Close
Home
Collections
Login
USC Login
Register
0
Selected
Invert selection
Deselect all
Deselect all
Click here to refresh results
Click here to refresh results
USC
/
Digital Library
/
Pentecostal and Charismatic Research Archive
/
Hollenweger Center, Amsterdam, Netherlands
/
Make room for the Holy Spirit!
(USC DC Other)
Make room for the Holy Spirit!
PDF
Download
Share
Open document
Flip pages
Contact Us
Contact Us
Copy asset link
Request this asset
Transcript (if available)
Content
Serie boekjes over DE HEILIGMAKING,
zonder welke niemand den Heere
zien zal. Hebr. 12:14.
No . 1.
GEEFT DEN HEILIÂ
GEN GEEST PLAATS!
I K iiiiii
|f
Te bestellen bij de
Administratie Pinksterzending te LAWANG.
- — (JAVA-Ned.-Indië) — -
Serie boekjes over DE HEILIGMAKING,
zonder welke niemand den Heere
zien zal. Hebr. 12 :14.
No. 1.
GEEFT DEN HEILIÂ
GEN GEEST PLAATS!
Te bestellen bij de
Administratie Pinksterzending te LAWANG.
— — (JAVA.Ne d. -Indië ) — —
eei
ov
vai
ge
t sci
*
bli.
tra
1
dei
zijr
gei
/
haf
ho(
in
tiec
ba?
I
Ch
Arr
VOORWOORD.
Sedert langen tijd voel ik mij gedrongen
een serie boekjes uit te geven, die spreken
over het Vaderschap in Christus. Velen
van ons hebben het tweede stadium in het
geloofsleven bereikt, n. 1. het jongelingsÂ
schap in Jezus; nog veel meer christenen
blijven hun leven lang op den eersten
trap staan : het kindschap in den Heiland.
Deze boekjes zijn geschreven door VaÂ
ders in Christus, die van God geroepen
zijn de Gemeente des Heeren op een hoo-
ger niveau te leiden.
Moge de Geest van God alle lezers, èn
haar die deze werkjes vertaalde, tot dezen
hoogsten trap opvoeren : n.l. tot een leven
in de volle verlossing van zonden, krank-
heden en van het eigen-ik door het dierÂ
baar bloed van Jezus.
Den alleen wijzen God zij door Jezus
Christus de heerlijkheid in der eeuwigheid.
Amen.
Uw Zuster in den komenden Heiland.
M. A.
3
Geef den Geest plaats!
Reeds jaren geleden sprak ik tot mij-
zelven : Het leven van een christen zou
anders zijn, wanneer hij de verlossing
beter verstond- de verlossing door Jezus
teweeggebracht.
Velen willen een Godvruchtig leven leiÂ
den, maar kunnen hun doel niet bereiken.
Indien zij slechts licht hadden aangaande
de verlossing zouden zij onmiddellijk geÂ
holpen zijn. Voor dergelijke zielen is dit
geschriftje in 't bizonder bestemd, en ik
schrijf dit met de bede dat de Heer mij
de rechte woorden mag geven.
Eén zaak is hier van groot gewicht.
Wij zijn van nature menschen, bij wie
alles zich om 't eigen-ik ik heen-beweegt.
In den diepsten grond ziet ieder natuurlijk
mensch het eigen-ik aan, als het middelÂ
punt der wereld.
Wanneer men zich bekeert, voelt men
wel dat't tenslotte God is, Die het centrum
van alle dingen is, en men begint dan ook
met God rekening te houden. Doch één
ding wordt men nog niet gewaar.
Men ziet niet, dat het eigen- ik door
Jezus' offerdood heeft afgedaan.
Zoo komt het dat de meeste christenen
niet alleen met God, maar ook met hun
4
eigen-ik rekenen! Gewoonlijk weten zij
dat zelf niet.
Zoo kan men soms een man, die in een
Gemeente of kring in groot aanzien staat,
wegsleepend over de verlossing hooren
spreken. Hij schildert 't kostelijk datjezus
ons van alle zonden bevrijd heeft. Later
echter blijkt 't dat hij ijverzuchtig acht
geeft dat niemand in zijn kring een plaats
nevens hem inneemt; hij zou dan iets van
zijn invloed kunnen verliezen. Hij erkent
deze fout echter niet en is van meening
dat hij een oog in 't zeil moet houden
over broeders die niet geheel zijn opvat,
tingen deelen. Maar waarom geeft hij hun
dan niet af en toe het woord ? Kan God
ook niet een ander als werktuig gebruiken?
Ongetwijfeld ja! De Heer gebruikt in Zijn
genade verschillende menschen om door
hen de zielen te zegenen. De kwestie is,
dat menigeen geen ander naast zich wil
dulden en de oorzaak is grootendeels:
het eigen-ik.
Het eigen-ik neemt de plaats in
van den Heiligen Geest!
Dit treedt in 't bijzonder naar voren bij
den vreeselijken geest des oordeels, die
men bij zoovele christenen vindt. Daar
oordeelt men over andere dienaren Gods-
men be- en veroordeelt ze en bemerkt
5
misschien niet eens dal men daarin zijn
eigen-ik streelt.
Voorwaar, dat is een ernstig kwaad! Ik
vrees dat duizende Godskinderen er geen
begrip van hebben, hoe zij doordien geest
van cnjlëk het werk des Heeren schaden.
Daar wordt hier of daar een predikant *>
of evangelist beroepen. Degenen die hem
uitgenoodigd hebben, hopen dat door dien
prediker een opwekking zal ontstaan in
hunne gemeente.
Wat doen nu de geloovigen op die
plaats ? Roepen ze als één man den Heer
aan, dat Hij den broeder zal gebruiken
en zegenen?
Handelen zij als Aaron en Hur die den
biddenden Mozes rechts en links steunden ?
Ach neen, daar denken velen niet aan.
Zij gaan naar de samenkomst en hooren
den prediker eenmaal. Doch wat hij
spreekt bevalt hen niet. Of wanneer zij
tegen zijn prediking niets kunnen inbrenÂ
gen, dan is 't zijn houding, voordracht of ..
stem die hen mishaagt.
Zij vinden allerlei op hem aan te merken,
en wat is daarvan de oorzaak ?
De spreker valt niet in den smaak
van 't eigen-ik!
Men stelle zich nu echter den arbeid
van dezen evangelist onder zulke omstan-
6
ZIJ»
+
digheden voor. Hij tracht de onbekeerden
te winnen en tegelijkertijd wordt hij be-
critiseerd door de bekeerden en met schele
oogen aangezien.
Hij vindt in de samenkomst een koude
stemming en voelt 't innerlijk aan, dat
velen zijn woord niet aannemen. Het is
hem te moede of hij tegen den muur spreekt.
Natuurlijk is 't niet te verwonderen wanÂ
neer 't onder zulke omstandigheden niet
tot een opwekking komt.
Evan Roberts, de man die door God bij
de opwekking te Wales zoo heerlijk geÂ
bruikt werd heeft 't daarom steeds weer
herhaald, dat men in de meetings Gods
Geest, en niet fi'et eigen - ik plaats zou
i- ruimen.
En zooals het eigenleven in de vergaÂ
deringen der geloovigen naar voren treedt,
doet het zich niet minder voor bij 't da-
gelijksch leven.
De een kan niet met den ander opschieÂ
ten. Prikkelbaarheid, misverstand, ijverzucht,
„steken onder water", insinuaties op allerÂ
lei gebied, ja zelfs twist en strijd kunnen
onder de leden des gezins voorkomen.
Weer anderen zijn licht geraakt, wispelÂ
turig, slecht geluimd, moedeloos, ontstemd,
vol van zorgen enz. Sommigen zijn driftig,
toornig, moeten altijd gelijk hebben, zijn
opgewonden, boos enz.
7
En zoo kan men voortgaan. Deze opÂ
somming is genoeg. Zij toont aan dat ook bij
de geloovigen, het „Ik" de grootste
hindernis is, welke het werken des
Geestes in den weg staat!
Daarom behoort men bij de veilossing,
de hoofdzaak in 't oog te vatten :
Hoe komt men van dat „Ik" vrij?
Welnu, deze vraag heeft op Golgotha
haar volkomen beantwoording gevonden.
Jezus stierf niet voor Zichzelven. Zijn dood
is een volkomen dood voor u en mij — Gij
kunt op Golgotha niet sterven, maar Jezus
stierf voor u ; gij vindt aldaar Zijn dood
in werkelijkheid. De Apostel Paulus schrijff
duidelijk en beslist: (2 Kor. 5:14).
„Indien dan Eén voor allen gestorven
is, dan zijn zij allen gestorven".
Misschien zegt gij: „Hoe gaarne zou
ik willen aannemen dat ik werkelijk aan
de zonde gestorven ben, doch ik bemerk
daarvan in mijn leven niets. Wanneer ik
werkelijk „dood" ware moest men dat toch
kunnen opmerken".
Dat is zeer juist, doch Iaat mij toe, u
uw fout aan te toonen. Gij ondervindt
niets van den op Golgotha voor uw volÂ
brachten dood, omdat gij dien niet in 't
geloof hebt aanvaard en persoonlijk voor
u in bezit hebt genomen.
8
Feiten kunnen voorhanden zijn en toch
heeft men er slechts dan nut van, wanÂ
neer men ze zich toeeigent door 't geloof.
Een schip dat op weg was naar de Zuid-
Amerikaansche kust, bemerkte dat een boot
in de verte noodsignalen gaf. Onmiddellijk
voer men er heen, en vernam toen dat de
opvarenden bijna van dorst omkwamen.
Hun watervoorraad was uitgeput en zij
verkeerden in groote ellende. En toch zou
dat niet noodig geweest zijn, ind en zij de
piaats waar zij zich bevonden gekend hadÂ
den, want hun schip lag juist aan den
mond der machtige Amazonenrivier, die
op dit punt haar massa 's drinkbaar water
in zee uitgiet Mijlen ver is daar het water
zoet. De kapitein van den eersten stoomer
riep daarom de bemanning van het andere
schip toe, dat zij maar water uit hun omÂ
geving moesten scheppen om te drinken,
zij lagen juist bij de monding der Amazone.
Zij deden dat en waren gered.
Zoo zien wij dat men overvloedig drinkÂ
water in zijn nabijheid kan hebben en toch
van dorst omkomen.
Vele geloovigen verkeeren in heizelfde
geval ten opzichte van den dood van 't
eigen - ik.
Zij weten niet dat deze dood reeds
heeft plaats gehad.
9
Inplaats van te drinken met volle teugen
van 't water dat reeds aanwezig is, trachÂ
ten zij door eigen inspanning hun ziele-
dorst te lesschen. Tevergeefs!
Men zingt zoo vaak van „de bron van
Golgotha"— laat ons dan uit deze levensÂ
bron drinken en verzadigd worden.
Daar is echter een booze gast, die zich
zoo graag innestelt in menschenharteii —hij
heet „ongeloof of „twijfel". Hij belet de
dorstende ziel te drinken van 't water des
leven.
Ongeloof en twijfel zeggen : Hoe is dat
mogelijk, dat Jezus' kruisdood, ook mijn
dood kan wezen ? Dat is ondenkbaar Ja,
wij willen 't wel aannemen dat de Heiland
voor onze zonden gestorven is en daardoor
voor ons vergeving verworven heeft, maar
dat ik werkelijk met Hem den dood zou
zijn ingegaan, kan ik niet begrijpen.
Ik bespeur er niets van dat ik mijn „ik"
gestorven ben- hoe kan dan Jezus' dood
mijn dood zijn ?
Dat is menschelijk geredeneerd, ja, even
menschelijk als de verzuchting der IsraëlieÂ
ten in de woestijn: „Wie zal ons vleesch
te eten geven?" (Numeri 11:4) Dezelfde
God, Die Zijn volk spijsde en drenkte in
de woestijn, heeft ook voor ons wónder-
volle spijs en drank. Jezus zegt daarvan :
„Wie Mijn vleesch eet en Mijn bloed
01
drinkt, heeft het eeuwige leven. (Joh. 6:54) —
die blijft in Mij en Ik in Hem".
Bij een dergelijk eten en drinken kan
het wonderlijk toegaan. Menschenverstand
kan zulks niet verklaren- het gaat boven
onze horizon.
Slechts het geloof kan in de geheimenis
van den dood op Oolgotha, het afsterven
van den ouden mensen en de opstanding
des nieuwen menschen vinden en beleven.
Ja, slechts 't geloof is daartoe in staat, laÂ
ten wij dat niet vergeten ! Wanneer daar
nog twijfel leeft in 't hart kan men niet
gelooven. Jakobus zegt (1:6,7) „Wie twijÂ
felt is een baar der zee gelijk welke van
den wind heen en weer gedreven wordt.
Deze mensch meene niet, dat hij iets ontÂ
vangen zal van den Heere".
Wij moeten acht geven op deze woorÂ
den en er naar jagen, te leeren gelooven.
Doch hoe kan men daartoe komen, een
zoo onmogelijk schijnende zaak, als de
dood van het eigen-ik, door het geloof
aan te grijpen en te beleven ? Daartoe
geeft Rom. 10:17 de oplossing.
„Zoo is dan het geloof uit het gehoor
(de prediking) en het gehoor (de prediÂ
king) dóór het Woord Gods".
Gij moet dus, wanneer gij wilt leeren
gelooven de prediking van het Woord
Gods aannemen. Men beeft van huis uit,
11
zoo zijn eigen voorstellingen van de ver-
lossing en daarbij allerlei onbijbelsche
gedachten in zich opgenomen die men
voor waarheid doet gelden.
Wij moeten dit alles opgeven ten einde
de ware verlossing te kunnen verstaan,
volgens den Bijbel: Daarom zij het mij
vergund op een fout te wijzen die door
velen gemaakt wordt:
Men heeft geen blik voor de eenvouÂ
digheid der verlossing. Men wil zien, wat
Jezus gedaan heeft, eer men gelooven kan.
De Schrift verdeelt het verlossingswerk
des Heeren in twee hoofdpunten: (Rom.
4:25).
a) „Hij is om onze zonden overgeleverd,
„Hij is tot onze rechtvaardigmaking
opgewekt.
Laten wij zien wat deze woorden
beduiden.
Wij vinden hier tezamengevoegd in het
eerste gedeelte van den tekst: „Jezus'dood
en onze zonde"—en in 't tweede gedeelte
„Jezus opstanding en onze gerechtigheid".
Dat wil zeggen : Jezus' dood heeft ons
verlost van de zonde, opdat wij, als verÂ
rezenen in Christus der gerechtigheid leven
zouden. (1 Petr. 2:24; Rom. 6:1-11). Het
offer van Jezus heeft de zonde opgeheven,
of afgeschaft (Hebr. 9:26) en wie ingaat
12
i
T
op dat offer, houdt op van zondigen, om
voortaan niet meer zijn eigen begeerten
maar den wille Gods te leven. (1 Petr. 4:1,2)
Dit is zeer eenvoudig.
In hetgeen Jezus voor ons gedaan heeft,
vinden wij alles:
Zijn dood is voor U,
en daarmede de verlossing der zonde
en van het eigen-ik.
Evenzoo is Zijn opstanding voor U
en daarmede ook Zijn leven
hetwelk Hij u door Zijn Geest meedeelt.
Met andere woorden : Jezus heeft u door
Zijn dood, verlost van u zelf en van den
ouden Adam. Gij zijt vrij om nu voortaan
voor Hem te leven, Die door Zijn Geest
in u leven wil.
Jezus'dood en opstanding zijn dus feiten
en kostbare waarheden.
Men kan deze feiten als waar erkennen
en aannemen. Men kan ze in zijn leven m
practijk brengen. Men kan zich er op verÂ
laten en er rekening mee houden — en
wie dat doet die gelooft! Het geloof komt
door 't Woord van God.
Men kan echter ook deze feiten in twij-
vel trekken. Men neemt ze in 't geheel
niet- of slechts gedeeltelijk aan. Men brengt
ze niet in practijk, en houdt er nauwelijks
rekening mede. Natuurlijk is 't dan niet te
11
verwonderen, dat men ondanks alle inÂ
spanning en moeite noch van de zonde,
nóch van zichzelf loskomt. Deze zaak is
echter van 't allergrootste gewicht, want
de Heilige Geest neemt in uw hart
slechts zooveel ruimte in beslag,
als gij Hem toelaat!
Vanzelf sprekend kan de Geest niet daar
arbeiden, waar men nog zelf werkzaam is.
Het eigen- ik is in 't hart de hoofdÂ
hindernis voor den Geest van Jezus!
Wanneer men deze dingen verstaat, wordt
de blik op het geheim van Golgotha dieper.
De kruisiging op Golgotha beteekent
onze onthoofding. Wij zijn daar verlost
geworden van ons oude hoofd: de oude
Adam!
Toen Jezus opstond uit de dooden, werd
Hij ons nieuwe Hoofd- door de Gave des
H. Geestes maakt Hij, Jezus, woning in
ons en werd onze nieuwe Adam er Hoofd.
Toen op Pinksterdag, de H. Geest viel
op de discipelen en discipelinnen des
Heeren, nam Jezus, als hun verheerlijkt
Hoofd bezit van Zijn leden. Door Zijn
Geest leeft Hij nu in hen en wel volkoÂ
men ! Dat zou, zonder de „onthoofding
op Golgotha, een onmogelijk zijn.
Wij zien hieruit: De H. Geest komt dan
eerst, tot zijn recht, wanneer men tot den
14
dood van't eigenleven geheel is ingegaan.
Het komt slechts tot „onthoofden" — en
daarmede naderen wij een zeer gewichtig
punt:
Er zijn vele zielen die lange jaren geÂ
poogd hebben van zichzelf los te worden,
doch 't nimmer konden bereiken. MenigÂ
maal, tijdens een zalig momentin hun leven,
meenden zij: „Nu heb ik 't gevonden",
doch wanneer de verzoeking zich baan
brak, konden zij niet overwinnen. Wat
haperde er dan aan, bij deze zielen ?
Hun fout was, dat zij meenden: „nu
zijn wij verlost" —inplaats zich op't eeuwig
fondament van Golgotha te plaatsen, waar
de werkelijke verlossing te vinden is, verÂ
trouwden zij op dat, wat zij in deze ure
dachten gevonden te hebben.
Zij plaatsen zich niet op een feit, doch op
eene ervaring.
Doch de zaak is van groot gewicht.
Wanneer men het gevat heeft, roept men
uit: „Mijn verlossing van den ouden mensen
en van mijzelf is eene door Jezus geschaÂ
pen werkelijkheid, die voor altijd blijft
bestaan.
Hij twijfelt niet meer en kan 't dientenÂ
gevolge ook in practisch geloof, van oo-
genblik tot oogenblik ervaren, dat Jezus
werkelijk zijn Hoofd is.
15
Hij weet den ouden mensch afgedaan
en geeft zich daarom aan Jezus geheel en
al over.
Op deze wijze heeft dan de H. Geest
ruimte gekregen en kan alles in ons uitÂ
werken.
Men is los van zichzelf; als een verloste
rekent men niet meer met hetgeen afgeÂ
daan is, doch met Hem, die macht geeft,
d. i. Christus.
Dat is een gelukkige toestand.
Hier vindt men kracht, blijvende overÂ
winning, onafgebroken vrede en bestenÂ
dige vreugde.
Wanneer iemand, die een volkomen verÂ
lossing erkent, deze toch nog gedeeltelijk
ervaart, moet hij niet gaan denken : „Zulk
een ongestoord blijven in Christus bestaat
niet". Veeleer moet hij dan de oorzaak
van een dergelijke strubbeling opsporen.
Wie biddend en oprecht zichzelven onderÂ
zoekt, zal spoedig de oorzaak vinden.
Misschien kan een Schriftwoord den een
of anderen lezer van dienst zijn, b.v. Rom.
7:1-4 . Daar verklaart Paulus dat een aan
een man gehuwde vrouw, hem onderdanig
is, zoolang hij leeft-en dan toont de AposÂ
tel verder aan dat wij door het offer van
Jezus' lichaam van ons oude hoofd verlost
zijn, om voortaam Hem te behooren die
van de dooden is opgestaan. Hier vinden
16
wij dus de bevestiging van hetgeen we
pas nederschreven. Deze gelijkenis maakt
ons onderwerp zeer duidelijk.
Stellen wij ons een vrouw voor, die
veel onder haar man te lijden heeft en
gaarne van hem scheiden wil. Op een dag
wordt haar de boodschap gebracht: „Uw
man is gestorven".
Hoe zal zij deze tijding ontvangen ? MisÂ
schien twijfelt zij aan de waarheid en voelt
zich heen en weer geslingerd tusschen
vrees en de hoop eindelijk vrij te zijn.
Haar wisselende zielstoestand verandert
echter niets aan de zaak. Het feit blijft—
de man is werkelijk dood.
Zij kan, bij het lijk staande nog meenen
dat hij schijndood is, maar wanneer de
begrafenis achter den rug is en alles voorÂ
bij, moet alle twijfel wel wijken.
Welnu, laat ons lezen wat de Schrift
ons van het eigen-leven zegt. Zij is daarin
zeer duidelijk. Zij zegt: (Rom. 7:4) „Gij
zijt dood". (Kol. 3:3) „Gij zijt gestorven",
en (2 Kor. 5:14) „Indien Eén voor allen
gestorven is, zoo zijn zij allen gestorven.
Een zóo duidelijk boodschap overwint
alle twijfel. Gij kunt uzelf beschouwen als
een onthoofde. Uw nieuwe hoofd is Jezus.
Doet gij dat wel ? Zijt gij blijde en geÂ
lukkig wegens dit feit?
17
Of hebt gij nog in den grond uws harten,
een stukje van uw eigen leven lief, iets
dat gij nog niet kunt loslaten ?
O, aan hoe vele dingen kan de mensch
zich toch vastklemmen !
Zoo vertelde Spurgeon eens het volgende :
Onlangs moest ik in een kapel, een pre-
dikdienst voor een broeder waarnemen.
Vóór den aanvang sprak hij tot mij: „Spaar
ze niet, broeder Spurgeon, spaar ze niet.
Vlak bij den kansel staat een bank, waarin
gewoonlijk drie heeren zitten dat zijn mil-
lionnairs. Op onze kapel drukt een zware
schuldenlast en deze millionnairs steunen
ons niet—". Ik zeide tot hem: „Dan zijt
gij de man die niet gespaard moet worden".
Deze korte geschiedenis toont aan met
één slag, hoe gebonden de meeste men-
schen nog zijn. Deze 3 rijke mannen waren
slaven der liefde tot geld, en hun prediker,
die den moed miste het hun te zeggen,
leed aan „menschenvrees" of aan de neiÂ
ging om „menschen te behagen".
Het „ik" des menschen kan verscheidene
dingen hebben, waarop het nog steunt en
waarvan het niet gaarne losgemaakt wordt.
Men heeft misschien duizend dingen opgeÂ
geven en houdt toch één zaak vast.—daarÂ
mede verhindert gij den H. Geest gansch
en al woning in u te maken en bedroeft
gij Hem zeer!
18
Ach, dat Gods volk toch eindelijk wilde
zien waarop het ten slotte aankomt! Men
moet de zaligheid leeren verstaan van
Christus te erkennen als zijn Hoofd, Heer
en Koning en Hem alleen en volkomen
gehoorzaam en onderdanig te zijn.
Waar men zóó staat, heeft de Geest ruimÂ
te ; in zoo'n hart vermag Hij alles te
werken ; daar kan Hij leiden en regeeren.
Daar kan Hij voeren van overwinning tot
overwinning, van genade tot genade, van
heerlijkheid tot heerlijkheid !
In verband hiermede stel ik thans een
gewichtige vraag :
Heeft Christus ons van zonden verlost ?
Of heeft Hij ons van liet zondigen
verlost ?
Eer ik deze vragen uit den Bijbel beantÂ
woord wil ik aantoonen hoe veel de eerste
vraag van den tweeden verschilt.
Er zijn vele zielen die gaarne willen verÂ
lost zijn van „het zondigen" dat ligt ook
in den aard der zaak, want iedere zonde
brengt een of andere onaangenaamheid
met zich. En het zijn juist deze onaangeÂ
naamheden die ons de zonde tot een last
doet zijn.
Zoo wenscht de drinker verlost te zijn
van den drank, omdat hij ziet dat deze
hem en zijn gezin te gronde richt. De
IQ
speler zoekt verlossing van zijn ongelukÂ
kige hartstocht, omdat hij zijn geld daarbij
verliest. De wellustige verlangt vrij te zijn
van zijn booze neigingen, wijl hij bemerkt
dat zijn lichaam ten verderve gaat De
gierigaard zou eveneens bevrijd willen zijn
van zijn schraapzucht, omdat hij steeds
in angst en onrust verkeert aangaande zijn
bezittingen.
Wij denken verder aan de eerzuchtigen,
de praatzieken, de leugenaars, de dieven,
de kwaadsprekers, de lichtgeraakten, de
afgunstigen, de driftigen, de tobbers enz.
enz Gij zult bemerken dat iedere zonde
onaangename gevolgen heeft, daarom is 't
geheel natuurlijk dat men er van verlost
wenscht te worden.
Doch nu volgt het andere gedeelte
der vraag: Verlangt men niet alleen
van de zonde, doch ook van het zonÂ
digen over het algemeen verlost te
worden ?
Op deze vraag blijft menigeen het antÂ
woord schuldig. De groote massa wil het
zondigen niet opgeven ; ja, ook onder de
geloovigen is een beduidend aantal dat
wel om bevrijding van deze of gene zonde
God gestadig aanroept, doch er geen beÂ
grip van heeft dat het daarop aankomt:
van het zondigen verlost te zijn. En daarom
20
komt menigeen niet los van een bepaalde,
hem gruwelijke zonde, omdat hij in den
grond het zondigen niet wil opgeven.
Misschien kan het dienstig zijn hier een
bijzondere zonde bij name te noemen;
een zonde waarvan de meesten niet kunnen
loskomen. Ik meen de onkuischheid in haÂ
re verschillende gestalten. Menigeen moet
steeds een slaaf van de ontucht buiten of
in 't huwelijk blijven, of kan niet vrij worÂ
den van onreine gedachten.
Sommige zuchten zoo sterk onder dit
kwaad, dat hun gansche leven er ellendig
door geworden is. Ze worstelen en strijden,
jammeren en bidden, doch ze verkrijgen
de overwinning, waarnaar zij zich uitstrekÂ
ken niet.
Wat is daarvan de reden ?
In de een of andere vorm houden
zij nog aan het zondigen vast.
Evenzoo is 't met hen die nog door temÂ
peramentszonden, o.a. drift, prikkelbaarheid
enz. geplaagd worden. Deze allen hebben
een meer helder licht noodig over de verÂ
lossing.
Heeft Jezus ons van „zonden" of van
„zondigen" verlost?
De H. Schrift laat ons daarover niet in
twijfel. Wij lezen in 1 Joh. 3:5 enz. „Gij
weet, dat Hij verschenen is om de zonden
21
weg te nemen". „Die in Hem blijft, die
zondigt niet". „Wie zondigt heeft Hem
niet gezien, noch gekend".
Wat wil de Apostel hier zeggen ? Hij beÂ
tuigt duidelijk en klaar, dat God ons van
het zondigen verlost heeft. „Want een ieÂ
gelijk die in Hem blijft, die zondigt niet;
en een iegelijk die zondigt die heeft Hem
niet gezien en heeft Hem niet gekend".
Jezus is gekomen om onze zonden weg te
nemen! (vers 5)
Hoe doet de Heer dat ? Daardoor, dat Hij
onze nieuwe Adam wordt, en dat wij ons
aan Hem toevertrouwen en gehoorzamen,
gelijk de mensch van nature den ouden
Adam doet.
Wanneer nu de Heiland uw Hoofd geÂ
worden is, en u door Zijn Geest drijft,
leert, leidt- dan doet gij wat Hij wil en
zondigt gij niet.
Men ziet dus: De Heer neemt de zonde
weg en bevrijdt ons daardoor van het
zondigen,
Dat is ontwijfelbaar de leer van Johannes.
En is die van Petrus een andere? Neen!
In 1 Petr. 2:24 wordt van onzen hoogge-
loofden Heer gezegd: Hij heeft Zelf onze
zonden in Zijn lichaam op het hout geÂ
dragen, opdat wij-der zonden afgestorven,
der gerechtigheid leven zouden.
22
Dat woord, hetwelk Luther met „afgeÂ
storven" overzet is in mijn woordenboek
van de volgende noatjes voorzien : Het
woord beduidt: „iets dait" niet bestaat" —
„ver zijn van iets"—„er van afwijken" „iets
dat verloren is" — „sterven". Luther heeft
die laatste vertaling gebruikt. Wij kunnen
de zaak eerst goed verstaan, wanneer wij
acht geven op de beteekenis ervan Wat
volgt dus uit dit alles? Dat wij niet meer
vaarde zonden bestaan- dat wij ver zijn
van de zonden- dat we zijn afgeweken
van de zonden- dat wij voor de zonden
verloren zijn.- De zaak is duidelijk genceg.
De verloste heeft hierna
met de zonden geen verbinding
meer.
Hoe kan dat zijn ? Hij is van het zondigen
verlost, om voortaan der gerechtigheid te
leven. Ditzelfde toont ons 1 Petr. 4:1. Daar
lezen wij: ,,Die heeft opgehouden van de
zonde". Dat is zeer beteekenisvol, het wil
zeggen dat men met zondigen ophoudt.
Nemen wij nu nog ten slotte het getuiÂ
genis van Paulus. Hij vraagt, (Rom. 6:2):
wij, die der zonde gestorven zijn, hoe zulÂ
len wij nog in dezelve leven ? De Apostel
betuigt hier met nadruk, dat een mensch
die de zonde is afgestorven, niet meer in
de zonde leeft. Hij heeft met zondigen
opgehouden.
23
Wij zien dus dat de Apostelen des
Heeren eenstemmig getuigen :
Christus heeft ons niet slechts van een
oi andere zonde, doch van het zondigen
zelf verlost.
Wanneer dat niet zoo ware, zouden er
altijd nog zonden zijn waardoor wij overÂ
wonnen konden worden. Dan zou de zonde
in zekere mate nog heerscheres over den
geloovige blijven, ja, wij zouden hare slaÂ
ven zijn.
Als Paulus (Rom, 6:17,18) het zoo duiÂ
delijk betuigt, dat de verlosten van de
zonde vrij zijn, dan wil dat niet zeggen :
Zij zijn van deze of gene zonde bevrijd,
(zooals o.a. van 't rooken, van den drank
enz ) maar: „Zij zijn van 't zondigen verlost".
Er wordt verhaald dat men in oude tijÂ
den in Engeland een spel had, dat ons in
bovengenoemd opzicht iets leeren kan,
Men bevestigde boven aan een paal een
ring, en nu kwam het er op aan, tien pijÂ
len door dien ring te schieten. Wanneer
er 9 pijlen doorheen kwamen, maar de
tiende mislukte, noemde men den schutter
schertsenderwijs: „zondaar", en dat om
eén misschot. Wij weten niet hoe dat spel
ontstaan is, maar 't heeft ons veel te zegÂ
gen. Het doet óns denken aan 't woord
van Jakobus (2:10): Zoo iemand de gan-
sche wet zal houden en in eén zal struikelen,
24
die is schuldig geworden aan alle. Want
Hij die gezegd heeft: „Gij zult niet echtÂ
breken", die heeft ook gesproken : „Gij
zult niet dooden". Zoo wie dan geen echtÂ
breuk pleegt, maar doodt, „die is een
overtreder der wet geworden".
Dat is zeer duidelijk. Gij moogt 9 geÂ
boden onderhouden, maar wanneer gij
tegen het \0e zondigt, zijt gij nog een
zondaar. Van hier uit verstaat men het
woord (Joh. 3:6) bijzonder goed. „Wie
zondigt heeft Hem niet gezien noch gekend.
Alleen zij die Jezus kennen zijn van zonÂ
den vrij.
Dat oude Engelsche spel eischte van
ieder deelnemer de vaardigheid, telkenmale
het doel te treffen, zonder ook eenmaal te
missen. En wat schenkt ons de verlossing?
Zal zij ons ook niet de kracht geven in
ieder geval- vrij van zonde- naar Gods
welgevallen te handelen ? Zonder twijfel.
Op grond van het Evangelie kan dat niet
geloochend worden.
Maar hoe is dat mogelijk?
Het antwoord geeft ons Rom. 8:4: Opdat
het recht der wet vervuld zoude worden
in ons, die niet naar het vleesch wandelen
maar naar den Geest
Hierin ligt het gansche geheimenis. De
vervulling der wet is slechts mogelijk door
den wandel naar den Geest.
2S
Laten wij hier even achtgeven op het
verschil tusschen het wandelen naar het
vleesch, en het wandelen naar den Geest.
Wanneer iemand zich in iets door zijn
Jk laat leiden ; of wanneer in een of anÂ
dere zaak nog het Ik op den troon zit,
dan wandelt men naar het vleesch.
Wanneer echter het eigen-ik veroordeeld,
vervloekt, gekruisigd, onttroond en voor
altijd afgezet is, dan wandelt men naar
den Geest!
Dan worden wij niet meer geleid door
eigen keuze, door eigen wil, eigen wen-
schen, doch men verwacht ieder oogenblik
de wenken en opdrachten van den Heer.
Dan wordt men en uitvoerder van Gods
bevelen en een werktuig in Zijne hand.
Menschen die zoo leven, wandelen naar
den Geest. Zij zijn van „zondigen" vrij en
zijn „daders der gerechtigheid". (1 Joh. 3:7)
Daders des Woords, die gelukzalig zijn in
hun doen. (Jak. 1 :23-25)
Nu wordt echter door velen die dit alÂ
les als waar erkennen, uit hunne ervaring
het volgende weerlegt: Wij oefenen ons
een wandel naar den Geest te leiden, doch
éér wij er ons rekenschap van kunnen geÂ
ven, zonder dat wij 't willen, worden wij
door iets dat naar 't vleesch is overromÂ
peld en meegesleept.
26
Waar 't zoo staat moet er hier of daar
een hindernis bestaan en deze is gewoonÂ
lijk : Men geeft den Geest niet eenvoudig
plaats. Men stelt den Heiligen Geest nog
op een of andere wijze perken. Hij is geÂ
willig alles in u te werken. Maar Hij kan
slechts zooveel doen als gij Hem plaatsÂ
ruimte verleent. Wanneer gij b.v. niet a/fes
van den Geest van Jezus verwacht, kan
Hij ook niet alles in u werken, want als
gij steeds bevreesd zijt dat gij telkens door
een verzoeking zult overvallen en mede-
gesleept worden, is het volkomen verklaarÂ
baar dat dit ook werkelijk geschiedt. WanÂ
neer gij echter met heilige vreeze en beven
den Heer toestaat in u te werken het
willen en 't volbrengen (Filipp. 2:13) dan
zal de Geest machtig in u arbeiden.
Hij zal u bevelen, raadgeven, leeren, en u
in alles leiden. Gij zult dan doen wat Hij
u gelast en uw leven zal een gelukzalig
wandelen met God zijn. Gij zult echter
nimmer vrij van verzoekingen en aanvechÂ
tingen blijven, die geheel onverwachts tot
u zullen komen. Deze dingen moeten u
overkomen; daar moet gij op rekenen.
De H. Geest zal u toonen dat gij zonder
Jezus niets doen kunt en gij moet weten
dat Adam en Eva voor de verzoeking beÂ
zweken, ofschoon zij tevoren niet wisten
wat zonde was.
27
Ook gij moet ervaren dat Satan u beÂ
drieglijk overvallen kan- doch tevens moet
gij er volkomen zeker van zijn, dat gij als
een verloste, vrij zijt van het zondigen en
dat gij iedere vurige pijl des Satans kunt
afweren niet het schild des geloofs, indien
gij wandelt naar den Geest, indien gij in
Jezus blijft, indien gij u van Hem als uw
Hoofd regeeren en leiden laat. Eerst kan
kan Hij u vasthouden en bewaren en u
alles schenken wat gij voor geest, ziel en
lichaam noodig hebt.
Op deze wijze moogt gij verwachten dat
gij voortaan niet meer zult zondigen, omÂ
huld, bewaard en bestuurd door Hem die
u machtig maakt.
In deze bewaring geeft men den Geest
plaats. Men bevindt zich dan in de juiste
geloofshouding. Men vertrouwt den Heer
alles toe en ontvangt alles wat men nooÂ
dig heeft. Op deze wijze geschiedt ons
naar ons geloof en langs dezen weg maakt
de Heer uit ons „geestesmenschen".
Ach, men moet zich toch eenmaal over-
geven tot een volkomen geestelijk leven.
Het moet een brandende behoefte voor ons
worden steeds door Jezus' Geest bezield
en beheerscht te worden van oogenblik
tot oogenblik.
Deze gelukzaligheid is voor ons verkrijgÂ
baar. Wij zijn zelfs daartoe geroepen!
28
Want om dat in ons te werken is Jezus
onze nieuwe Adam geworden, ons Hoofd;
en wij mogen als „onthoofden", (d. w. z.
van ons eigen-ik, dat vroeger ons hoofd
was, ontdoen) Hem onderdanig zijn en ons
door Hem laten leiden en gebruiken
Dit alles is heldere Bijbelsche waarheid,
maar men kan deze niet recht vatten en
uitleven, tenzij men een blik heeft op datÂ
gene wat de Geest van Christus voor ons
doen wil.
De Geest van Jezus wordt den geloo-
vigen geschonken, om hun het leven van
Jezus mede te deelen. In de kracht van
dezen Geest behooren wij een leven te
leiden overeenkomstig het leven van Jezus
Christus.
Dit is Gods gedachte voor iederen ge-
loovige. Gelijk de oude Adam zijn beeld
in al zijn nakomelingen geprent heeft, zoo
moeten ook Jezus' kinderen het beeld van
den nieuwen Adam dragen. En gelijk de
oude Adam in zijn vleeschelijke gezindheid
welke zijn nakomelingen van nature bezitÂ
ten, hen allen zijn aard heeft medegedeeld
zoo wordt ons Jezus' aard in genoemde
geestelijke gezindheid geopenbaard.
Wat blijft er dan nog te doen ?
De zaak is eenvoudig genoeg.
De natuurlijke mensch laat den ouden Adam
toe een gestaltenis in zich te verkrijgen
29
door aan zijn vleeschelijke neigingen naar
alle zijden ruimte te geven.
Op deze wijze wordt hij een mensch naar
hetvleesch. Wanneer men echter den Jezus-
Oeest plaats geeft in het hart en Zijn geesÂ
telijke gezindheid geheel in zich opneemt
en laat doorwerken, verkrijgt Christus een
gestaltenis in ons en wij worden geesteÂ
lijke menschen.
Het geheele geheim schuilt daarin, dat
men den Geest plaats geeft.
Verstaat men dat echter wel volkomen ?
Helaas nog veel te weinig. Menigeen geeft
plaats aan allerlei gevoelsbewegingen (See-
iiches Wesen) en meent dan den H. Geest
in zich opgenomen te hebben: Het is
daarom wel aanbevelenswaardig dat ieder
geloovige een degelijk onderricht in de
Ziele-leer mag ontvangen. Menigeen zou
dan liet verschil opmerken tusschen het
zieleleven en 't geestelijk leven en het eerÂ
ste als ongezond erkennen: De meeste
menschen kennen dat onderscheid niet en
daarom verwisselt men beiden zoo vaak.
Vanzelfsprekend kunnen wij hier geen beÂ
spreking houden over zielkundige vraagÂ
stukken maar op eén gewichtig punt wit
ik toch wijzen.
Hef ligt in den aard onzer ziel dat de
om ons heen plaats grijpende gebeurtenisÂ
sen en omstandigheden, voorstellingen in
30
ons wakker roepen, en deze voorstellingen
brengen weder allerlei gevoelens en inÂ
drukken met zich en beinvloeden de stemÂ
ming onzer ziel.
Daar is bv. die rijke landbouwer (Luk.
12: 16) Zijn akker heeft wèl gedragen. Nu
is het geheel natuurlijk dat hij zich desÂ
betreffende allerlei plannen en gedachten
in 't hoofd haalt en zich verheugt over
den rijken voorraad. Wanneer het nu in
vers 17 heet: Hij overlegde bij zichzelven:
Wat zal ik doen ? Ik heb niets waarin ik
mijn vruchten kan verzamelen; zoo is deze
gedachte geheel natuurlijk. Het verdere
verloop van deze geschiedenis duidt ons
echter zijn gezindheid aan. Die rijke man
had aan zijn arme buren kunnen denken
die hij van zijn rijkdom kon meedeelen.
Maar neen, zijn gedachten gingen die richÂ
ting niet uit, ofschoon hij de ellende der
armen moest kennen.
Wij zien hieruit: Van dat, wat door den
aard der menschenziel geheel rein - naÂ
tuurlijk naar voren treedt, scheidt zich iets
af wat daar niet toe behoort, n. I. de geÂ
zindheid. Zij behoort tot een ieders perÂ
soonlijk karakter en er zijn zoovele soorten
van gezinswn als er menschen zijn.
Denken wij hierbij aan die beide manÂ
nen Abraham en Lot. Zij waren op vier
wijzen met elkander verbonden: \e door
31
bloedverwantschap, 2e door hetzelfde geÂ
loof in God, 3e door hun gemeenzamen
uittocht uit hun vaderland, 4e door hunne
saamhoorigheid als landgenooten en verÂ
eerders van Jehovah onder de heidenen.
Toch konden hunne herders geen vrede
onder elkander houden omdat zij steeds
aan hetzelfde oord hunne tenten opsloegen.
Begrijpelijkerwijze had deze doorloopende
twist tusschen de dienaren ook op de
meesters invloed. Abraham zeide tot Lot:
Laat toch geen twisting zijn tusschen mij
€ii tusschen u, en tusschen mijne herders
en uwe herders, want wij zijn broeders.
Is niet het gansche land voor uw aangeÂ
zicht? Scheid u toch van mij; zoo gij de
rechterhand kiest, zoo zal ik ter linkerÂ
hand gaan.
Toen hief Lot zijne oogen op en hij zag
de gansche vlakte van den Jordaan, dat
hij die geheel bevochtigde : eer de Heere
Sodom en Oomorra verdorven had was
zij als de hof van Eden — Zoo koos Lot
voor zich de gansche vlakte van den JorÂ
daan. (Oen. 13:5-11)
Hoe duidelijk treedt hier het verschil in
gezindheid naar voren, tusschen Abraham
en Lot Twee zoo nauw verbonden manÂ
nen en toch zoo geheel verschillend.
Nemen wij nog een ander voorbeeld.
Paulus schrijft (1 Kor. 2:3, 4) van de aard
32
en wijze waarop hij in Korinthië het EvanÂ
gelie gepredikt heeft; en voegt er aan toe:
Ik was bij ulieden in zwakheid en in vrees
en in vele beving, en mijn rede en mijn
prediking was niet in beweeglijke woorden
der menschelijke wijsheid, maar in betoo-
ning des geestes en der kracht."
Verplaatsen wij ons nu eens in den toen-
maligen geestestoestand van den AposteL
Toen hij voor 't eerst in Korinthië arbeidÂ
de deed hij dat in het bewustzijn en 't
gevoel zijner zwakheid. Daarvoor kunnen
verscheidene gronden bestaan hebben. Hij
kan zich in een toestand van bijzondere
lichaamszwakte bevonden hebben, zooals
hij dit naar 't schijnt meermalen heeft erÂ
varen gedurende zijn dienst Men behoeft
slechts in de Handelingen der Apostelen
te lezen (16 en 17) wat Paulus alzoo doorÂ
gemaakt heeft, om te kunnen begrijpen
dat zijn lichaam aangegrepen was.
In Filippi had hij (Hand. 16:22, 23) met
stukgegeeselden rug en de voeten in het
blok in de gevangenis moeten liggen. In
Thessalonië duldde men hem evenmin":
Men maakte een oproer en de Apostel
moest 's nachts vluchten naar Beréa Daar
schonk God hem een gezegenden arbeid,
maar werd kort daarop weer weggedreven
en kwam te Athene. In deze stad wachtte
hem ook weer zware inspanning en daarna
33
kwam hij te Korinthië. Hier arbeidde hij
als tentenmaker en predikte in zijn vrijen
tijd liet Evangelie. Men kan 't begrijper
dat hij zich na al die ervaringen en dat
lijden lichamelijk zwak gevoelde. Maar
waarom rustte hij niet? Hoe kwam het
dat hij met vreeze en sidderen den Heiland
predikte, in plaats van zich rust te verÂ
schaffen ? — De Geest dreef hem zielen
te verwerven om Zijn Meester en dat was
in een stad als Korinthië een intens moeiÂ
lijke taak.
Het was een stad, waarin nevens verfijnde
Grieksche beschaving, de zonde hoogtij
vierde. De Korinthiërs wilden wel schoone
redevoeringen en woorden van wereldÂ
wijsheid hooren, maar leefden daarbij in
het vuil van allerlei heidensche gruwelen.
In zoo'n omgeving moest Paulus zielen
zoeken ter bekeering. Hem overviel een
siddering wanneer hij sprak tot deze men-
schen, wijl hij vreesde dat menigeen die
heden door 't woord getroffen kon zijn,
morgen weer tot de heidensche afgoden
zou terugkeeren. Ook waren gewis de vijÂ
anden des Christendoms weder aan't werk,
zijn prediking te ondermijnen. Het is beÂ
grijpelijk dat al deze dingen hem zwaar
op de ziel lagen en hem uitdreven tot
gebed gelijk ook Jezus in Gethsemané sid-
34
derde toen hij de zielen om wie Hij sterÂ
ven ging den Vader aanbeval.
En zoo bemerken wij bij Paulus onder
het zuiver- menschelijke dat hem eigen
was even als ieder ander, een gezindheid
die slechts te vinden is bij een geestelijk
mensch.
De Apostel had het geheimenis van GolÂ
gotha verstaan. Door den gekruisigden
Christus was hij van zichzelf verlost en
zoo was hij vrij zich door den Geest te
laten leiden, vrij voor dat leven hetwelk
zijn verheerlijkt Hoofd in hem werkte.
Wij zijn thans aan't slot van onze overÂ
denking. Het leven van Paulus toont ons
aan waarop het voor een ieder van ons
op aankomt. Wat valt er nog verder te
zeggen ?
Misschien nog-dit eene :
De werkelijkheid en het feit der verlosÂ
sing van het „ik" en van het zondigen, is
door het offer van Golgotha voor altijd
en voor een ieder vastgesteld; daarom
ook voor u en wel heden Wie zich aan
deze verlossing van harte overgeeft zal
ook de volle werking desGeestes ontvangen.
Vertaald uit
„Die Heiligung"
van PASTOR PAUL.
35
Abstract (if available)
Linked assets
Hollenweger Center, Amsterdam, Netherlands
Conceptually similar
PDF
How can I live a holy life?
PDF
Pentecostal fire
PDF
The revelation of the Holy Spirit
PDF
The baptism with the Holy Spirit
PDF
The Spirit and enthusiasm
PDF
The essence of Spirit baptism
PDF
You will receive the strength of the Holy Spirit
PDF
In Jesus hands
PDF
Reflect on Jesus
PDF
The revelation of the Holy Spirit
PDF
The second coming of Christ and our preparation for it
PDF
Messengers of the Cross
PDF
40 years of Pentecostal activity in Rotterdam
PDF
Bells of glory : Pentecostal Songbook
PDF
Guide-lines about the Spirit and spiritual gifts according to the New Testament
PDF
About the question of demons
PDF
Concerning demons
PDF
Evangelising for Christ
PDF
A forgotten Book of the Bible
PDF
Apostles, prophets and governments
Description
[description english/roman)] A call to fully open onself to the Holy Spirit so It can do Its work
Asset Metadata
Creator
Paul, J. (Jonathan)
(english/roman)
Core Title
Make room for the Holy Spirit!
Alternative Title
Geeft den heiligen geest plaats! (
orig. non-english/non-roman lang./script
)
Publisher
Administratie Pinksterzending
(original),
Administration Pentecostal Mission
(original),
Lawang, Java, Dutch Indies
(english/roman),
Lawang, Java, Ned.-Indië
(orig lang/script),
University of Southern California. Libraries
(digital)
Tag
OAI-PMH Harvest
Format
35 [i.e. 38] p.
(format),
books
(aat)
Language
Dutch
Permanent Link (DOI)
https://doi.org/10.25549/pcra-c14-162808
Unique identifier
UC11124439
Identifier
CB-31840.pdf (filename),CB.31840.- (identifying number),pcra-c14-162808 (legacy record id)
Legacy Identifier
CB-31840.pdf
Dmrecord
162808
Format
35 [i.e. 38] p. (format),books (aat)
Rights
VU University Library is owner of the Hollenweger collection and has the Azusa collection on loan from Azusa Hogeschool Zwolle
Type
text
Source
Hollenweger Center, Amsterdam, Netherlands
(subcollection),
pcra-hc-m
(legacy record id),
Pentecostal and Charismatic Research Archive
(collection)
Access Conditions
Creative Commons: Attribution-NonCommercial-NoDerivates CC BY-NC-ND
Repository Name
VU University Library, The Netherlands
Repository Location
VU University Library, De Boelelaan 1105, 1081 HV Amsterdam, The Netherlands
Repository Email
secretariaat.ub@vu.nl
Tags
Folder test
Inherited Values
Title
Hollenweger Center, Amsterdam, Netherlands