelt een rilling door de leden varen bij de gedachte hoe de zes menschen van de hoogte plotse ling van rots op rots vielen, tot zij eindelijk op den bodem van den afgrond neersmakten. Maar hoe verschrikkelijk zal het zijn voor de zielen, die dwaalden door dit leven zonder God, die weiger den Hem als Gids te erkennen, wanneer zij voor den grooten witten troon van God verschijnen om van daar in den afgrond van ellende, zonder grond, gestort te worden. Hoe grijpt de smart ons aan, als we denken aan de zes lichamen, dood liggend op het ijs. Verloren! hun lot voor allen onbekend, behalve voor Hem, die schouwt uit de hoogten des hemels! Maar misschien, dat een afgrijselijker lot eenigen van hen wacht, die deze regels lezen, omdat zij weigeren hun eigen weg te verlaten. Wat zal het zijn, zijn ziel te verliezen, te zijn ver van God, van alle licht, van alle hoop, in de buitenste duisternis tot in alle eeuwigheid! Wij weten allen, dat de zelfzuchtige mensch niet houdt van de eenzaamheid en niet gaarne tot zich zelven inkeert. Wat zal het zijn, als alle zelfzuchtigen een eeuwigheid moeten on dergaan, van God en van al wat goed is, verwijderd, slechts met een knagend geweten vanwege al de her inneringen. De eeuwigheid, wie kan haar beschrijven? Indien de onmetelijke Alpenketen van zand was en een vogel alle duizenden jaren lang korrel na korrel wegdroeg, alle bergen zouden verdwenen zijn vóór de eeuwig heid ternauwernood begonnen was. Een korte aardsche reis leidt naar de eeuwigheid. De weg is gevaarlijk. Ge moet een Gids hebben! Wat zou men zich met een gerustheid toevertrouwen aan de gidsen van Lauterbrunnen, indien deze lieden de bergen zelve geschapen en de wegen gebaand had den. Kan God, die de aarde, die ons heeft geschapen, ons dan niet leiden.? En daar zij, die Hem afwijzen, zeker in de rampzaligheid terechtkomen, is het dan geen dwaasheid zonder Hem, zonder Jezus, den weg te zoeken? Gaat gij zonder gids? A. B. C. B a • 6EN GETUIGENIS VAN EEN CHINEESCH JIDMIRAAL D e nu overleden president van China, Yuan, vaar digde eens een order uit, waarin hij eischte dat alle officieren der land- en zeemacht een eed van trouw aan hem zouden afleggen voor de Chineesche oorlogsgoden. In die dagen was Admiraal Lie Ho vice-president van het Ministerie van Zeemacht. Daar hij een Christen was begreep hij, dat het voor hem onmogelijk was een order te gehoorzamen, die met zijn hoogste be ginselen in strijd was. Op den dag, dat de ceremonie plaats zcu hebben was de groote tempel te Peking, die aan de oorlogsgoden gewijd is, gevuld met dui zenden officieren van allerlei rang. Maar Admiraal Lie en twee andere hooge officieren ontbraken. De moderne Daniël en zijn beide vrienden wilden liever hun posi ties wagen, dan hunne Christelijke beginselen verzaken. De president, die hunne afwezigheid opmerkte, gaf onmiddellijk bevel, dat ze hunne posten moesten ver laten; daarmede wilde hij aan alle officieren toonen, dat onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan zijne be velen een eerste vereischte was. Omdat de Admiraal een der bekwaamste en ge- trouwste officieren der zeemacht was, wiens oordeel door den president op hoogen prijs gesteld werd, ont ving hij kort daarop een benoeming tot adviseur van den President in de zaken der Zeemacht, een positie van meer invloed dan de vorige. Het feit dat hij een Christen was, strekte hem tot aanbeveling. Hoe de Admiraal tot bekeering gekomen is, verhaalt hij zelf als volgt: Op jeugdigen leeftijd reeds geloofde ik, dat ik een man van volmaakt karakter was. Ofschoon ik zende lingen had hooren prediken over den dood van Christus als het middel tot redding van den mensch, geloofde ik toch, dat ik, door met oprechtheid de leeringen van Confucius na te volgen, makkelijk een volkomen zedelijk leven zou kunnen leiden en dat de Almachtige God den volmaakten mensch niet straffen zou met eeuwige verdoemenis. Maar toch gevoelde ik, dat zulk een zelfgewerkte volmaaktheid niet van langen duur kon zijn. Gedurende den Chineeschen oorlog met Japan in 1894 was ik commandant van een slagschip en nam deel aan den grooten zeeslag, die zoo ongelukkig voor ons eindigde. Ik herinner me dien dag met smart en schaamte. Vele slagschepen gingen voor mijne oogen op een verschrikkelijke wijze ten onder en mijn eigen leven hing aan een zijden draad. Zestig malen ont kwam ik aan een bijna zekeren dood. Ofschoon hevig gewond, bractit ik er het leven af. In die oogenblikken, toen ik dobberde tusschen leven en dood, ontdekte ik, dat ik toch feitelijk niet zoo'n volmaakt man was en dat ik, als ik sterven moest, het hiernamaals niet met een gerust geweten tegemoet kon gaan, om voor de rechterstoel van God te verschijnen. Waarom was juist mijn leven gespaard gebleven, terwijl zoovelen van mijn kameraden gesneu veld waren? Zou het niet Gods genade zijn, als ik sterven kon in vertrouwen op- den Heiland Jezus Christus? ... . Christus heeft mij liefgehad en stierf voor mij. Zou ik Hem dan niet liefhebben, door mijn landgenooten lief te hebben? En de beste wijze om onze liefde tot God en de menschen te toonen is: het woord Gods te verkondigen en menschen te brengen tot den eenigen weg van verlossing. Vervolging en zelfs te sterven om Christus' wil is onze grootste heer lijkheid en vreugd. Moge dit een wachtwoord zijn voor mij zelf en ook voor mijne broederen in den Heere Jezus. Dit is het wachtwoord van een bekeerden Chineeschen Admiraal. Hij zal vele Hollanders voorgaan in het koninkrijk Gods. Wat is uw wachtwoord ? A. KOK, zendeling, Likiang, China. D • D IK HEB HET BEGREPEN H et was in den Zuid-Afrikaanschen oorlog; er was den ganschen dag verwoed gevochten, en achter de gevechtslinie had de evangelist R. te samen met de artsen zich trouw aan den dienst der verwonden en stervenden gewijd. Daar sloeg vlak naast hem een kanonskogel neer, en een jonge soldaat werd ernstig getroffen. De dokter deed, wat hij kon, om het lijden van den jongen man te verzachten, hij wist echter, dat hier geen aardsche hulp meer baatte. Daarom vroeg hij den evangelist om naar den stervende om te zien. „Menschelijkerwijze gesproken moest hij reeds dood zijn, en langer dan twee uur kan hij het in geen ge val meer uithouden", zeide de dokter. R. trad in de tent en vroeg den gewonde, of hij nog wat voor hem doen kon, doch toen kwam de brandende begeerte bij hem op om de ziel van dezen man te redden, en vroeg hij verder: „Zijt gij bereid om te sterven?" — Neen.— Toen volgde de geschiedenis van een verloren zoon. De soldaat werd zwakker en sluimerde een weinig. Toen de evangelist na een uur terug kwam, vond hij hem wakker, en op zijn vraag: „Weet gij, dat gij ster vende zijt?" antwoordde deze: „Ja". — „Zoudt gij niet in den hemel willen komen?" — „Ja zeker, maar daar is het nu te laat voor." — De evangelist knielde naast den stervende neer en zeide: „Het Bloed van Jezus Christus maakt ons rein van alle zonden — wanneer gij innig berouw hebt over uwe zonden, kom, bid, dan met mij tot Hem, Die u lief heeft gehad en u thans zoekt: „Zooals ik ben, geen pleitgrond, ne«n „Dan Uw vergoten bloed alleen. „En op Uw roepstem, anders geen, „O Lam van God ik kom". Met zwakke stem zeide hij deze woorden na, toen lag hij heel stil, en herhaalde zacht: „Zoo kom ik tot U, o Lam van God!" Plotseling verheldercle zijn ge zicht: „O, ik heb het begrepen: Hij stierf voor Mij!" De evangelist moest hem nu verlaten, maar beloofde hem, spoedig terug te komen, maar toen hij den vol genden morgen zeer vroeg bij hem kwam, was hij reeds gestorven. Bij zijn begrafenis sprak de dokter zijn groote verwondering uit over de levenstaaiheid van den over ledene: „Het was een wonder", zeide hij. De evan gelist R. antwoordde echter: „Misschien had hij een moeder die voor hem bad, en God hield de. hand des doods terug, om hem een laatste genadekans te geven". Zes jaren gingen voorbij. Evangelist R. maakte toen zeer toevallig kennis met den broeder van den gestor ven soldaat en vroeg hem daarom: „Neem mij niet kwalijk, als ik u deze vraag stel: Hebt gij een moe der, die bidt?" — „Ja", was het antwoord, „onze oude moeder is sedert acht jaar verlamd, en zij heeft in den oorlogstijd, toen mijn broeder daar in Afrika was, dagen lang in gebed doorgebracht, en gesmeekt, dat haar zoon, wanneer het moest zijn, dat hij voor de eeuwigheid geroepen werd, bereid zou zijn, om te gaan. Wij kregen echter later slechts het bericht van zijn snellen dood". Evangelist R. vertelde alles, wat hij met den gestor ven soldaat ondervonden had, en zoo ontving de bid dende moeder eerst na jaren het bericht, dat haar gebed en haar geloof in Gods verhooring niet ver- geefsch waren gewtest. D • a I MEDEDEELING Doorldezen] maken wij den lezers en abonnés van ons blad bekend, dat evenals de eerste jaargang, nu de tweede jaargang van KLANKEN DES VREDES ingebonden verkrijgbaar is tegen den prijs van f 1.25. Bestellingen worden ingewacht aan onderstaand adres. KLANKEN DES VREDES Maandblad voor de verbreiding van het Evangelie. Prijs per nummer 5 cent. Abonnementsprijs per jaar : Binnenland fr. per post f 0.60. Buitenland fr. per post f 0.90. SPADE REGEN Maandblad, gewijd aan de belangen van • Gods Koninkrijk. Getuigt inzonderheid van de uitstorting des Heiligen Geestes in onze dagen. Y- ""'• Abonnementsprijs per jaar Binnenland fr. p. post Æ’ 0.65; Buitenland fr. p. post f 0.90 Losse nummers 5 cent. Alle stukken, den inhoud, de verzending, alsmede geldzendingen en aanvragen voor abonnementen of losse nummers, de beide bladen betreffende, te zenden aan : G. R. POLMAN, KERKSTRAAT 342, AMSTERDAM. In onze serie PINKSTER-UITGAVEN verschenen: N^ 1. De Pinksterbeweging voornamelijk in Ne derland, door Dr. G. A. V^VNIKBS.-;^^: N'> 2. De Waarheid inzake de Pinksterbeweging, door Ds. T. B. BARRATT. Prijs per boekje Æ’0.25, franco per post SAMENKOMSTEN Gebouw „IMMANUËU', AMSTERDAM Kerkstraat 342-344, bij de Utrechtschestraat Zondagmorgen 10 aar en 's avonds 7 uur Woensdagavond 8 uur HAARLEM, Nieuwe Kruisstraat 14 Zondagmorgen 10 uur en 's avonds 7 uur Donderdagavond 8 uur TOEGANG VRIJ % ALLEN WELKOM
Abstract (if available)
Linked assets
Hollenweger Center, Amsterdam, Netherlands
Conceptually similar
PDF
Sounds of peace, vol. 03 (1917), no. 03
PDF
Sounds of peace, vol. 03 (1917), no. 04
PDF
Sounds of peace, vol. 03 (1917), no. 06
PDF
Sounds of peace, vol. 03 (1917), no. 05
PDF
Sounds of peace, vol. 03 (1917), no. 02
PDF
Sounds of peace, vol. 03 (1917), Christmas special
PDF
Sounds of peace, vol. 03 (1918), no. 07
PDF
Sounds of peace, vol. 02 (1917), no. 11
PDF
Sounds of peace, vol. 03 (1918), no. 08
PDF
Sounds of peace, vol. 02 (1917), no. 09
PDF
Sounds of peace, vol. 10 (1924), no. 03
PDF
Sounds of peace, vol. 08 (1922), no. 03
PDF
Sounds of peace, vol. 01 (1915), no. 01
PDF
Sounds of peace, vol. 03 (1918), Easter special
PDF
Sounds of peace, vol. 03 (1918), no. 09
PDF
Sounds of peace, vol. 03 (1918), no. 12
PDF
Sounds of peace, vol. 09 (1923), no. 01
PDF
Sounds of peace, vol. 07 (1921), no. 01
PDF
Sounds of peace, vol. 08 (1922), no. 01
PDF
Sounds of peace, vol. 01 (1916), no. 09
Description
[description english/roman)] Magazine, issued by the dutch pentecostal movement, for the conversion of infidels
Asset Metadata
Core Title
Sounds of peace, vol. 03 (1917), no. 01
Alternative Title
Klanken des vredes, vol. 03 (1917), nr. 01 (
orig. non-english/non-roman lang./script
)
Publisher
Amsterdam, Nederland
(orig lang/script),
Amsterdam, The Netherlands
(english/roman),
Polman
(original),
University of Southern California. Libraries
(digital)
Tag
OAI-PMH Harvest
Place Name
Netherlands
(states)
Format
periodicals
(aat)
Language
Dutch
Permanent Link (DOI)
https://doi.org/10.25549/pcra-c14-167963
Unique identifier
UC11124175
Identifier
KV-v3-01-1917.pdf (filename),CT.05445.- (identifying number),pcra-c14-167963 (legacy record id)
Legacy Identifier
KV-v3-01-1917-0.pdf
Dmrecord
167963
Format
periodicals (aat)
Rights
VU University Library is owner of the Hollenweger collection and has the Azusa collection on loan from Azusa Hogeschool Zwolle
Type
text
Source
Hollenweger Center, Amsterdam, Netherlands
(subcollection),
pcra-hc-m
(legacy record id),
Pentecostal and Charismatic Research Archive
(collection)
Access Conditions
Creative Commons: Attribution-NonCommercial-NoDerivates CC BY-NC-ND
Repository Name
VU University Library, The Netherlands
Repository Location
VU University Library, De Boelelaan 1105, 1081 HV Amsterdam, The Netherlands
Repository Email
secretariaat.ub@vu.nl
Tags
Folder test
Inherited Values
Title
Hollenweger Center, Amsterdam, Netherlands